Aangezien God de Redder is van alle mensen, in het
bijzonder van de gelovigen(1Tim. 4:10), mogen we met een gerust hart
gaan staan op die ene en heerlijke fundamentswaarheid:
dat alle
redding uit God is, en dat noch de gelovige noch de ongelovige er
enig werkzaam aandeel in hebben. Aan de ene kant verzekert dit
ons van de mogelijkheid van de redding van alle mensen, want alleen
God is daartoe in staat, en, aan de andere kant, weerhoudt het alle
menselijke pogingen voor hun herstel, of dat nu door werken is of
door lijden, door het geven van een tweede "kans", of door welke
oorzaak dan ook die voortkomt uit de mens. Zij die geloven zijn
gered door Zijn genade(Rom. 4:6), zij die niet geloven zijn gered
door Zijn oordelen, maar bij beide is het alleen Hij Die de Redder
is. Geloof is slechts het kanaal van de genade; het speelt geen
werkzame rol in de redding. Oordeel is slechts het middel dat Hij
gebruikt, het is een proces dat leidt tot de redding van de
ongelovige. Het verwijdert niet zijn schuld en het reinigt geen
enkele zonde. Dat wordt alleen en geheel gedaan door het bloed van
Christus. Iedere poging om de ultieme redding van allen voort te
brengen door het reinigende of bestraffende lijden van de zondaar,
is een ontkenning van deze grote waarheid. Oordelen redden niet,
maar de God Die oordeelt is ook de Redder en al Zijn handelen met de
mensheid wordt beheerst door het grote doel dat Hij Zichzelf voor
ogen stelde: Alles in
allen te worden in Zijn schepselen.
Bij het uiteenzetten van het proces waarmee God de
ongelovige terug naar Hemzelf brengt, moeten we ons herinneren dat
weinig gelovigen in staat zijn de methode te analiseren die bij hun
eigen redding werd gebruikt. Als we nu niet eens in staat zijn onze
eigen ervaring uit te leggen, hoe zullen we dan Zijn methode met
anderen begrijpen? Maar, en dat moge vreemd lijken, Gods handelen
met de ongelovige is veel eenvoudiger te vatten dan Zijn weg met
ons. De buitengewone eenvoud van het geloof doet ons verbluft staan.
De meeste theologische systemen proberen geloof te baseren op
bewijs, en spreken van "Christelijk bewijsmateriaal" als het
fundament voor de redding van de gelovige. Maar dit is nu juist
de methode die Hij gebruikt voor de verlossing van de
ongelovige!
Als we nadenken over hoe weinig van hen die
werkelijk onze Heer en Zijn apostelen gehoord hebben, die Hem zagen
en de tekenen en wonderen en krachten waarnamen die Hij verrichtte,
en ruim de tijd hadden om hun echtheid te testen, en hoe weinig van
hen er dan feitelijk geloofd hebben, dan worden we verleid het
vertrouwen in de "Christelijke bewijsmaterialen" te verliezen. Toch
hadden zij hun plaats en werden ze gebruikt bij de uitroeping van
het koninkrijk. Zij brachten een soort hybridegeloof voort, deels
voortgebracht door tastbaar bewijs en deels door vertrouwen in hen
die ze voortbrachten. Het geval van Thomas is een voorbeeld van de
overweldigende kracht van bewijs, waar geloof tekort schiet. Niemand
kan lang het getuigenis van zijn zintuigen weerstaan, zelfs wanneer
zijn belangen tegengesteld zijn. Maar vandaag wordt aan de
twijfelende Thomassen geen bewijs aangeboden om hun lichtgelovige
vragen te corrigeren. Het is óf ongefundeerd geloof, óf fataal
ongeloof.
De tastbare bewijze die worden gegeven om de uitroeping van het
koninkrijk te ondersteunen reiken een rijk veld aan voor de
bestudering van het gevolg van het bewijs op het menselijk hart. De
ongelovige zal gered worden door te zien. Hij zal zich overgeven aan
de krachten van de feiten. Welk bewijs is het meest geschikt voor
dit doel? In de bediening van onze Heer zien we zowel de hulpen als
de hindernissen via de zintuigen aangeboden worden. De overdenking
van een paar gevallen zal laten zien wat de mens het meest beweegt
en wat hem opstandig maakt.
De rijke jongeling werd gehinderd door zijn bezittingen. De
Samaritanen werden geholpen door de woorden van de Heer. De
opwekking van Lazarus leidde er toe dat vele Joden vertrouwden op
Zijn daden. Deze illustreren Gods methode bij het oordeel van de
ongelovige. Hij verwijdert hindernissen - geen Aardse verworvenheden
kunnen tussenbeide komen bij de beslissingen van het hart, want
zowel hemel als Aarde vluchten weg van het aangezicht van Hem Die op
de troon zit. Hij bewerkt het grootst mogelijke wonder, door hen uit
de dood te doen oprijzen. Hij leest de diepst verborgen geheimen van
hun harten. Hij verschijnt in hun midden in ziel-verslaande
grandeur. Zij kunnen niet twijfelen aan Zijn macht of aan Zijn
volmaaktheden en er blijft geen motief over om zichzelf te
bedriegen.
