God, de Onderschikker, speelt de hoofdrol in de tragedie van de aionen. Wat Hij doet en zegt is onmetelijke meer belangrijk dan de kleine rolletjes van Zijn schepselen. Het is voor ons nodig Zijn overheersende rol in iedere acte te verstaan, om het echte punt van het spel te kunnen grijpen en de uitkomst er van te voorspellen. Zijn handelen met hen die onder de wet zijn, in het verleden en in de toekomst, en met hen die, op dit moment, niet onder de wet zijn, kan goed begrepen worden wanneer we lezen dat Hij in het verleden verdraagzaam was, en gunstig gestemd zal zijn in de toekomst, maar nu rechtvaardig is in Zijn handelen met ons, en op den duur met heel de mensheid rechtvaardig zal zijn (Rom. 5:19). Zijn voleinding, in de verre toekomst, zal, net als in het heden, niet gebaseerd zijn op Zijn verdraagzaamheid, of op gunstig gestemd zijn, maar op recht en genade. En Zijn recht is de beste basis voor de veel betere zegeningen van verzoening en verheerlijking.
Yahweh Elohim gaf Israel een rechtvaardige wet, die getuigde van Zijn Eigen Rechtvaardigheid. Toch kon niemand die houden, en allen verdienden te sterven. Maar in plaats van de straffen toe te passen van Zijn onwrikbare wet, gaf Hij, in Zijn verdraagzaamheid, hen beschermende offers, die nooit de zonden van hen weg konden nemen (Hebr. 10:11). Bij het voorbijgaan aan de straffen voor zonden, kon Hij nauwelijks stellen dat Hij handelde naar strikt recht. In plaats van rechtvaardig te zijn en de Rechtvaardiger, was Hij een Verdrager Die Zich onthield van het hen vernietigen. Zo ook in de toekomst, wanneer de wet in hun harten zal zijn, dan zal Hij gunstig gestemd zijn en niet herinneren. Maar dat is geen recht. Alleen in de huidige bedeling en bij de voleinding is Hij duidelijk rechtvaardig en de Rechtvaardiger.
Alleen wanneer er geen wet is, en de voleinding van de aionen in geest wordt bereikt, zoals nu (1Kor. 10:11), en als feit in de verre toekomst (1Kor. 15:24), is er rechtvaardiging van God en Zijn onderdanen. Pas als alles voltooid is, allen onderschikt zijn, en God in allen woont, zal het heerlijke doel ten volle en uiteindelijk alle middelen en methoden van blaam zuiveren die door de grote Onderschikker Zelf en door Zijn "naartoe-onderschikkers" gebruikt worden voor het onderschikken van zondaren aan Zijn Zoon en aan Hemzelf. Wanneer schijnbare fouten uiteindelijk weldadig blijken te zijn, hoeft niemand de blaam er voor op zich te nemen, want er is er geen. Onze grote Alchemist is zeer wel in staat kwaad om te zetten in goed, en zonde om te vormen in succes. Zo zal Hij gerechtvaardigd worden in al Zijn werken.
Rechtvaardiging, in het bijzonder, kan niet ten volle verstaan worden zonder een begrip van de goddelijke kant van de zaak, doorheen de aionen. We zouden het niet slechts van buitenaf moeten overwegen, dat wil zeggen, als dingen die voor ons schijnen te zijn, maar eerder wezenlijk, dat wil zeggen, zoals ze werkelijk zijn.
God is liefde. Als we dat geloven, kunnen we niet over Hem denken als onrechtvaardig. Maar indien we Hem niet kennen, en Hem oordelen door enkele van Zijn daden gedurende Zijn nog niet geëindigde werken, kunnen we Hem verkeerd beoordelen, als ware Hij onrechtvaardig. God is onverbrekelijk rechtvaardig, maar dit kan niet ten volle onthuld worden aan vele van Zijn schepselen, totdat zij de uitkomst zien van Zijn aionische werken. Uiteindelijk zullen allen zelfs de ergste van Zijn schijnbare onrechtvaardigheden toejuichen.
In de eerste formele verklaring over onze rechtvaardiging (Rom. 3:21-26), wordt het punt herhaaldelijk benadrukt dat God rechtvaardig is; niemand anders kan mogelijk rechtvaardig zijn. In deze passage lezen we:
"21 Maar nu is, buiten wet om, rechtvaardigheid van God openbaar geworden(waarvan getuigd wordt door de wet en de profeten),
22 ja, een rechtvaardigheid van God door het geloof van Jezus Christus, voor allen, en op allen die geloven, want er is geen onderscheid.
