Mattheüs, een overheidsdienaar, vertelt over de Koning en geeft de twee Koninkrijks Opdrachten, zowel de binnenlandse als buitenlandse politiek schetsend.
Marcus, de begeleider van Paulus en Barnabas, vertelt over Gods Dienstknecht, en geeft ons de Scheppings Opdracht, die aan de hele schepping werd verkondigd.
Lucas, de geliefde arts, van heidense origine, vertelt van de sympathieke Mens. Hij geeft ons de Opdracht voor de Mensheid, inclusief heel Adam's dwalende nageslacht. Deze opdracht is breder van bereik van de twee Koninkrijks Opdrachten die we vinden in Mattheüs' verslag. De eerste Koninkrijks Opdracht is exclusief voor Israël; de tweede betreft de natiën. Lucas, schrijvend aan Theofilus, een man uit de natiën, voert de stamboom van onze Heer terug naar Adam, en houdt zich met de mensheid als geheel bezig, inclusief zowel Israël als de natiën, onder de gezamenlijke noemer dat allen zondaren zijn. Maar Marcus omarmt meer dan de mensheid in zijn Scheppings Opdracht.
Deze verschillen geven het karakter aan van de zegeningen en oordelen die er op volgen. Onder de eerste Koninkrijks Opdracht is toegang tot het Koninkrijk het deel van de Israëliet, die volhardt tot de komt van de Zoon des Mensen(Matt. 10:22,23). De opstandigen zullen verloren gaan. De natie die de geloofsgetrouwe Jood beschermt zal een lotdeel krijgen in het Koninkrijk; de natie die hen vervolgt wordt weggezonden in een aionische kastijding. Hun oordeel is nationaal en is niet gebaseerd op de individuele zonden van iedere burger. Rechtvaardigheid of recht zal toegewezen worden aan iedere natie die IEUE's volk erkent en daar naar handelt(Matt; 25:31-46). De tweede Koninkrijks Opdracht gaat uit met kracht en staat geen oppositie toe. Op het beslissende moment, wanneer Satan zijn laatste aanslag pleegt, wordt de kracht er van gezien in zijn onmiddellijke vernietiging, tezamen met hen die hij misleid heeft.
De zegeningen die samengaan met de Scheppings Opdracht, zijn vrijwel geheel fysiek en gericht op het herstel van de Aarde. Hoewel wij geloven dat haar verkondiging vervuld is, wacht de vruchtgeving tot het openbaar worden van de zonen van God(Rom. 8:19).
Het valt ons op dat in deze opdrachten, zonden en het lijden van Christus daarvoor, zelfs niet genoemd worden.
De eerste Koninkrijks Opdracht werd lang voordat Hij leed gegeven en de verkondiging ervan werd onmiddellijk gestopt toen Hij Zijn lijden begon aan te kondigen. Het is waar dat de vestiging van het Koninkrijk, zoals alle andere, gebaseerd is op Zijn offer, maar Zijn komst in grote kracht moet voorafgaan aan het vestigen van het Koninkrijk.
De tweede Koninkrijks Opdracht is een ambassade voor de natiën en is gebaseerd op de vervulling van de eerste opdracht en de politieke suprematie van Israël.
Marcus' Scheppings Opdracht is gefundeerd op de opstanding van Jezus Christus. Ze strekt zich niet alleen uit over zondaren, maar ook over de lagere schepping, die we niet van zonde kunnen beschuldigen, maar alleen van het dragen van de last van de mens, zonder diens schuld.
Maar de Opdracht voor de Mensheid in Lucas' verslag houdt zich bezig met de vergeving van zonden. Toen deze Opdracht werd gegeven, werden de apostelen, doodsbang door Zijn verschijning onder hen, verzekerd door hun Heer dat Hij niet een geest was, maar dat Hij het Zelf was. Overladen van blijdschap vatten ze het niet helemaal, maar Hij opent hun verstand om de Schrift te verstaan, waarop Hij Zijn uitspraken baseert:
" En Hij zeide tot hen: Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem. Gij zijt getuigen van deze dingen. En zie, Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen. Maar gij moet in de stad blijven, totdat gij bekleed wordt met kracht uit den hoge.
"
(Luc. 24:46-49)
De basis van deze opdracht is, zoals we al gezien hebben, het lijden van Christus. Het was al voorzegd in de vroege Schrift. Petrus verwijst hier naar toen hij met Cornelius sprak. "Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door Zijn naam"(Hand. 10:43). Het werd pas van kracht op de Pinksterdag, toen ze met heilige geest gedoopt werden, hen kracht gevend voor de verkondiging. Het verslag van Handelingen geeft ons de loop van deze opdracht.
Het boek "Handelingen van de apostelen" is in werkelijkheid een verhandeling over het Koninkrijk, zoals door de apostelen aangekondigd in de kracht van de heilige geest. Hoewel het een voortzetting is van Lucas' eerdere verhandeling, doet het ook verslag van de bediening van de eerste Koninkrijks Opdracht en de Scheppings Opdracht. Petrus, aan wie de sleutels van het Koninkrijk gegeven waren tijdens de afwezigheid van de Heer, ontsluit de deur voor de Joden op de Pinksterdag en later ook voor de heidenen. Dopen was onderdeel van de verkondiging, vanuit Marcus' Opdracht, alsook bekering uit Lucas' Opdracht voor de Mensheid.