Het oordeel van de ongelovigen vindt plaats in de pauze tussen
het voorbijgaan van deze Aarde en de schepping van de nieuwe. Iedere
band die hen bond aan de Aarde zal verbrand zijn. Zij zijn, nadat ze
uit de dood zijn opgewekt, de lijdende voorwerpen van het meest
verbazingwekkende wonder dat ooit voortgebracht is. Zij zijn in de
aanwezigheid van de Goddelijke Majesteit. Hun geheimen worden
blootgesteld aan Zijn ontzagwekkende blik. Het karakter van hun
oordeel, aangepast aan hun daden, niet slechts aan de zwaarte er
van, maar zodanig dat het ze zal corrigeren, zal Gods doelstelling
onthullen om hen voor Zichzelf te redden en te verzoenen. Dit,
gevolgd door hun dood in de Poel des Vuurs en daaropvolgende
levendmaking bij de voleinding, is de basis van hun verzoening.
Eerst zullen we de hindernissen bezien die velen weerhouden
hebben om volgelingen van Christus te worden. De rijke jonge
heerser(Matt. 19:16; Lucas 18:18) verlangde aionische leven, maar
werd er van weerhouden door wat hij verworven had. Zal dit hem
hinderen in het oordeel? Nee, want dan zullen al zijn rijkdommen
vervlogen zijn, niet alleen door zijn eigen dood, maar door het vuur
waarmee de Aarde verbrand zal worden.
Voorbeelden zijn er in overvloed. De verontschuldigingen die
aangeboden worden door hen die uitgenodigd werden voor het grote
diner(Lucas 14:18) worden voor de Grote Witte Troon allemaal
verwijderd. Geen velden of ossen of vrouwen zullen zich dringen
tussen de geest en de grote Rechter.
Op de dag van het oordeel zal God de verborgen dingen van de
mensheid oordelen(Rom. 2:16). We zijn er toe geneigd te overwegen
dat dit slechts een tentoonspreiden is van Zijn Alwetendheid, om het
proces van de zondaar te vergemakkelijken en zijn veroordeling zeker
te stellen. Maar bovenal zal het een buitengewoon krachtige gevolg
hebben op de houding van de ongelovige naar Christus. Wat was het
dat op de Samaritaanse vrouw zo'n indruk maakte? Het was Zijn kennis
van haar verborgen geheimen. Toen ze haar water achter liet en de
stad in ging, getuigde ze: "Komt mede en ziet
een mens, die gezegd heeft alles wat ik gedaan heb: zou deze niet de
Christus zijn?"(Joh.4:29). Als gevolg hiervan lezen we dat
velen van de Samaritanen in die stad in Hem gingen geloven, vanwege
het woord van de vrouw dat Hij haar alles had verteld wat ze
deed(Joh. 4:30).
Maar meer mensen geloven in Hem door Zijn eigen woord. De Heer
toonde slechts een paar feiten uit het leven van de vrouw. Bij het
oordeel zullen alle geheimen van de mensen aan het licht komen. Als
mensen al aangezet worden tot geloof door de woorden van een
losbandige vrouw, hoe veel te meer zullen ze buigen wanneer al hun
eigen geheimen zichtbaar worden! En dat niet alleen, maar wanneer de
levens van al hun medeschepselen onderworpen worden aan hetzelfde
bovenmenselijk onderzoek, dan zal het overweldigende bewijsmateriaal
alle twijfel uitbannen over de Ene voor Wie zij staan.
De gezegende gevolgen die werden bereikt door Zijn belichten van
de vrouw bij de Sycharbron, zullen vermenigvuldigd worden door vele
miljoenen bij de Grote Witte Troon. Er is niets verborgen dat niet
openbaar zal worden(Matt. 10:26). Zoals in Korinthe worden de
verborgen dingen van het ongelovige hart duidelijk, en vallend op
zijn aangezicht zal hij of zij God aanbidden(1Kor. 14:25).