23 want allen zondigden en hebben gebrek aan de heerlijkheid van God;
24 om niet gerechtvaardigd in Zijn genade, door de verlossing die is in Christus Jezus;
25 die God bedoeld heeft als zoenmiddel, door geloof in Zijn bloed, als een tentoonspreiding van Zijn rechtvaardigheid, vanwege het voorbij gaan aan de straffen voor zonden die tevoren gebeurden;
26 in de verdraagzaamheid van God, voor de tentoonspreiding van Zijn rechtvaardigheid in de huidige tijd, zodat Hij rechtvaardig is, en Rechtvaardiger van degene die is uit het geloof van Jezus. "
(Rom. 3:21-16;SW)
We moeten dan ten eerste er van verzekerd zijn dat de Onderschikker Zelf rechtvaardig is, zeker wanneer Hij hen, zoals wij, rechtvaardigt die ver verwijderd zijn van rechtvaardig zijn in zichzelf.
Misschien is de grootste hindernis om Gods absolute rechtvaardigheid te erkennen wel de aanwezigheid van kwaad in Zijn universum. Ja, als het nooit verwijderd zal worden of als het nooit enig goed teweeg zal brengen, dan zouden we zelfs niet proberen Hem als rechtvaardig te bewijzen, en onze rechtvaardiging zou een waardeloze verkwisting van krachten zijn. Bovendien: indien het kwaad voor altijd zal volharden en de grote massa van de mensheid eeuwig zal lijden in een vurige hel, voor zonden die ze niet in staat waren te voorkomen vanwege hun dodelijke erfenis, en indien het niet een deel is van Gods plan om Zichzelf te onthullen, dan zou deze poging om de wegen van God te rechtvaardigen nooit ondernomen zijn. De "God" van het Christendom is een wrede vijand, en niemand, zelfs Hijzelf niet, zou ooit Zijn gruwelijke boosaardigheid kunnen rechtvaardigen. Daarom zullen we Hem alleen beschouwen zoals Hij in Zijn Woord onthuld wordt.
Niet alle tuchtiging die door aardse vaders wordt opgelegd is weldadig. Het kan zelfs schade aanrichten. Dit is te wijten aan hun eigen niet-onderschikt zijn aan God en onbekendheid met Zijn Woord. Maar stel dat iedere vader in het bezit zou zijn van oneindige wijsheid, en de macht had om alle omstandigheden te controleren, zodat hij ieder voorval zou kunnen dwingen bij te dragen aan het uiteindelijk gevolg, zou hij dan niet met gemak zijn tuchtigingen zo kunnen ontwerpen dat zij het goede voortbrengen dat hij voor ogen heeft? Zo is het wel bij onze geestelijke Vader, de grote Onderschikker van allen.
Alleen een onderschikker mag kwaad doen opdat het goede er uit voortkome, want alleen hij heeft complete controle. De Alles-Onderschikker heeft ons vele voorbeelden er van gegeven in hen die Hij in de positie van naartoe-onderschikkers heeft gezet. Een vader, bijvoorbeeld, mag, indien nodig, zijn kinderen streng tuchtigen, opdat zij leren hem te gehoorzamen. Een van de grote plagen van vandaag, de jeugdmisdaad, is grotendeels te wijten aan het gebrek aan noodzakelijke tuchtiging. Dit is op zichzelf niet genoeglijk, maar kwaad. Het is een afweermiddel dat veel erger kwaad afweert. Veel huidig goed in de wereld is de vrucht van voorbij kwaad. Tuchtiging lijkt, zeker voor nu, niet iets van vreugde te zijn, maar van verdriet. Maar daarna levert het een vredige vrucht van rechtvaardigheid op(Hebr. 12:11). We kunnen het goed in het kwaad pas begrijpen als we er aan voorbij kijken naar de uiteindelijke gevolgen.
