(Alle Bijbelcitaten zijn, tenzij anders aangegeven, uit de Statenvertaling.)
De toekomst van de mensheid ligt in zijn geest. Onze lichamen zullen zeker verheerlijkt worden, en onze ziel tevreden gesteld, maar zelfs deze jubelende zegen zal afhankelijk zijn van het feit dat onze gestellen geestelijk zullen zijn, en we levend gemaakt zullen worden door de volheid van de geest. De huidige manier van werken van de menselijke geest is niet het einde, noch is ze het ideaal van de voleinding. De geest is nu met ons in vernedering en zwakte, niet in staat het lichaam te domineren dat het vitaliseert. Het is maar een zwakke flikkering van een kaars, vergeleken met de pracht en praal van de zon van de toekomstige heerlijkheid. Hoe moeilijk het ook is om de taak van de geest te definiëren in de mensheid van vandaag, we hebben op z'n minst onze ervaring als controle. Voor de toekomst hebben we niets anders dan het Woord van God. Maar toch, om een helder begrip te kunnen verkrijgen van de menselijke geest in zijn essentie, moeten de we die kennen in de macht van zijn manifestatie, net als in het uur van zijn vernedering.
Het Woord van God kan doordringen tot zo ver als scheiding van ziel en geest. Ik twijfel er aan of enige andere literatuur, tenzij alleen gebaseerd op de Schrift, er in slaagt dit te doen. Zelfs voor zeer goed opgeleide heiligen is de grens tussen ziel en geest maar dunnetjes gedefinieerd. Daarom moet niemand onterecht bezorgd zijn indien onze huidige poging op het eerste gezicht niet makkelijk te begrijpen is. Het is een gedachtenveld waar mensen, omdat zij levende zielen zijn, het maar moeilijk vinden om in te graven. We zijn beperkt door onze samenstelling om zaken te overdenken door middel van onze zintuigen. Daarom ook leren we over het lichaam met redelijk gemak. De ziel maakt dan ook een diepe indruk op ons. Maar de geest, die door onze zintuigen niet begrepen kan worden, zeker wanneer we er bekendheid mee willen hebben door onze zintuigen, neigt er naar verlaagd te worden tot het niveau van de ziel, wanneer we proberen beslag te leggen op de kern er van.
De taal die voor de geest wordt gebruikt is, daarom, grotendeels figuurlijk, en kan gemakkelijk leiden tot verkeerde conclusies. Het woord "ruch" (WIND, geest) is niet letterlijk. Een recente Joodse vertaling, die de figuur niet ziet, heeft geprobeerd een tussen- of samengestelde betekenis te vinden door het weer te geven met "geest-brullend" of "brullend", terwijl het gewoon "wind" aangeeft. Men probeert de figuur in een betekenis te persen. Zoiets heeft vaak verwarring van denken veroorzaakt, en is een van de belangrijkste valkuilen die de concordante student overvallen. We kunnen uit de zinsnede "een gebroken geest" (Psalm 51.17) niet afleiden dat de geest vaste stof moet zijn, omdat alleen die gebroken kan worden. Noch kunnen we zeggen dat een "pijnlijke geest" (Spreuken 18:14) de geest identificeert met het lichaam, want alleen levend weefsel kan pijnlijk zijn. Dit soort afleidingen van figuurlijke uitdrukkingen zijn misleidend.
We spreken over sommige van de uitingen van geest als "gevoelens", terwijl zij letterlijke gewaarwordingen zijn, en dus behoren tot het lichaam, en de ziel zijn. Maar we moeten ons herinneren dat geen gevoel mogelijk is zonder de kracht van de geest die in het lichaam werkt. Daarom wordt het woord "gevoelens" grotendeels gebruikt in een figuurlijke betekenis, zelfs wanneer er geen directe lichamelijke gewaarwording is. Het is echter twijfelachtig indien deze altijd geheel afwezig zijn, aangezien de geest het lichaam beroert, en doorheen dat, zeer krachtig, de ziel. Zo kunnen verdriet en wroeging, blijdschap en jubel, puur en alleen voortkomen uit de geest, maar zij falen nooit het functioneren van het lichaam te beïnvloeden en worden zo "gevoeld" door de ziel. Omdat we moeten spreken van de uitingen van de geest in termen van substantie en gevoel, hebben we bijna de kracht verloren van het identificeren van de geest, en verwarren we het met de gevolgen er van.