Misschien schiep geen wonder dat door onze Heer en Zijn apostelen
bewerkt werd een sterkere overtuiging dan dat van het doen opstaan
van mensen uit de dood. Toen Lazarus werd opgewekt geloofden vele
van de heersers, en de overpriester werd bezorgd dat mogelijk allen
door dit teken in Hem gingen geloven(Joh. 11:45,48). Toen Petrus
Dorcas deed opstaan werd dit ook gebruikt om velen te overtuigen die
al in de Heer geloofden. Kunnen we ons indenken wat voor overtuiging
het moet hebben gebracht aan Lazarus en Dorcas zelf, als ze ook maar
de geringste neiging hadden tot twijfelen? Zou er enig sterker
bewijs van goddelijke macht zijn geweest dan dat hun eigen leven
naar hen was terug gekomen door het woord van Een Die sterker is dan
de dood? Bij het proces van het winnen van de ongelovige menen we
dat hun opstanding en uiteindelijke levendmaking meer dan voldoende
zullen zijn voor hun redding en verzoening.
De redding van de ongelovige zal zijn door zien, niet door
geloof. Maar verder wordt het bewerkt op dezelfde wijze als dat van
de gelovige: door het Woord en de kracht en de aanwezigheid van God.
De middelen die in het verleden bewezen hebben meer dan effectief te
zijn, worden herhaald, maar gaan vergezeld van niet geëvenaarde
kracht en onder omstandigheden die oneindig meer imposant zijn.
Het geval van de apostel Paulus is van weergaloos belang in
verband met het overdragen van de redding aan ongelovigen. Hij was
de grootste van alle zondaren, en het kan niet ontkend worden dat,
onder mensen, er geen geval bekend is dat zo wanhopig was als dat
van hem. Alle vragen over Gods vermogen om te redden verwaaien in
het licht van Zijn roep op de weg naar Damascus. De wonderlijke
middelen die in dit geval gebruikt werden zouden zonder twijfel
volstaan voor ieder van Gods vijanden. En wie zal, na er ruim over
nagedacht te hebben, ontkennen dat de verschrikkelijke macht en
heerlijkheid van de verheven oordeelszitting, waarin de ongelovige
terecht komt bij zijn opstanding, niet onuitsprekelijk meer
indrukwekkend zal zijn?
Het gezicht dat de apostel had ging voorbij. Hij kwam terug naar
een scene waar hij al eerder was geweest. Hij alleen was veranderd.
Maar de ongelovige ziet de macht en de aanwezigheid van God niet
alleen in zijn eigen verlossing van de dood, maar in allen rondom
hem. Het gezicht vervaagt niet. De goddelijke aanwezigheid blijft.
Een van de leidende lichten op het gebied van de eeuwige kwelling kristalliseert de voorkomende ongevoeligheid voor het machtige handelen van God met de ongelovige in de volgende vraag en antwoord: "Zal er in de eeuwigheid een geweldige kracht zijn die in de morele zin van het woord een karakter zal veranderen, die het hier en nu niet kan?" Zijn antwoord: "Er is geen hint in de Bijbel van een karakterverandering na deze wereld."
Deze zelfde leiders zouden, terecht, huiveren als wij zouden suggereren dat redding is gebaseerd op karakter. Toch aarzelen ze niet om de mensheid te verdoemen vanwege het gebrek er aan! Maar we zullen dit maar laten liggen. Ongeloof in de heilige is net zo irrationeel als in de ongelovige.
De verschrikkelijke natuur van de blindheid die zich in het Christendom bevindt over Gods grote uiterste mogelijkheden, kan nauwelijks een betere illustratie vinden dan in de vraag en het antwoord dat we zojuist geciteerd hebben. Voor zover zij de Bijbel lezen wordt de ongelovige niet bij het oordeel uit de doden opgewekt en niet levendgemaakt bij de voleinding. Zij staan voor de echtheid van de wonderen, maar negeren de meest geweldige en verbazingwekkende van alle wonderen: de opwekking en opstanding van heel de mensheid. Zij staan pal voor een hele Bijbel, maar zij schrappen vrijwel de grote waarheid dat "allen, die in de graven zijn, naar Zijn stem zullen horen en zij zullen uitgaan"(Joh. 5:28). Al het belang en de kracht van de opstanding van de ongelovige wordt totaal genegeerd en ontkent door velen die zichzelf beschouwen als verdedigers van het geloof en steunpilaren van de Bijbel.
Wij vinden, en dat niet ten onrechte, dat onze opstanding en levendmaking een onlosmakelijk onderdeel zullen zijn van onze redding. Het zal de bekronende heerlijkheid zijn van onze verlossing. Maar wanneer dezelfde machtige kracht van God handelt namens de ongelovige, dan wordt opstanding veroordeling en levendmaking dood! Deze, zo wordt ons verteld, zullen in het geheel geen gevolg hebben op het karakter van de ongelovige! Omdat dit zo is volgt daaruit logischerwijs dat het karakter niet beroerd wordt door opstanding en levendmaking, en, als gevolg, zullen de heiligen precies hetzelfde karakter hebben als ze nu hebben. De transformatie zal geheel lichamelijk zijn, niet moreel of geestelijk. Onze gelijkenis met Christus zal beperkt zijn tot de helderheid van onze verschijning. Alle hartverscheurende gebreken in onze karakters zullen steeds bij ons blijven; ze zijn alleen onuitsprekelijk meer duidelijk en pijnlijk in Zijn aanwezigheid.