Is God rechtvaardig wanneer Hij het kwaad schept (Jes. 45:7)? Ons antwoord zou gebaseerd moeten zijn op een kennis van de gevolgen er van. Indien we de traditionele bestemming van de meerderheid van de mensheid aanvaarden als een brandende hel en een eeuwige verdoeming, dan zullen we nauwelijks in staat zijn een verontschuldiging te vinden voor Zijn verschrikkelijke onrechtvaardigheid. Maar indien we de Schrift geloven over de rechtvaardiging van allen (en ook over hun onderschikking en verzoening), dan zullen we een enthousiast "Ja!" uitroepen. Duizend maal "Ja!" Dank God voor het kwaad! Dit is de basis. Indien Hij niet rechtvaardig is, zelfs in het bijzonder hierin, dan is het een dwaasheid te geloven dat Hij niet alleen rechtvaardig is, maar ook een Rechtvaardiger van anderen (Rom. 3:26). Zij die vasthouden aan deze foute tradities doen dat niet, en kunnen, inderdaad, niet Gods rechtvaardiging of die van henzelf begrijpen.
Alleen de Onderschikker kan rechtvaardigen. Hij heeft ons voorbeelden gegeven door middel van verschillende naartoe-onderschikkers, die een beetje kunnen helpen te begrijpen hoe dat gedaan kan worden. En vader kan zijn kind doen lijden, als correctie op verkeerde daden, en zo toekomstige misdaden voorkomen. Een weinig tuchtiging in de kindertijd kan een grote zegen oogsten in de volwassenheid. Een vader wordt gerechtvaardigd bij het doen van zo'n kwaad, omdat hij de toekomst van zijn kind voor ogen heeft. Onlangs ging een jong persoon naar de rechter om vrij te geraken van ouderlijke tuchtiging. Maar de rechter weigerde het toe te staan, omdat het weldadig was.
Het kwaad dat God doet tijdens de aionen, wordt gedaan als de Onderschikker. Dientengevolge zijn ook de naartoe-onderschikkers onder Hem verplicht kwaad te doen. De mensheid, als onderschikkers van de dieren, doet veel kwaad. Als heersers heeft zij politie en soldaten in dienst om onderschikking af te dwingen. Zij die de geest van de Onderschikker hebben, Christus en Zijn apostelen, zelfs Paulus, de meest begenadigde onder hen, moesten kwaad doen. Al dit kwaad komt voort uit het feit dat zij onderschikkers zijn, net als God, en dat dit kwaad noodzakelijk is voor de onderschikking van allen bij de voleinding.
Laten we, om Gods aionische werken te begrijpen, eens wegvliegen, in geest, naar de voleinding en daar terugkijken naar Zijn activiteiten vanaf die heldere hoogte. Dan zal de uitkomst van al Zijn kwade aionische operaties van blaam gezuiverd worden, want heel de mensheid zal niet alleen gerechtvaardigd zijn, maar tevreden gestelde en liefhebbende kinderen van hun Vader. Dit zeer genadevolle en heerlijke doel kon niet bereikt worden door enig ander middel dan door toevlucht te nemen tot hun tegengestelden: tijdelijk onrecht en vervreemding en haat. Onze eigen onrechtvaardigheid zal ons in staat stellen Zijn rechtvaardigheid niet alleen waar te nemen, maar die ook op prijs te stellen. Dit zal ons brengen tot het Hem bewonderen en liefhebben, en Hem gewillig te dienen en te aanbidden. Hij is volkomen gerechtvaardigd geworden bij het mensen tot smerige zondaren maken, opdat Hij hen kan omvormen tot waarderende onderdanen.
Adam presenteert een dubbel voorbeeld van er niet in slagen kwaad te doen, zowel als onderschikker van de lagere schepselen en als vader van zijn gezin. Hij faalde de slang te oordelen, en daarom moest Yahweh Elohim dat voor hem doen. Als gevolg daarvan lezen we van dubbel kwaad, want zowel de slang als Adam moesten beschadigd worden (Gen. 3.15). Daarnaast was de vrouw gedoemd verdriet te lijden en te kreunen. Nogmaals, Adam faalde, als vader, zijn eerstgeboren zoon te tuchtigen, nadat hij zijn broer had gedood. Dus stapte Yahweh Elohim er weer in en vervloekte de grond, zodat die weigerde hem zijn kracht te geven, en veroordeelde hem tot het zijn van een zwerver, de dood vrezend. Toen Kaïn weigerde zijn straf uit te dienen, deed Adam er niets aan en liet hij hem een stad bouwen in opstand tegen Yahweh Elohim. Omdat deze kleinere kwaden niet werden opgelegd, leidde dit tot de veel grotere ramp van de vloed. Wanneer noodzakelijk kwaad wordt ontweken, brengt het veel erger kwaad voort.