In eerdere studies over dit thema hebben we geest overdacht in zijn uitingen, leven en gewaarwording. We probeerden aan te tonen dat, in de mens zoals die nu bestaat, dit afhankelijk was van het ademen van de zuurstof in de lucht, net zoals het lichaam afhankelijk is van voedsel, of doorluchte grond. Zonder adem heeft de geest van de mens geen bewust bestaan. We zeiden: "In het Genesisverslag was de geest niet een speciale gave op zich, toebedeeld door God, naast de grond en de adem. Hun combinatie is noodzakelijk als een voertuig voor de geest die de zetel van leven is. Wanneer het ademen ophoudt, vertrekt de geest van leven. Zo is nu de menselijke geest; hij heeft geen bewust bestaan buiten het lichaam en de adem. In de opstanding, echter, is alleen het lichaam nodig voor zijn blijvende bewuste bestaan, maar niet langer de adem."
Trek nu de adem terug, en leven en bewustzijn verlaten het lichaam en de geest functioneert niet meer. Dit is omdat we nu een ziels lichaam hebben. Maar bij de levendmaking, in het bijzonder van hen die niet alleen levend gemaakt worden, maar veranderd, kan dit niet langer het geval zijn. Er zal geen bloed zijn, net zoals onze Heer dat nu niet heeft. We zullen in staat zijn bewust te leven te midden van de hemelingen en regionen van de ruimte doorkruisen waar geen lucht is. Zoals we nu toegerust zijn kan dat niet. Onze lichamen moeten bijgevuld worden uit de grond. Zij zijn uit de grond. Onze geesten hebben nodig onderhouden te worden door de atmosfeer. Ze functioneren nu door middel van een ziels lichaam.
Het feit dat een geestelijk lichaam niet afhankelijk is van ademen, lijkt aan te tonen dat, terwijl dit de manier van functioneren in een ziels lichaam is, het niet essentieel is voor de menselijke geest, ook al is het niet nodig voor geestwezens. We kunnen dit duidelijk maken door middel van een parallel. Het voedsel dat wij eten schijnt essentieel te zijn voor het menselijk lichaam. Het kan zeker lang leven, zoals het nu is toegerust, zonder voedsel of zonder de grond waaruit ons onderhoud afkomstig is, maar het feit dat het menselijk lichaam ook een hemels lichaam kan zijn toont aan dat de grond alleen noodzakelijk is voor het lichaam in zijn huidige toestand. Indien dit zo is met betrekking tot het lichaam, hoe veel meer waar zal het zijn voor de geest! Het verdere feit dat zij geesten zijn, zonder vlees en beenderen, maakt het praktisch vanzelfsprekend. Geest kan over het algemeen, en ook de menselijke geest, niet beperkt worden tot de toestanden waaronder de mens bestaat tijdens het proces dat vernedering en dood inhoudt en de terughouding van de volheid van de geest.
Om het onderwerp te vereenvoudigen zullen we voorbijgaan aan de lichamen en geesten van de Besnijdenisheiligen, die op de Aarde achterblijven. Hun toestand onthult minder van de kracht van de geest dan die van ons, van wie de lichamen veranderd zullen worden voor een hemelse omgeving. Wat wordt onthuld met betrekking tot onze toekomstige gestellen schijnt de hoogte uiting van de menselijke geest te zijn. Daarom zullen we hier de meeste hulp ontvangen bij het begrijpen van de geest. En hier zullen we het best bewaakt worden tegen het toestaan dat onze huidige ervaring in een ziels lichaam ons begrip verduistert van de heerlijke mogelijkheden van de menselijke geest, wanneer die passend toegerust en op zijn best is.