Maar genoeg! Dit is niet waar! Iedere ervaring waar we doorheen gaan heeft gevolgen voor ons karakter, zelfs in het huidige leven. En we mogen er zeker van zijn dat ons karakter (wat haat ik die onSchriftuurlijke uitdrukking!) zal overeenkomen met de aanwezigheid van Zijn heerlijkheid.
Onze opstanding en levendmaking vinden gelijktijdig plaats, maar de ongelovige zal lang voordat hij levend gemaakt wordt worden opgewekt. De verandering die uitloopt in de uiteindelijke redding van de ongelovige wordt niet alleen door zijn opstanding veroorzaakt, maar de strenge oordeelszitting, als hij zal staan in de aanwezigheid van Christus, met al zijn ongeloof weggeveegd door de vreselijke realisatie van Zijn kracht en de rechtvaardigheid van Zijn troon. Ons wordt gevraagd: "Is het voor hen mogelijk berouw te hebben?" Maar wij willen liever weten: "Is het voor hen mogelijk niet berouw te tonen, of hun mening te veranderen?" Wij kunnen niet begrijpen dat er ook maar één onberouwde zondaar voor de Grote Witte Troon zal staan.
Gods gedachten en de fantasie van de mens lopen nergens verder uit elkaar dan bij het onderwerp over het oordeel, of straf. God is liefde, de mens is haat. David was wijs toen hem de keuze werd gegeven tussen het vluchten voor zijn vijanden of in de handen te vallen van Yahweh. Hij uitte een grote waarheid toen hij uitriep: "laat ons toch vallen in de hand des Heren, want Zijn barmhartigheid is groot; maar laat mij niet vallen in de hand der mensen." En zijn keuze werd gerechtvaardigd, want toen de engel zijn hand uitstrekte om Jeruzalem te vernietigen, berouwde het Yahweh dat Hij het verderf had gebracht en zei tot de engel: "Genoeg! Laat nu uw hand zinken"(2Sam. 24).
Jona ging door de straten van Nineveh, roepend: "Nog veertig dagen en Nineveh wordt ondersteboven gekeerd!" "Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerden van hun boze weg, berouwde het God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet"(Jona 3). En wat deed Jona? Was hij niet blij met het succes van zijn missie? Was hij niet verheugd over het karakter van Zijn God? Helaas, hij was als de meerderheid van het hedendaagse volk van de Heer. Net als Jona denken ze dat God een spoortje haat in Zijn karakter heeft en dat Hij Nineveh wilde vernietigen als uiting van zijn haat. Maar Hij had een doel met de bedreiging met vernietiging! Want nu ze berouw getoond hadden en het doel bereikt was, waarom zou Hij dan Zijn karakter logenstraffen en ze uit pure wraakzucht vernietigen? Jona vond dat Hij dat moest doen, en degenen van wie hij het prototype was, doen vandaag de dag nog precies hetzelfde.
Is het niet jammer dat Jona's God een genadig God was en vol mededogen, langzaam met boos worden en van een grote vriendelijkheid en zich berouwend van het kwaad waarmee Hij had gedreigd(Jona 4:2). Maakte Jona zich bezorgd over Nineveh? Wat had het hem gekost? Wat voor troost bracht het hem? Maar God keek er naar vanuit Zijn standpunt. In de stad waren zestigduizend zielen die meer op Hem afgestemd waren dan de pruilende Jona. Hij was hun Schepper, en Hij had ze niet voor niets geschapen.
De gedachte dat de opstanding en het oordeel van de ongelovige alleen een inleiding is van zijn uiteindelijke "vernietiging" in de Poel des Vuurs, moet beoordeeld worden door de morele gevolgen ervan, want in de Schrift vindt het geen enkele onderbouwing. In de eerste plaats vernietiging(waarmee vernietiging of uitroeiing wordt bedoeld); dit wordt nooit gebruikt in verband met de Poel des Vuurs of de tweede dood. Het wordt altijd gebruikt voor de zondaar vóór zijn opstanding bij de Grote Witte Troon. Zij die in het Gehenna "vernietigt" worden zullen daar staan. Zij die "vergingen" in de wildernis en tijdens de Vloed zullen opgewekt worden. "Vernietiging" is nooit uitroeiing. Het sluit nooit opstanding en redding uit. Het is inderdaad een noodzakelijke voorloper van redding. De Heer kwam om de "vernietigden"(verlorenen) te zoeken en te redden. Zodat, zelfs als er een enkele passage zou zijn die ons zou vertellen dat de ongelovige in de tweede dood "vernietigd" is(wat niet het geval is), we nog steeds alle reden hebben om God te geloven wanneer Hij ons verzekert dat allen die in Adam sterven in Christus levend gemaakt hebben.
