De Bijbel bevat twee boodschappen: een voor Israël (de Joden) en een andere voor
de Gemeente, het lichaam van Christus. Die boodschappen spreken elkaar niet
tegen, maar zijn bestemd voor verschillende volken in verschillende tijden.
Pogingen om deze twee boodschappen in één zogenaamd evangelie samen te
persen, scheppen onvermijdelijk verwarring en nodeloze tegenstrijdigheden.
Alles in de Bijbel ligt wel voor ons open - ons ter lering - maar niet alles is aan ons
gericht. Met uitzondering van de brieven van de apostel Paulus, is de gehele Bijbel
geadresseerd aan één volk: de nazaten van Abraham, in de lijn van Isaäk en Jakob.
Dit volk kennen wij als de Joden en als Israël. In het grootste deel van de Bijbel
spreekt God tot Israël.
Het resterende deel van de Bijbel, de brieven van de apostel Paulus, is als het ware
tussen teksthaken geplaatst. Daarin staat dat God Zich tijdelijk van Zijn
uitverkoren volk heeft afgewend en Zijn Gemeente uitroept: een geestelijk lichaam
van gelovigen die los van Israël staan. De Griekse grondtekst gebruikt daarvoor
het woord ekklêsia, ‘uitgeroepene’ - een aanduiding die strookt met het geestelijke
karakter van de Gemeente.
De complete Bijbel, in geheel zijn gevarieerde samenstelling, al zijn geschiedenissen,
de boekrollen die geschreven zijn door de profeten en door Jezus’
discipelen, de brieven van de apostel Paulus - alles bereidt de weg voor één boek.
Dat bijbelboek is de brief van Paulus aan de Efeziërs. Er is geen boek ooit
verschenen, geen boodschap ooit verkondigd - hoe majesteitelijk of zegenrijk zij
ook mochten zijn - die ook maar even kunnen tippen aan de schitterende
waarheden die Paulus in zijn brief aan de Efeziërs onder woorden heeft gebracht.
Daarin lezen wij dat het Gods plan is om alles ‘onder één hoofd, dat is de Christus,
samen te vatten’. Deze zegen strekt zich uit tot Gods gehele schepping en is ‘in
overeenstemming met het welbehagen’ dat Hij in Christus gepland heeft. God
doet dit niet met tegenzin, want in liefde Hij had dit plan al opgesteld nog voordat
ook maar iets van de schepping gestalte had gekregen (Efeziërs 1:3-14).
Wat zegt ons dit over God? Wie is de God die ons hier geopenbaard wordt?
Sta daar eens een moment bij stil! Denk eens na over die twee uitspraken:
– alles onder één hoofd, dat is de Christus, samen te vatten, en:
– dit is in overeenstemming met het welbehagen dat Hij in Christus gepland heeft.
Lees de brief aan de Efeziërs eens alsof u in Paulus’ dagen een gelovige in Christus
was, een lid van de Gemeente in een heidense stad. Dan had u nog niet zo lang
geleden houten of stenen afgoden aanbeden en gevreesd, onder de dreiging van
hun toorn geleefd en pogingen gedaan om ze tot bedaren te brengen. U had een
beter mens willen zijn, maar daartoe niet de kracht of de moed bezeten. Maar dan
krijgt u deze brief van Gods apostel onder ogen met ‘Genade zij u en vrede!’ U zou
stomverbaasd zijn geweest! Nooit was over de levenloze lippen van een heidense
godheid zó’n boodschap gekomen. Nooit had een priester zó’n bericht gebracht.
Het is de boodschap van een God Die waarachtig liefde is. Van die God komt het
evangelie - het goede bericht - af dat Hij de mensheid als volkomen verzoend ziet,
omdat tussen Hem en haar nu vrede bestaat door de dood van Zijn Zoon. Het is
de moeite waard om de aangehaalde teksten uit de Efezebrief telkens opnieuw te
lezen. De eerste keren lijken zij moeilijk te begrijpen, maar dan zult u er vertrouwd
mee raken en zal vreugde uw hart vervullen. Vergelijk wat zij te zeggen hebben
eens met het nieuws op radio en televisie! Brengt de brief aan de Efeziërs niet het
beste nieuws? Zou u iets beters kunnen bedenken? Bestaat er eigenlijk wel iets
beters?