Omdat het falen om Kaïn op juiste wijze te tuchtigen tot verder kwaad en de vloed leidde, begon de nieuwe aion, die na de vloed werd geïntroduceerd, met de voorziening dat een misdaad als die van Kaïn op juiste wijze berecht moest worden. "Wie het bloed van de mens vergiet, zal door de mens zijn bloed vergoten worden, want naar het beeld van Elohim maakte Hij de mens"(Gen. 9:6;SW). Kunnen we ons indenken wat voor soort wereld dit zou zijn als alle moordenaars, zoals Kaïn en zijn nakomeling Lamech, op onbeschaamde wijze iedereen zouden kunnen uitdagen die hen ter verantwoording roept? De hogere gezaghebbers, aan wie wij onderschikt moeten zijn, zijn een goddelijk instituut dat van God de macht heeft gekregen om te oordelen. Zij moeten kwaad doen en lijden veroorzaken. Er is een zwaard voor wetsbrekers, een zwaard brengend op hen die kwaad doen (Rom. 13:1-5). Een regering die weigert kwaad op te leggen zou onrechtvaardig zijn.
Paulus, de apostel, werd meer genade betoond dan aan ieder ander, en steeg ook boven alle anderen uit in het tonen van genade. Toch dacht hij er niet aan dat het genadevol of zelfs maar aardig was aan de zonden van de heiligen voorbij te zien. Eiste iemand anders zo vaak dat zondaren getuchtigd zouden worden door middel van kwaad? Omdat dit op zich al voldoende is om er een artikel over te schrijven, zullen we hier alleen kort citeren, zodat allen grondig overtuigd zullen zijn dat de moderne tendens van het toegeven aan on-Schriftuurlijk gedrag in de ecclesia niet is gegrondvest in liefde of genade, maar in laksheid en ontrouw. "De liefde bewerkt de naaste geen kwaad" (Rom. 13:10;SW). Toch deed Paulus vaak kwaad en droeg hij anderen op kwaad te doen tegen de ongehoorzamen, want dit is het enige middel dat hen goed zal doen.
Niet alleen aan Paulus en Timotheüs werd, als apostelen, kracht gegeven om te handelen als naartoe-onderschikkers, en tuchtiging op te leggen in de ecclesia als geheel, maar zij stelden in de ecclesias ook oudsten aan om als zodanig plaatselijk te handelen. De heiligen moet verteld worden dat zij onderschikt moeten zijn aan de politieke gezaghebbers, want zij zijn Gods dienaren (Rom. 13:1-5). Titus werd verteld ze hieraan te herinneren (Titus 3.1). Natuurlijk zouden de oudsten in de ecclesia net zoveel onderschikking ontvangen. Maar zelfs Timotheüs moest verteld worden een oudste geen verwijten te maken(1Tim. 5:1), en geen goedkeuring te geven aan beschuldigingen tegen hen, die de heiligen zonder afdoende bewijs aanvaardden(1Tim. 5:9). Maar in deze laatste dagen zijn mensen lasteraars, ongehoorzaam tegen hun ouders, tegenstanders, oncontroleerbaar, zodat het niet waarschijnlijk is dat er nu veel onderschikking aan oudsten is, of dat het kwaad dat zij verplicht zijn te doen op prijs zal worden gesteld. Maar zij zullen in die dag gerechtvaardigd worden.
Paulus schrijft aan de Korinthiërs niet met de immorele leden uit hun midden om te gaan, maar ze te verbannen (1Kor. 5:13). Dit zou ze ernstige smarten kunnen brengen. In feite gaf hij Hymeneüs en Alexander over aan Satan om ze te leren niet te lasteren (1Tim. 1:20). Dit lijkt ons verschrikkelijk, omdat de meesten van ons een totaal fout idee hebben van de rol die Satan speelt in Gods plan. Al wat de duivel doet, zal, uiteindelijk, onder de leiding van God, een weldadig effect hebben. Paulus is in het bijzonder streng tegen iedereen die de Galatische ketterij in de ecclesia wil brengen, over hen het "anathema"(vervloekt) neerroepend (Gal. 1:9), en staat er op dat deze zijn oordeel zal dragen (Gal. 5:10). Hij voorspelt dat hij niet hen zou sparen die gezondigd hebben (2Kor. 13:2).