Laat niemand veronderstellen dat we pleiten voor de herroeping van de doem van de ongelovige! Het zij verre van ons! Maar we pleiten wel voor de verwijdering van die harde, menselijke verdraaiingen van Zijn woord, die pogen Hem tot een mens als ons te maken, vol van haat en elkander rancuneus en gemeen hatend door onze inzichten over de zogeheten "straffen" voor zonde. We pleiten voor een herziening van onze woordenschat voor dit belangrijke thema. Veel van onze woorden en uitdrukkingen zijn niet alleen on-Schriftuurlijk, maar absoluut anti-Schriftuurlijk.
Laat hen die voortdurend verwijzen naar de Poel des Vuurs als een plaats van bestraffing, kastijding, vernietiging(apolumi), uitroeiing(olethros) en zo meer, nadenken over het feit dat deze uitdrukkingen niet specifiek gebruikt worden voor het brandende meer. Met de mogelijke uitzondering van de vernietiging van de wilde beesten(Openb. 17:8,11)verwijzen alle naar voorgaande oordelen en geen van deze sluit de opstanding uit van hen op wie het slaat. Met andere woorden: de sterkste uitdrukkingen die in de Schriften te vinden zijn worden vermeden(!) als er over deze laatste "straf" wordt gesproken. De echte Schriftuurlijke uitdrukking die we moeten gebruiken om de handeling te beschrijven is: "de tweede dood."
De termen vernietigen en vernietiging worden zo vaak gebruikt voor onherstelbare teloorgang, dat een paar voorbeelden aan zullen tonen hoe ver dit van de waarheid verwijderd is. De weergave "verloren" is altijd de vertaling van het woord voor vernietigen. Het zou de opperste dwaasheid zijn van de Zoon de Mensen om hen te zoeken, laat staan redden, die onherstelbaar uitgewist zijn. Het verloren schaap, de verloren munt en de verloren zoon waren allen vernietigd, maar werden toch alle gevonden en gered. Zou de hele wereld verloren zijn, of vernietigd zijn in de Poel des Vuurs, dan zou dat geen hindernis zijn voor redding. Het zou juist het gebied zijn waarin alleen redding kan opereren. Christus kan niemand redden, tenzij die eerst vernietigd is, of verloren is gegaan.
Zo gaat het ook bij de redding van de ongelovige. Het is niet alleen in volkomen harmonie met iedere passage in het woord van God, maar in volkomen overeenstemming met de God Die door dat woord onthuld wordt. Hoe kan iemand die werkelijk van Hem houdt, tevreden zijn met minder dan dit, de enig ware, de enig Schriftuurlijke oplossing? Hoe oneindig verhoogt het Hem boven de verslagen, wraakzuchtige godheid van het Christendom! Hoe groots komt het overeen met wat de theologie Hem met de linkerhand toeschrijft en met de rechterhand Hem ontneemt! Is Hij liefde? Hoe kan Hij dan alleen al de gedachte verdragen aan de eeuwige kwelling van ook maar één van Zijn schepselen, laat staan van die van vele, vele miljoenen? Is Hij almachtig? Waarom is Hij dan niet in staat allen te redden? De Buddha van het Christendom is groot in naam, maar klein in daden. Hij doet grote uitspraken, maar houdt Zich niet aan Zijn reputatie.
Laat hen die gek zijn op redeneren over de bestemming van het universum hun eigen vooronderstelling voor waar nemen en ze op logische wijze navolgen. Zal dan de onontkoombare conclusie niet zijn dat er een universele verzoening zal zijn? Probeer het en zie maar. Allen zullen deze vooronderstellingen bevestigen:
"God is Liefde, daarom: God is Almachtig."
God is geen Liefde als Hij niet alles wil doen wat Hij kan voor Zijn schepselen, noch is Hij Almachtig als Hij niet in staat is hen te redden. Daarom is de God van de theologie luisterrijk, maar de god van de eschatologie een mythe.
Zowel de onthulling als de rede stellen zich in slagorde op tegen de valse misleiding van een nooit eindigende kwelling van de ongelovige. Ze degradeert het offer van Christus tot een matige poging om een kwaad aan te pakken dat het niet kan genezen. O, mijn broeders, waarom beperken jullie Zijn liefde, waarom verlammen jullie Zijn kracht? Is de Christus die jullie redde, in staat om Zijn werk te voltooien door allen te redden zoals Hij jullie redde? Of, als Hij het kan, waarom zou Hij het niet willen? Zouden jullie het doen, als je het zou kunnen?