Uit verdere studie zal blijken dat God de gelovige gerechtvaardigd heeft. Daarop
slaan de woorden ‘heilig en onberispelijk’ in Efeziërs 1:4. Het betekent dat Hij ons
Zijn eigen gerechtigheid geschonken heeft. Onze zonden stonden tussen God en
ons in. Hij heeft ze weggedaan, omdat wij daartoe niet in staat waren. Hij is het die
ieder obstakel tussen ons en Hemzelf verwijderd heeft. Dit alles kwam door Zìjn
toedoen tot stand. Er is niets dat wij aan onze inspanningen zouden kunnen
toeschrijven. God is op onze liefde uit. Hij zal niet tolereren dat er ook maar iets
tussen Hem en degenen die Hij liefheeft in komt staan. Dàt is wat Paulus in
Efeziërs 1:4 uitdrukt in de woorden ‘opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn
voor Zijn aangezicht’. U kunt die teksten niet vaak genoeg overlezen - tot ze een
vast element van uw bewustzijn zijn geworden. Het zijn immers niet onze, maar
Gods woorden. God komt boven alles lof toe. Zijn woorden zijn het die geestelijke
vrede geven en vreugde in het geloven.
Het is Gods einddoel om de gehele schepping wederzijds met Zichzelf te
verzoenen, om Alles in alles te zijn (1 Corinthiërs 15:28, Efeziërs 1:10 en
Colossenzen 1:20).
De rest van de Bijbel laat ons zien hoe ijdel de inspanningen
van de mens zijn, hoe hij niet bij machte is om op eigen kracht een rechtvaardig
leven te leiden. Gods eerste, eenvoudige test wees al uit dat Adam de heerlijkheid
Gods tekort kwam. Daarna brak een tijdperk aan waarin alles om het geweten
draaide, maar dat alweer het falen van de mensheid aan het licht bracht. Toen gaf
God de wet aan Israël. Zou die niet een volk van rechtvaardigen kunnen
voortbrengen? Maar opnieuw toont de mensheid hoezeer zij tekortschiet.
Wanneer perfecte omstandigheden zouden leiden tot een harmonieuze
verhouding met God, had Israëls wandel daaraan beslist al moeten
beantwoorden. Waarom schoten zij daarin echter tekort?
Van allen die de bijbelboeken geschreven hebben, weet alleen Paulus wat God
aan het doen is. Hij vertelt ons van Gods Plan. Geen andere schrijver kon dat,
omdat het voor hem verborgen was gehouden. Paulus laat ons in Romeinen 11:32
zien dat God allen onder ongehoorzaamheid besloten heeft om Zich over hen
allen te ontfermen. Als God de gehele mensheid de revue laat passeren, komt Hij
tot de slotsom dat er niemand rechtvaardig is, ook niet één (Romeinen 3:10). Zelfs
de wet kon dat niet corrigeren - ook al was zij heilig en het gebod heilig,
rechtvaardig en goed - omdat zij zwak was door het vlees (Romeinen 8:3). De wet
kon iemand wel de weg naar rechtvaardigheid wijzen, maar niet de kracht
bezorgen om rechtvaardig te leven. Indien voor ons rechtvaardigheid zou zijn
weggelegd, zou zij dus van buiten onszelf moeten komen. Zij moest wel van God
komen, omdat alleen Hij rechtvaardig is. Zo voorziet God in de nood van de
mensheid en zo effent Hij voor Zichzelf de weg om Alles in alle mensen te zijn.
God staat bij de mensen bekend als de Voorzienigheid. Hij staat bij hen ook
bekend als de Behouder. Slechts weinigen kennen Hem als de Verzoener! Wij
weten precies wat wij dagelijks nodig hebben: gezondheid en energie, voedsel en
onderdak, welstand en veiligheid. Maar niet één van die dingen - hoe
noodzakelijk zij ook voor ons welzijn mogen zijn - zal ons ertoe brengen om alles
wat ons aangaat in God te vinden. Zodra wij van één van deze levensbehoeften
beroofd worden, leidt dat tot een crisis en smeken wij God om herstel. Maar als
dat herstel er eenmaal is, hoe snel zijn wij de ellende weer vergeten en vervolgen
wij onze weg zonder aan God te denken?
Uiteindelijk zal God allen met Zichzelf wederzijds en volkomen verzoenen. Pas
wanneer dat gebeurt, zullen wij Zijn liefde, Zijn wijsheid en Zijn gerechtigheid ten
volle gaan beseffen. Het patroon van ons leven, dat zowel in donkere als in lichte
kleuren geweven is, zal laten zien dat iedere gebeurtenis, iedere ervaring - hoe
akelig ook - diende ter voorbereiding van het moment waarop wij Gods liefde ons
volkomen bewust zullen zijn. De religies die de mensheid kent, slagen er niet in
om ons voor Gods aanwezigheid geschikt te maken. Het lukt hen niet om het
probleem van de zonde op te lossen, omdat zij geen rechtvaardiging kunnen
bieden. Maar dat kan Gods evangelie wel! Dit is het hart van het evangelie,
waarvan Paulus verklaarde zich er niet voor te schamen. Dit evangelie voorziet
immers in iedere behoefte die een vervreemd en zondig heelal maar kan hebben
en voldoet aan iedere eis die Gods liefde, gerechtigheid en wijsheid maar kan
stellen.