Niet alleen de oudsten in een ecclesia zijn gedwongen hen pijn te doen die zo nu en dan tuchtiging nodig hebben, maar ook op de leden zelf wordt, bij gelegenheid, een beroep gedaan hen op te merken die tweedracht en valstrikken brengen die buiten de leer liggen die zij onderwezen kregen, en ze te mijden (Rom. 16:17). Helaas! In deze laatste dagen volgen velen hen en mijden ze de weinigen die deze Schriftplaats gehoorzamen! Dat perkt het kwaad slechts in, maar verwijdert het niet. Met het oog op hun toekomstige rol in Gods plan, van het oordelen van de wereld, zouden de heiligen deze verplichtingen serieus moeten nemen. Maar hoe weinigen realiseren zich dat zij zich niet eenvoudig zullen koesteren in de hemelse genoegens in de hemelen, maar dat ze een aandeel zullen hebben in het tuchtigen en zegenen van de rest van Gods schepping?
In een paar gevallen schrijft Paulus ook het gevolg van kwaad op. In 2 Korinthiërs (7:7) schrijft hij dat hij blij was geweest dat hij hen verdriet had gedaan, want het leidde tot inkeer en redding. In het geval van Marcus, Die Paulus weigerde mee te nemen nadat deze hem had verlaten (Hand. 15:38), schreef Paulus later: "hij is voor mij bruikbaar voor de dienst" (2Tim. 4:11;SW). Marcus was kennelijk niet blijvend gepikeerd over Paulus daad, maar werd er door geholpen (Kol. 4:10). Voor de dais van Christus zal duidelijk worden dat alle goddelijke tuchtiging weldadig was, ook al was het op dat moment pijnlijk.
Sommige van de Korinthiërs probeerden aan het kwaad te ontsnappen door naar wereldse rechtbanken te gaan. Dit is op zich een groot kwaad. Een aards gerechtshof is volkomen onbekwaam om gelovigen te oordelen. Iemand die een heilige vervolgt is al schuldig aan een grote overtreding tegen God en ook tegen de regering. Ieder voorval van dit type zou beoordeeld moeten worden door een wijs man, die een broeder in de Heer is. Iemand die zulk een daad voor een werelds gerechtshof brengt, is in Gods ogen al veroordeeld, zelfs als hij een gunstige uitslag krijgt van de ongelovige rechter. Toch was zo'n smerige zaak de aanleiding voor het onthullen van de schitterende waarheid dat de heiligen de wereld zullen oordelen (1Kor. 6:1-9).
We weten dat God op het punt staat het bewoonde in rechtvaardigheid te oordelen door de Man Die Hij specificeert, dwz. Christus Jezus (Hand. 17:31; 2Tim. 14:1). Alle ongelovigen moeten voor de Grote Witte Troon staan. Maar hoe kunnen zo vele miljarden menselijke wezens individueel geoordeeld worden, de een na de ander? Zou er wel een eind komen aan deze beproeving? In een menselijke rechtszaal zou zo'n oordeel, met een enkele rechter, onmogelijk zijn. Maar als de heiligen, de leden van Christus, afgevaardigd worden om dit oordeel uit te voeren, als naartoe-onderschikkers van de grote Naartoe-Onderschikker, dan is het heel wel denkbaar dat het kan, onder de veranderde toestanden van die dag, want zij zullen verheerlijkt zijn, met mogelijkheden en krachten die onuitsprekelijk beter zijn dan die ze nu bezitten. Dan zullen ze in staat zijn kwaad te doen dat een oogst van eindeloos goed zal binnen brengen.
Maar we moeten niet vergeten dat God Zelf Paulus een boodschapper van Satan zond om hem te slaan! Wat had hij gedaan? Meer goed dan menig ander mens! Maar hij liep gevaar het een beetje in zijn bol te krijgen. Wie in zijn positie zou dat niet hebben, na het ontvangen van de hoogste onthullingen? Tot dusverre schijnt zijn beloning samengesteld te zijn uit zwakheden, beledigingen, noden, vervolgingen en verdriet. Zijn deze niet kwaad? Maar Paulus liep gevaar zijn hele bediening te ruïneren door zich te stellen boven wat passend was voor iemand die alles te danken had aan Gods genade. Deze uitdrukking wordt nog slechts één maal meer gebruikt, als er gesproken wordt over de man van wetteloosheid, die zich zal verheffen boven alles wat god is, en hij zal gezeten zijn in de tempel van God, tonend dat hijzelf God is (2Thess. 2:3,4). We lopen alle gevaar deze zonde te begaan, in het bijzonder zij die, via Paulus, ook deze onthullingen ontvangen hebben. Daarom zouden we dankbaar moeten zijn voor elk kwaad dat de Tegenstander ons kan zenden. Het houdt ons weg van overdreven zelf-achting.