U zult erkennen dat deze vreselijke leer tot niets anders kan leiden dan tot twijfel aan Zijn volmaaktheid. Het leidt u naar een blinde muur, naar een put van diepe duisternis. Maar de gezegende waarheid opent een heerlijke uitzicht dat overstroomd wordt door het liefdeslicht van God.
Dit laat de weg open om het morele gevolg te overwegen van deze leer, omdat ze verband houdt met ons idee over Gods liefde. De zondaar is dood, en is, afgezien van de kracht van God bij de opstanding, zo goed als uitgewist. Welk mogelijk voordeel kan er toevallen aan de zondaar om onmetelijke kracht toe te gebruiken bij zijn opstanding en onbeperkte macht bij zijn oordeel, om hem daarna weer te doen terugkeren in vergetelheid? Van de kant van de zondaar zou het als onuitspreekbaar wreed en wraakzuchtig ervaren worden.
Maar ons wordt verteld dat Gods rechtvaardigheid het vereist. Daar zit een kern van waarheid in. Maar als Gods rechtvaardigheid tentoon gespreid moet worden ten koste van zijn liefde, en de uitroeiing van de ongelovige in de Poel des Vuurs niets anders is dan het verwijderen van een doorn in het oog in het universum, dan plaatst dat een vlek op Zijn karakter die de eeuwigheid zelf niet kan uitpoetsen. Twijfelen we niet aan Zijn gewilligheid om hen te redden, dan moeten we Zijn onvermogen erkennen. Kunnen we geen vragen stellen bij Zijn wil en macht, dan moeten we Zijn liefde beperken, en dan brengen we het hele fundament in gevaar waarop alle eeuwige heerlijkheid gebaseerd moet zijn.
Nogmaals bevestigen we, zonder de minste vrees voor tegenspraak, dat het oordeel van de ongelovige beperkt is tot de periode tussen de opstanding en het ingaan in de tweede dood. Als dit het einde is van de ongelovige, als het machtig mirakel van de opstanding en de vreselijke oordeelszitting geen andere gevolg hebben dan het toebrengen van de pijnen en straffen die een ieder verdient, dan wanhopen we - niet voor de ongelovige, want zijn lot is niet de overheersende zorg, maar we wanhopen voor het karakter van God, Die onbeperkte macht gebruikt om de barse eisen van de rechtvaardigheid te bevredigen, maar een belediging is voor ieder onderdeeltje van Zijn liefde. Geen karrenvracht met drogredenen zal ooit het halsstarrige feit kunnen vernietigen dat zij Zijn schepselen zijn, en dat hun uiteindelijk lot net zo zeer Zijn werk is als hun schepping in het begin. Als schepselen hadden ze niet meer gezag over hun toekomst dan ze hadden over hun geboorte of hun omgeving. Alles was uit God. Hij hield de teugels in handen. En laten we ons herinneren dat redding niet afhankelijk is van karakter of van verdiensten, zoals dat binnen het bereik van stervelingen ligt, maar door de kennis van de Ene Wiens Naam onbekend zal zijn bij de grote meerderheid die op de vreselijke dag voor Hem zal staan. Zij zijn niet gered omdat God hen niet gered heeft, een andere reden is er niet. Indien hun bestaan minderwaardig zou zijn geweest, een vlek op het universum, dan zou de uiteindelijke schande op God vallen, Die de Enige zou zijn Die deze ramp verhinderd zou kunnen hebben.
De opstanding en het oordeel van ongelovigen laat geen ruimte over voor een ander en redelijk alternatief dan hun uiteindelijke redding. Zonder die uitkomst zou zo'n grote en kolossale tentoonspreiding van haat en vergeefse woede voor altijd een sluier van neergedaalde somberheid werpen over Gods heerlijkheid. Alleen de meest bozen onder de mensen zijn ontevreden wanneer hun vijanden dood zijn en zouden ze deze uit het graf willen terughalen om ze nog meer kwelling te laten ondergaan.
Maar we hoeven niet te blijven hangen bij de rede. Op z'n best is het de wijkplaats voor ongeloof. God heeft gesproken en echte rede rust op Zijn onthullingen. Hij is de Redder van heel de mensheid, in het bijzonder van hen die geloven. Geve God ons genade om ons in zo'n God te verheerlijken!
In die heerlijke onthulling over de levendmaking van allen, gevonden in het vijftiende hoofdstuk van de eerste brief aan de Korinthiërs, zit een opmerkelijk verzuim dat een onmisbare betrekking heeft op de opstanding tot oordeel dat we nu aan het bekijken zijn. De woorden "En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens"(Openb. 20:15) hebben een paar lieve harten geleid tot een veronderstelling dat sommigen, en mogelijk velen, niet in de Poel des Vuurs geworpen worden, maar met de heiligen leven in de aion der aionen, die volgt. Dit zou deze opstanding omvormen tot een gedeeltelijke levendmaking.