Alleen verzoening kan Gods hart tevreden stemmen. Zij is uitsluitend mogelijk als
God ieder spoor van zonde heeft uitgewist. Verzoening kan niet bestaan zonder
vrede en er kan geen vrede bestaan zonder gerechtigheid. God heeft in het
evangelie ons Zijn eigen gerechtigheid geschonken, want alleen Hij is
rechtvaardig. En zij viel ons ten deel door de dood van Zijn Zoon, Die is
overgeleverd om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging
(Romeinen 4:25).
Deze termen horen thuis in een ander tijdperk, het tijdperk waarin de wet regeert.
Onder de wet werd van iemand die een van haar geboden overtreden had,
berouw geëist. Voordat er ook maar sprake van vergeving kon zijn, moest iemand
berouw tonen. Vergeving vereist nu eenmaal een juiste geestesgesteldheid, een
houding die bevestigt dat de wet rechtvaardig is, maar de overtreder onrechtvaardig
en dat hij onderworpen is aan de straffen die de wet stelt.
Het woord ‘vergeving’ drukt maar een fractie uit van wat God voor de gelovige in
Christus Jezus tot stand heeft gebracht. Misschien begrijpen wij dit beter aan de
hand van een voorbeeld uit de rechtspraktijk. Iemand wordt verdacht van een
wetsovertreding en wordt schuldig bevonden. Men kan hem dan volgens de wet
straf toemeten of men kan de zaak, indien daarvoor gronden bestaan, seponeren
(terzijde leggen). Het komt echter ook voor dat de rechter een zaak beëindigt,
omdat duidelijk is geworden dat de aanklacht tegen de verdachte geen hout snijdt
- de zaak had nooit voor de rechter mogen komen! In dat geval is de verdachte
gerechtvaardigd en gaat hij vrijuit zonder één smet op zijn blazoen! Geen advocaat
behoeft clementie te bepleiten voor een onschuldig man, omdat die nu eenmaal
rechtvaardig is. Daarentegen is een zondaar aan wie vergeving is geschonken, nog
geen rechtvaardige. Hij zal altijd iemand blijven die wel straf verdiende, maar aan
wie genade is betoond.
Rechtvaardiging wil zeggen dat God ons voor Zijn tegenwoordigheid geschikt
maakt door ons Zijn eigen rechtvaardigheid te schenken. Dat is een uitgemaakte,
afgedane zaak, het resultaat van Zijn eigen handelen en niet van enig berouw of
toedoen van onze kant. Ons leven is verborgen met Christus in God (Colossenzen
3:3). Hij ziet ons nu in Christus aan, in Wie wij ‘heilig en onbesmet en
onberispelijk’ zullen worden voorgesteld (Colossenzen 1:22, Romeinen 8:29). Let
vooral op de term 'onberispelijk'; het betreffende Griekse woord betekent letterlijk
‘onbeschuldigbaar’. God heeft ons op een zó volkomen wijze gerechtvaardigd dat
onze zaak als het ware nimmer voor de rechter zal komen!
U weet nu dat letterlijk alles onder Gods plan valt. U weet ook dat God een
evangelie heeft gegeven dat in alle behoeften van de gehele mensheid voorziet.
Geen mens valt buiten het bereik van Gods evangelie. God heeft voorbereidingen
getroffen om elk spoor van zonde uit het heelal te verwijderen - niet alleen de
zonde zelf, maar ook de gevolgen van zonde. Elk gebroken hart en gebroken
leven, al de vervreemding en het wantrouwen - alle zijn zij het resultaat van een
tekort aan Gods heerlijkheid.
God is geen ongeïnteresseerde Toeschouwer. Het is evenmin waar dat Hij moest
ingrijpen om een ramp te bezweren die zich buiten Zijn voorkennis en in weerwil
van Zijn wijsheid voltrokken heeft. Hij heeft Zich tot einddoel gesteld het gehele
universum volkomen verzoend naar Hem terug te leiden, een universum dat Zijn
liefde, wijsheid en rechtvaardigheid volledig kent, inziet en beseft.
Iets beters is ondenkbaar!
Andrew Maclarty
[1] Vertaling en bewerking van What the Bible is about, uit Grace & Truth, Vol. 48,
Autumn 1998, pp. 3-7, door Alfred E. Dekker, april 1999. Bijbelteksten zijn uit de
NBG-vertaling 1951 aangehaald.
Dit artikel kan ook als brochure worden besteld bij:
Gemeente Eben-Haëzer
Postbus 85111
3009MC Rotterdam