Misschien zal de grootste taak die op de heiligen ligt te wachten in hun toekomstige verheerlijking, wel bestaan uit het oordelen van de wereld, in het bijzonder de boodschappers. Kan er enige twijfel over bestaan dat dit het toebrengen van kwaad met zich mee zal brengen? Niemand zou er aan twijfelen dat mensen die sterven zonder gerechtvaardigd te zijn, nog steeds in enige mate de ervaring van kwaad nodig hebben om hen voor te bereiden op het onderschikt zijn aan naartoe-onderschikkers, en in het bijzonder aan de Allerhoogste Onderschikker, bij de voleinding. Dit kan wel eens onze grootste heerlijkheid zijn, deel te hebben aan het werk van Christus in het onderschikken van het universum aan de Onderschikker, zodat Hij Alles in allen kan worden. Zijn menselijke vijanden onderschikken, wat zou dat een eer zijn! Maar om Satan onder onze voeten verpletterd te zien (Rom. 16:20) en al zijn hemelse menigten door ons onderschikt aan God, in Christus, zal de hoogste eer zijn die aan simpele schepselen toegewezen wordt.
Indien Paulus zulk een satanische tuchtiging nodig had, dan is dat zeker ook vereist voor alle anderen die genieten van de grote onthullingen die hij met ons heeft gedeeld. Door het hebben van het totaal verkeerde idee dat alle tuchtiging straf is voor hen die kwaad doen, en dat God dit alleen zendt aan hen die zich misdragen hebben, zijn velen er toe geneigd naar alle beproevingen te kijken als waren die tekenen van Gods misnoegen en als aanwijzingen voor het afwijken van het rechte pad. Maar in feite werd deze splinter in het vlees aan hem gegeven omdat hij allesoverstijgende onthullingen had ontvangen als teken van zijn superieur begrip van Gods heerlijkheid, verkregen door opgenomen te zijn in het paradijs en de derde hemel. Wij denken gewoonlijk aan het paradijs en de hemel als verbonden met onvervalste gelukzaligheid, maar in zijn geval leidde het tot een ongeneeslijke ziekte en tijdelijke kwelling door Satan.
Ons kwaad, waarin alle gelovigen deel zullen hebben, en wat ze zonder twijfel zeer goed zullen achten, zal hun laatste ontmoeting met de Tegenstander zijn. In Romeinen wordt ons verteld: "De God nu van de vrede zal de Satan met snelheid onder uw voeten vermorzelen"(Rom. 16:20;SW). Dit is echt een groot goed en zeldzaam voorrecht, want het zal de grootste aanstichter van kwaad in het universum uit de circulatie nemen. Slechts weinigen van ons hebben een juist idee van hoe hij de heiligen misleidt. De King James vertaling leest "spoedig", in plaats van "met snelheid". In dat geval zou hij al heel lang geleden verpletterd moeten zijn. Maar we weten dat hij voor de duur van duizend jaren gevangen zal zitten (Openb. 20:2), en dan in de Poel des Vuurs geworpen zal worden en daar blijven tot aan het einde van de aionen. Het zal dus niet "spoedig" gebeuren, tenzij dit verwijst naar zijn gevangenneming vóór het millennium. Zelfs dan zal het maar een relatief korte tijd zijn vanaf heden, maar niet vanuit Paulus' dagen.
In Job's geval heeft de Onderschikker ons een vooruitblik gegeven op de loop van het kwaad, in het bijzonder in verband met de kwaad-gunstige bediening van Satan, die op het toneel verschijnt als een zoon van de Onderschikker, dus moet ook hij een onderschikker zijn. En feitelijk wordt hij in het boek Job gebruikt om Job niet alleen te testen, maar hem voor te bereiden op het goede. In feite liepen zijn inspanningen uit op het verdubbelen van de gezegendheid van Job, materieel, en het aan hem onthullen van God, geestelijk. De vraag rijst: zal Satan gestraft worden voor al het kwaad dat hij aan Job oplegde, of zou hij beloond moeten worden voor de dubbel gezegende voleinding (Job 5:11)? Dit is niet alleen toepasbaar op het kwaad dat hij Job aandeed, en Paulus en anderen, maar op al zijn intriges. Omdat het God was Die tot al dit kwaad aanzette, was Hij in principe de "verantwoordelijke"; Satan was slechts de uitvoerder.