Maar de hoofdlijn van levendmaking die door de apostel wordt geschetst houdt slechts drie klassen in bij drie verschillende tijdsmomenten. Na de Eersteling, Christus, worden allen die van Hem zijn levend gemaakt in Zijn aanwezigheid(bij Zijn wederkomst). De laatste klasse wordt bij de voleinding levend gemaakt. Daar tussenin zit geen klasse. De opstanding tot oordeel voor de Grote Witte Troon, wordt geheel genegeerd. Niemand zal levend gemaakt worden, in de volle betekenis van het woord, wanneer de ongelovigen worden opgewekt uit de dood. Allen sterven opnieuw. Allen keren weer in het domein van de dood tijdens de aionen.
De dood die komt aan het einde van dit leven is het gevolg van natuurlijke wet, niet van een goddelijke beslissing. De zonde, in de Schrift, wordt weergegeven als de grote slavenhouder. Hij betaalt geen loon(wat onze vertaling wel weergeeft-Rom. 6:23). Wie heeft ooit gehoord van een slaaf die loon ontvangt? Hij deelt rantsoenen uit. De prikkel van de dood is zonde. Zonde, volledig volgroeid, brengt de dood voort(Jac. 1:15). Alleen in het geval van misdadigers is de dood het gevolg van een juridische uitspraak, maar zelfs dan is het door de hand van een mens en niet van God.
Het feit dat de gelovige en de ongelovige beide de eerste dood delen zou afdoende bewijs moeten zijn dat het in geen enkele zin een juridische oplegging van de kant van God is. De heilige is verzekerd van immuniteit van alle oordeel, maar toch ontsnapt hij niet aan de eerste dood. De dood als de straf voor zonde kan niet worden opgelegd tot het oordeel zijn zitting heeft gehouden. Indien Gods vonnis vraagt om zo'n straf voor zonde, dan wordt daaraan niet voldaan door de huidige dood aan allen die in Adam zijn. Vandaar dat het oordeel wordt gevolgd door de tweede dood.
In de openingshoofdstukken van Romeinen legt Paulus de fundering waarop Gods rechtvaardige oordeel is gebaseerd. Hij sluit zijn aanklacht tegen de mensheid af met deze woorden: "Immers, hoewel zij de rechtseis van God kenden, namelijk, dat zij, die zulke dingen bedrijven, de dood verdienen,..."(Rom. 1:32). Omdat de eerste dood niet het gevolg kan zijn van enige juridische procedure van Gods kant, is het duidelijk dat de doodstraf klaar ligt voor allen die in het oordeel komen. Wat ook de variëteit en graad van de verdrukking en benauwing zal zijn die aan hen wordt toegemeten, er is een gezamenlijk eind dat hen allen wacht: de tweede dood.
Dit goddelijke verdict is in de meest volkomen harmonie met de grote waarheid dat aionisch leven er alleen is voor de gelovige. Alleen zij die zijn uitverkoren door Zijn soevereine genade hebben het voorrecht met Christus te leven tijdens de aionen der aionen en met Hem verbonden te zijn in Zijn werk van het verzoenen van het universum met God. Een gevolg van het oordeel van de ongelovige bestaat uit de uitsluiting van deze zegeningen en waardigheden.
"Wie in de Zoon gelooft, heeft aionisch leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem"
(Joh. 3:36;CV).
Deze woorden zijn verschrikkelijk genoeg in hun houding naar de ongelovige, zonder dat het geïnspireerde origineel gewijzigd wordt naar het eindeloze, zoals de meeste vertalingen dat doen, zo de grote waarheid ontkennend dat allen levend gemaakt zullen worden bij de voleinding. "Zal het leven niet zien" geeft een feit aan en is tijdloos. "Zal niet zijn om het leven te zien"[een meer letterlijke vertaling vanuit het Grieks;WJ] is definitief en beperkt de betekenis tot de toekomstige aionen. De ongelovige kan geen deel hebben aan het leven in de aionen.
God is licht en God is liefde. De ongelovige leert het eerste bij de Grote Witte Troon. Hij realiseert zich het tweede bij de voleinding. Net als in de brief aan de Romeinen worden we eerst bekend gemaakt met de rechtvaardige God, Die ons rechtvaardigt, en later met God de Verzoener, Die ons uitnodigt in Zijn hart, zodat de redding van de ongelovige zichzelf verdeelt in de oordeelszitting, waar hij geoordeeld wordt op feiten, net zoals wij op geloof, en tenslotte bij de voleinding, wanneer de dood afgeschaft is en God Alles in allen wordt.