Het geheim van de opstanding onthult dat, in ons geval, dit aards lichaam veranderd zal worden in een hemels lichaam. Het zal niet langer een ziels lichaam zijn, maar een geestelijk lichaam en een hemels huis. Er wordt niets gezegd over enige verandering in onze geesten. Ook dan zullen we, net als nu, lichamen en geesten hebben. Maar dit lichaam is niet wat er zijn zal. Zouden we niet op de hoogte gebracht worden als onze geesten anders zouden zijn? Worden we niet gerechtvaardigd als we aannemen dat onze geest dezelfde is en van hetzelfde soort? Gods stilte op dit punt schijnt beslissend te zijn. Nu dit zo is, is het duidelijk dat onze eerdere studies over de geest beperkt moeten worden tot de band er van met een ziels lichaam in de mensheid, aangezien, zoals op dit moment samengesteld, de geest het lichaam verlaat met de adem, maar in het opstandingslichaam dat niet doet. Het is daarom duidelijk dat de huidige uiting van de geest in de mensheid niet de essentie er van onthult, maar een tijdelijke uiting is. We zullen moeten toevoegen aan onze kennis van zijn huidige werkingen wat we er van weten in levendmaking, voordat we ons een idee kunnen vormen van de kenmerkende aard er van.
Aangezien de opstandingslichamen van de heiligen niet vervallen of sterven, is het voor de bloedstroom niet nodig om nieuwe voorraden aan te voeren om het verbruikte te vernieuwen dat het stervensproces op dit moment voorbrengt. Ook zal er geen beroep gedaan worden om zuurstof uit de lucht over te brengen om gevoel en leven in stand te houden. Het werd niet hersteld voor onze Heer in Zijn opstanding, daarom zal de geest niet functioneren door de adem en het bloed, zoals nu het geval is. Leven zal niet langer een proces van verbranding inhouden. Energie zal via andere kanalen komen. Dit opent voor ons een blik op de geest die onze huidige ervaring overstijgt. Toch moeten we erkennen dat, aangezien deze uiting de kracht van de geest vermenigvuldigt, het een veel betere onthulling van de essentie er van is.
Voor zaken die buiten onze ervaring liggen is onze taal behoorlijk ontoereikend, en het is moeilijk jezelf begrepen te krijgen. Zo zullen we alleen de mogelijke richting van waarheid aangeven door een illustratie te gebruiken. Onze huidige toestand kan worden vergeleken met een olielamp. De pit staat voor het lichaam, de olie voor het voedsel die het verbruikt, het licht en de warmte voor de ziel, en de energie staat voor de geest. Om te beginnen moet de lamp worden aangestoken. Er moet een zekere hoeveelheid energie toegevoegd worden in de vorm van hitte, voordat ze zelf warmte begint te leveren. Dan brandt de lamp door de brandstof te combineren met zuurstof, tot een van deze factoren op is. Zo is de mens, afgesneden van het leven van God.
Maar in de levendmaking zal het anders zijn. In de toekomst zullen we meer lijken op een blijvende elektrische lamp, die niet opgebruikt wordt, waarvan zuurstof wordt uitgesloten, maar waaraan van buiten af een voortdurende stroom van energie wordt toegevoerd. Zo zal het zijn wanneer we verbonden zijn met het leven van God.
In het geval van de lamp is het voor ons moeilijk te denken aan de kracht, zonder de gevolgen er van. Het is opgeslagen in de gebruikte brandstof. Maar we weten dat olie en zuurstof (voedsel en adem) nooit kunnen verenigen, tenzij er eerst een bepaalde hoeveelheid kracht is toegevoegd. Dit komt overeen met de toedeling van de geest aan Adam.