Gezien vanuit het menselijk standpunt is zonde buitengewoon kwaad en schadelijk en vernietigend, en kan ze tot niets anders leiden dan vernietiging en dood. Maar vanuit het goddelijk standpunt is het ook de noodzakelijke achtergrond voor het vertoon van de onlosmakelijke essentie van de Onderschikker: de liefde. Zonder de zonde zou Hij de Onbekende Enigma blijven, zonder een enkele trek die Zijn schepselen aan Hem zouden doen kleven, doorheen de oneindige toekomst die op de aionen volgt. De echte vraag is niet of God gerechtvaardigd is voor het introduceren van het kwaad, maar: zou Hij Liefde zijn geweest als Hij aan Zijn schepselen datgene zou hebben onthouden dat essentieel is voor de onthulling van Zijn aanhankelijkheid? Op den duur zullen allen meedoen, niet alleen aan het rechtvaardigen van de Onderschikker voor deze schijnbaar zondige koers, maar bij het Hem prijzen en verheerlijken voor de uitkomst er van.
Laten we niet het verkeerde idee krijgen dat God, de Onderschikker, onrechtvaardig was tot het kruis van Christus, en dat Hij toen het kwaad recht zette dat Hij had gedaan. Hij veranderde toen niet, maar Hij manifesteerde Zijn rechtvaardigheid en liefde in het offer van Zijn Zoon. In Hem, Zijn Beeld en Gelijkenis, toonde Hij hoe Hij, met Zijn schepselen, lijdt als slachtoffers van kwaad en zonde. Hij toonde Zijn rechtvaardigheid zelfs toen Hij, in het verleden, maar in het bijzonder in de huidige era, voorbij ging aan de straffen voor zonden. Zo kunnen wij Zijn rechtvaardigheid zien in het offer van Zijn Zoon. Vóór het kruis was Zijn rechtvaardigheid slechts vaag waar te nemen, zoals we zien in het boek Job. Nu is die absoluut aangetoond door het lijden, de dood en de opstanding van Zijn Geliefde.
Het offer van Christus, de Zoon van God, heeft, hoewel het de ergste zonde is die de mens ooit begaan heeft, waarde in zich om alle zonde tegen te gaan en om te zetten in een bron van de allerhoogste zegen voor de mens en de grootste heerlijkheid voor God. Alle aionische zonde is noodzakelijk als de sombere achtergrond voor na-aionische zegen, door de waarde van Zijn bemiddelend offer. Op Aarde, in Israel en de natiën, leidt dit geleidelijk naar de voleinding, door de verzoening van het koninkrijk, tot de rechtvaardiging van allen (Rom. 5.18) bij de voleinding. Maar voor ons, van het gebied is te midden van de hemelingen, is rechtvaardiging nu al ons deel.
In Christus' kruis toont God Zijn rechtvaardigheid, zodat Hij Zelf rechtvaardig is en ook de Rechtvaardiger van hem die van het geloof van Christus is (Rom. 3:26). We moeten ons denken niet beperken tot het feit dat Hij onze Rechtvaardiger is, door Christus. Vóór Hij dat kon doen moest Hij aantoonbaar Zichzelf rechtvaardigen. We moeten erkennen dat, voor het beperkte begrip van een mens, buiten Zijn onthulling om, God kan lijken op een verscheurende vijand. In feite tonen alle ongeïnspireerde religies Hem als zodanig, door middel van hun afgoden en hun ceremoniële riten. Zelfs het Christendom presenteert Hem, waar het de ongelovige betreft, als een eeuwige Kweller. Maar het kruis heeft bewezen dat Hij, door het lijden van Zijn Zoon, veel meer is dan rechtvaardig of goed, maar zelfs genadevol en liefhebbend.