Maar, zo zullen sommigen vragen, als zij ter dood veroordeeld waren, hoe kunnen ze dan opnieuw opstaan? Welk recht hebben zij op de genade die ze zullen krijgen en het leven dat daarbij hoort? Wij antwoorden: Geen! Zij zullen niet méér recht kunnen claimen op de overheerlijke zegen van die nooit eindigende dag dan u en ik of welke gelovige dan ook! Welk recht hebben wij? Geen enkel! Maar in Christus hebben we een perfecte aanspraak op iedere gunst. Zo zal het ook met de ongelovige gaan. Er staat niet geschreven: "Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook allen levend gemaakt worden", maar "...zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden"(1Kor. 15:22). Adam's dood omvat allen, zonder te letten op van wat men gedaan heeft. Maar Christus' leven bereikt allen, buiten hun persoonlijke verdiensten om.
En hier is waar de ongelovigen leren om God lief te hebben. Het oordeel heeft hun eigen onwaardigheid bloot gelegd. De genade van levendmaking zal zijn hart verlichten met de liefde van God in Christus. Dan zal Gods universele doel bereikt zijn:
"voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God loven"
(Rom. 14:11).
Dit is de methode die Hij zal gebruiken om koppige knieën te buigen. Hij zal geen fysieke kracht gebruiken, maar morele overtuiging. Ook zal Hij geen belijdenis van zonden wringen uit iedere tong. Het hier gebruikte woord betekent veel meer dan dat. Toen onze Heer zei:
"Ik dank U, Vader"(Matt. 11:25; Luc. 10:21) gebruikte Hij deze term. Het omvat een complete erkenning van en instemming met de goddelijke wil.
Dit is Gods manier van handelen met de ongelovige. Wij zijn er gek op onszelf er aan te herinneren hoe God met ons omging om ons tot Hem te brengen. Sommigen zijn naar hem toe gedreven door het verlies van aardse bezittingen. Anderen vonden Hem te midden van allerlei beproevingen. Zijn geschreven woord alleen heeft menigten er toe geleid zichzelf en de liefelijkheid van Christus te zien. Maar geen hedendaagse gelovige is door een ervaring heen gegaan die ook maar de vreselijke realiteiten benaderd die de ongelovige te wachten staan. Met de Aarde weggeveegd van onder zijn voeten, met zijn zonden die hem en ieder ander in de ogen staren, met de imposante Aanwezige op de Grote Witte Troon, alles gelegd bovenop het grootste van alle wonderen: de opstanding, wat meer zou er mogelijk gedaan kunnen worden om hem terug te krijgen bij God? Wie twijfelt er aan dat Lazarus of de weduwe van Nain's zoon gered was? Anderen geloofden die slechts gezien en gehoord hadden, maar geen van hen had iets van de persoonlijke kennis die zij bezaten. Daarom: wie kan er aan twijfelen dat zulk een verschrikkelijke scène en zulk een ernstige ervaring niet de harten van alle ongelovigen naar God zal doen keren naar de God van hun redding?
Sommigen hebben op snerende wijze gevraagd of bestraffing de zondaar zal hervormen, en hebben gewezen op de verhardende gevolgen van oordeel. Maar dit stoelt op het gewone en onSchriftuurlijke begip van bestraffing buiten opstanding om. Anderen maken van het oordeel een einde op zich, zonder rekening te houden met het effect hiervan op God. Maar deze oordeelsscène is niet het einde. Wanneer we een zondaar zien, overtuigd van zonde, brandend van vrees, dan verheugen wij ons om het werk van God te zien, wetend dat dit nog maar het begin van Zijn handelen is. Daarom is het oordeel voor de Grote Witte Troon slechts de voorloper van Gods grotere werk bij de voleinding.
De bekroning en afsluitende tentoonspreiding van Gods kracht en liefde voor de ongelovige wacht bij de voleinding. De aionen zijn voorbij. Alle zonde is uitgebannen. Er is geen kwaad meer. De Zoon van God heeft bijna Zijn bemiddelend werk volbracht. Alle levenden zijn in perfecte overeenstemming met God. Er valt niets meer te doen dan de dood te onttronen en de verzoening van degenen die er in vastgehouden worden. Het is de enige vijand die in heel Gods universum is overgebleven. Dan, en niet eerder dan dat moment, zal de grote menigte van de mensheid tevoorschijn komen uit het gebied van de dood, om er nooit weer in te verdwijnen. Dan zal de stem waarop we wachten, die de Zijnen uit het graf zal roepen, en die een maal eerder hen tot leven riep, met kracht spreken, en de dood zal beroofd worden, de laatste vijand zal krachteloos worden. Dan zullen allen ontwaken om te leven in het licht en in de liefde van Hem Die in waarheid de Redder van alle mensen zal worden.