Wat we kunnen zeggen over de olielamp, en de energie er van, kan heel waar en behulpzaam zijn, toch moet het niet universeel gemaakt worden of altijd toegepast op alle energie. Zo is het ook met de geest en het menselijk lichaam. Op dit moment is het niet een geestelijk lichaam, maar een ziels. In een geestelijk lichaam zal de geest een andere manier van uiting hebben, en daarom moet het lichaam zelf aangepast worden.
Laten we dezelfde afstand bewaren tussen onze parallellen. Energie is geen geest. De een produceert beweging, of licht, de ander leven. Energie kan niet persoonlijk zijn, geest wel. Indien de geest in een mens simpelweg de latente energie is die in hem opgeslagen is of wordt voortgebracht door zijn lichaam, dan is hij een robot, een mechanisch wonder, een combinatie van substantie en kracht, maar zonder leven. Net zoals leven onuitspreekbaar meer is dan beweging, zo is geest meer dan energie. Er is overal latente energie, die, wanneer losgelaten, beweging zal voortbrengen, hitte, licht. De zon straalt overvloedig op ons. Maar geest maakt zichzelf duidelijk in een hogere uiting en werkt alleen in georganiseerde materie. Het gebied er van is duidelijk gedefinieerd in de chemie, waar organisch en anorganisch hun eigen terrein hebben.
Ook is er een uitgebreide variëteit in organismen die gevitaliseerd worden door geest. Planten leven en ademen en hebben (een beperkte) bewegingsvrijheid, niet alleen naar beneden, maar ook naar boven, tegen de zwaartekracht in. Ze gebruiken soms een geweldige hoeveelheid energie. De gigantische bomen in Californië, de oudste en grootste vorm van leven op Aarde, pompen enorme hoeveelheden vocht uit de grond tot een hoogte van zestig tot wel honderd meter. Maar planten hebben geen gevoel, geen ziel. Het haar van een mens lijkt hier wel wat op. Het kan afgesneden of op andere wijze verminkt worden, zonder waarneembare pijn. Het schijnt geen bloed te hebben, en daarom geen gevoel. In het haar schijnt het plantenleven hara plaats te vinden in het menselijk gestel.
In dieren gebruikt de geest een hoger organisme, veel meer gescheiden van de grond en onafhankelijk van de Aarde. Er is geen voordurend contact met de grond nodig. Substantie, gewoonlijk georganiseerd plantleven, wordt innerlijk opgenomen om het vloeien van kracht te ondersteunen. Ook ademen is een innerlijk proces, in tegenstelling tot de bladeren van een plant. Beweging wordt uitgebreid door voortbeweging. Zo zien we dat de geest op een heel andere wijze werkt door verschillende organen, maar toch geest is. De mensheid heeft zeer veel gemeen met dieren. Beide hebben voortbeweging en gevoel, met functies als voelen, ruiken, horen en zien. Het punt is dat het instrument waardoor de geest functioneert, en niet zozeer de geest zelf, het gevolg bepaalt in elk van de vele vormen van leven.
De mensheid neemt een tussenliggende plaats in tussen dieren en geesten. Maar de tendens van Gods handelen met hen neigt naar het geestelijke gebied. De verandering die bij zijn levendmaking tot stand wordt gebracht maakt hem niet tot een geest, maar brengt hem in een toestand waarin hij kan omgaan met geestwezens en waarin hij in staat is hen te oordelen (1Kor. 6:3). Zo kan van de mensheid, in overeenstemming met de hoge raad van God hierover, gezegd worden dat ze in zichzelf alle graden van levende schepselen combineert, van planten tot aan geesten, van de meest elementaire cel tot aan de hoogste vorm, zoals in de Godheid. De mens neemt deel aan plantleven, aan dierenleven, en aan het leven van geesten. Maar het laatste is nog grotendeels toekomst, wanneer allen levend gemaakt zullen zijn, en wordt alleen ten volle toegelicht in de hemelse selectie, zij die Christus' lichaam vormen.