Er kan geen voleinding zijn, met God Alles in allen, totdat allen rechtvaardig zijn. Dit is het doel van de aionen. In dit licht gezien is geen enkele ongehoorzaamheid onbelangrijk, maar een onmisbaar element in Gods doel. Dit kan gezien worden wanneer we kijken naar het millennium. Daar moeten Christus en Zijn onderschikten gehoorzaamd worden, anders is er een snel oordeel. Zou de genade nu niet heersen, dan zou het ook vandaag zo zijn.
We hebben gezien dat rechtvaardiging veel meer is dan verdragen of bedekken. Toch is zelfs deze grote genade zeer zeker niet het ultieme, maar vormt ze alleen de stevige fundering waarop een veel hogere, meer intieme en aanhankelijke relatie gebaseerd kan worden. De rechter die een gevangene vrijspreekt, maakt het voor hem mogelijk op vriendelijke voet te staan met degene die hem rechtvaardigt, maar is zeker niet verplicht hem in zijn huis uit te nodigen of hem in zijn familie op te nemen. Maar bij God moet rechtvaardiging op den duur leiden tot de meest nabije en en geliefde verbanden. Het bereidt voor op verzoening, vriendschap en zoonschap, waarin we, als naartoe-onderschikkers, in en met Christus, actief zijn betrokken bij het in harmonie met Zijn hart brengen van de rest van de mensheid.
"Wij dan, gerechtvaardigd uit geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus"(Rom. 5:1;SW). Het feit is dat zij die gerechtvaardigd zijn, zo weinig begrip hebben van wat dit inhoudt, dat zij het met lagere zegeningen verwarren, zoals vergeving en pardon, en als gevolg daarvan niet vrede hebben met God. Het is pas wanneer we ten volle de kracht van verzoening verstaan, dat het alle mogelijkheid van veroordeling uitsluit (Rom. 8:11) en niet afhankelijk is van onze daden of gevoelens, dat we een vaste vrede hebben en echt verzoend zijn met God.
Zelfs verzoening is niet het ultieme doel voor de uitverkorenen van God, de mensen die Hij roept. Het is, voor zover het over het heden gaat, tijdens onze vernedering in deze sterfelijke lichamen. Maar bij de opstanding, in onze hemelse, geestelijke lichamen, zullen we ons meer volledig de kracht van deze woorden bewust worden: "dezen ook rechtvaardigt Hij, en die Hij rechtvaardigt, dezen verheerlijkt Hij ook!" (Rom. 8:30;SW). Dit zou een "gegarandeerd" gevolg van rechtvaardiging genoemd mogen worden, want er is geen kans op falen. Maar deze krachtige uitdrukking, zo vaak misbruikt door menselijk onvermogen, heeft haar betekenis van zekerheid verloren. Maar God zet zijn zegel er op door er over te spreken als ware het reeds een feit. Hij doet het niet in de toekomst, wanneer het verwezenlijkt zal zijn, maar in de voorbije toekomst verheerlijkt Hij ons, want dit was al zeker gesteld toen Hij ons in het verleden selecteerde, en het zal verkregen worden wanneer wij het in de toekomst zullen genieten.
Bij het overdenken van Gods voorbij zien en bedekking, die leidt naar rechtvaardiging, en bij het kort naspeuren van verzoening, verheerlijking en onderschikkerschap, dat er op volgt, hopen we onze lezers geholpen te hebben de grote waarheid te verstaan van Gods rechtvaardiging van Zichzelf en van Zijn heiligen, zodat zij in staat zullen zijn zich er in te verheugen en Hem het naderingsoffer te brengen van een hart dat overvloeit van dankbaarheid en bewondering. Echt, de tijdelijke lichtheid van onze smart brengt voor ons een allesoverstijgende aionische last van heerlijkheid op! (2Kor. 4:17).
Deze genade is niet alleen de onze, maar werd toebedeeld aan Noach, bij het prille begin van deze aion, toen heel de mensheid in hem was. Dit is een heldere aanduiding van de rechtvaardiging van al zijn nakomelingen in de toekomst, want er wordt niets over geloof gezegd. De rechtvaardiging van gelovigen zal meer compleet overdacht worden wanneer we bij Abraham komen, in wiens loopbaan we vele duidelijke voorbeelden hebben van de genade die de oneerbiedige rechtvaardigt (Rom. 4:5), want hij werd zelfs wanneer hij het verkeerde deed gerechtvaardigd. O, mochten de heiligen maar komen tot een bewustwording van Zijn heerlijke genade!