Het kan, voordat we verder gaan, behulpzaam zijn de verschillen duidelijk te maken tussen ziel en geest. De grote kloof tussen lichaam en geest maakt ze op vele manieren tegengesteld aan elkaar, zelfs wanneer we materie overwegen als een uiting van energie, zoals wetenschappers dat tegenwoordig doen. Materiële substantie is tastbaar, en spreekt onze gevoelens aan. Geest kan onze lichamelijke waarnemingen niet rechtstreeks beïnvloeden. Paulus spreekt over zijn in Korinthe zijn in geest en in het vlees. Toen hij daar in het vlees was, kon hij gezien en gehoord worden. Toen hij in geest bij hen was had hij geen organen om hen waar te nemen. Alleen indirect, doordat zij zijn woorden lazen met hun ogen, of ze met hun oren hoorden voorlezen, of wanneer ze in hun geheugen zijn lichamelijke aanwezigheid herinnerden, zou zijn geestelijke aanwezigheid hun denken en doen beïnvloeden.
Het onderscheid tussen ziel en geest is een van de meest moeilijk te bepalen dat er is. Laten we eens zien of we het niet kunnen vereenvoudigen door een proces van uitsluiting. Al wat van ons is dat geen materie of gevoel is, is geest. Het probleem is: begrijpen wat niet waargenomen kan worden. Het lichaam is waarneembaar, de ziel is de waarneming zelve, de geest in onwaarneembaar. Dat is de reden waarom deze term ook wordt gebruikt om de geestwereld in te sluiten. Denken is in essentie onbewust, hoewel het kan samengaan met gevoelens, als oorzaak of gevolg. Een verschrikkelijk geluid gaat door de geest en brengt een gevoel van vrees voort. Dat zulk denken in essentie onbewust is, wordt duidelijk wanneer we "handelen voordat we denken". Het bewust zijn van gevaar komt vaak nadat we geprobeerd hebben het te ontwijken.
Dat het denken of de geest echt werkzaam zijn zonder onze kennis of richtinggeving, wordt duidelijk uit de vele vitale functies die onafhankelijk van onze wil werken. In velen is de geest onophoudelijk aan het werk om ons in leven te houden. De longen, het hart, de spijsvertering, de hersenen, al deze gaan door terwijl wij slapen, wanneer onze ziel niet aan het werk is, en zijn daarom te danken aan vitale energie, die geest is.
Leven, en geest - de bron er van, liggen ver onder ons bewustzijn, dus kunnen we het alleen herkennen aan de werking er van, daar waar geen gevoel of wil is, in onze eigen lichamen. Indien de geest bewust zou zijn, zouden we ons bewust zijn van alle vitale organen en hun bewegingen. Maar leven, net als geest, is niet bewustzijn. Dat is alleen een gevolg, beperkt tot bepaalde combinaties. Niet alleen in de slaap gaan de vitale processen door, maar terwijl we wakker zijn is ons bewustzijn beperkt, net als ons zicht en ons gehoor, tot een bepaald segment van het feitelijke gebied van leven en beweging. Wij zien niet alles wat er is, maar slechts als door een smalle spleet. En we horen ook niet alle geluiden. Sommige zijn te laag, andere te hoog, voor onze oren. Zo is het ook met onze geest. We zijn ons slechts bewust van een deel er van. De rest wordt voor ons verborgen gehouden, of we kennen alleen de gevolgen er van. We kunnen er altijd zeker van zijn dat daar waar leven is, er geest moet zijn, ook al is er niets dat een enige indruk maakt op onze zintuigen.
In de opstanding zaaien we niet het lichaam dat zal zijn. God zal ons een ander lichaam geven. In tegenstelling hiermee komt de geest terug wanneer we ontwaken uit de dood. Daarom worden we niet slechts opgewekt als gevoel hebbende wezens, zonder enige verbinding met het verleden, maar als dezelfde individuen als tevoren, in staat om te profiteren van onze ervaringen voor de dood. Anders zouden deze geen waarde hebben in Gods grote doelstelling.
Naar deel 9: De suprematie van geest - deel 2