Bekering en vergeving moesten eerst in Jeruzalem verkondigd worden(Luc. 24:47; Hand, 2:38), dan verspreid naar Judea en Samaria(Hand. 1:8; 8:1) en tenslotte tot aan de grenzen van het land. Daarom horen we het dan ook eerst verkondigd in de heilige stad, op de Pinksterdag. Petrus zegt tot de zonen van Israël: "Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden... "(Hand. 2:38). De woorden met betrekking tot het dopen behoren bij Marcus' Opdracht. De woorden over de ontvangst van de heilige geest, die we weggelaten hebben, wijzen naar een belofte die in geen van de Opdrachten voorkomt. Zo zien we in het boek Handelingen verschillende opdrachten in één adem genoemd en verkondigd worden, en alleen een precieze kennis van elk zal ons in staat stellen de basis te bepalen van elke verklaring.
Er is in het boek Handelingen geen verslag te vinden dat vertelt dat Petrus ooit buiten het land Israël is geweest bij zijn proclamatie van vergeving. Jeruzalem op de Pinksterdag en Cornelius, de proseliet uit Caesarea, zijn de voorbeelden die ons van zijn bediening gegeven worden. Cornelius' geval is bijzonder toepasselijk. De Koninkrijks Opdracht kon daar niet gebruikt worden, daarom wordt Christus verkondigd als Heer over allen(Hand. 10:36), en Rechter van zowel de doden als de levenden, en op deze grond wordt gezegd: "Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam"(Hand. 10:43).
Paulus werd aangesteld om deze boodschap naar de natiën te brengen. Hoewel zijn latere opdrachten de uitoefening ervan herriepen, werd hij aanvankelijk naar de natiën gestuurd "om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een lotdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door geloof dat in Mij is"(Hand. 26:18;CV).
Zijn toespraak in Antiochië in Pisidië, geeft ons een voorbeeld hoe dit uitgevoerd werd. Eerst verkondigde hij het aan de Joden in de synagoge, zeggend: "Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Hem u vergeving van zonden verkondigd wordt..."(Hand. 13:34,38).
Maar IEUE had Jesaja verteld:
"Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn
om de stammen van Jakob weder op te richten
en de bewaarden van Israël terug te brengen;
Ik stel u tot een licht der volken,
opdat mijn heil reike tot het einde der aarde.
"
(Jes. 49:6)
Daarom kregen de natiën deze dingen bekend gemaakt, opdat ook hun zonden vergeven zouden worden.
Dit is de allereerste van Paulus toespraken waar we een verslag van hebben na zijn afzondering van de andere apostelen, zoals opgetekend in Handelingen 13;2. Naast het brengen van Lucas' Opdracht aan de Mensheid, geeft Paulus zijn broeders de eerste hint die wij over rechtvaardiging hebben. Het is hier in het geheel niet in de volheid of helderheid die het later zou krijgen in Romeinen, want dit zou niet passend zijn in een historisch verslag in een boek als Handelingen. We mogen verwachten het daar alleen te vinden zoals het relateert met het aardse koninkrijk. Daarom lezen we: "ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden door de wet van Mozes, wordt ieder, die gelooft, gerechtvaardigd door Hem"(Hand. 13:39).
Hier werd de wet niet feitelijk terzijde gezet. Maar de onmacht van de wet wordt verondersteld in die dingen waarin de rechtvaardiging wordt geïntroduceerd.
Het is van belang op te merken dat in ieder geval vergeving verbonden is met heersen. Christus wordt verkondigd als Koning of Heerser, of Gods gezag wordt eerst naar voren gebracht als een basis voor welke vergeving dan ook die aangeboden kan worden. Dit is waarom de Vergevingsgelijkenis te vinden is in Mattheüs' verslag, hoewel het in geest verbonden is met dat van Lucas door de ietwat vreemde karakterisering: "Een mens, een koning"(Matt. 18:23;CV)
De vraag van de vergeving van zonden tussen broeders komt naar voren, en aan de apostelen wordt gezag gegeven om op Aarde te binden en te ontbinden. Indien twee op Aarde het ergens over eens zijn, hun verzoek zal vervuld worden. Twee of drie vergaderd in Zijn naam, kunnen met Zijn gezag handelen. Petrus vraagt of de limiet van vergeving tot zeven maal verlegd moet worden. Dit brengt bij de Heer de loop van het Koninkrijk in gedachten in verband met de verkondiging van vergeving. Daarom geeft Hij deze illustratie:
"23 Daarom is het Koninkrijk der hemelen te vergelijken met een koning, die afrekening wilde houden met zijn slaven. Toen hij begon te rekenen, werd een voor hem geleid, die tienduizend talenten schuldig was. Omdat hij niet bij machte was te betalen, beval zijn heer hem te verkopen, met zijn vrouw en kinderen en al wat hij bezat, opdat er betaald kon worden. De slaaf wierp zich neder als smekeling en zeide: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. De heer van die slaaf kreeg medelijden met hem en hij liet hem vrij en schold hem de schuld kwijt.
Toen die slaaf wegging, trof hij een zijner medeslaven aan, die hem honderd schellingen schuldig was, en hij greep hem bij de keel en zeide: Betaal wat gij schuldig zijt. De medeslaaf nu wierp zich voor hem neder en bad hem dringend, zeggende: Heb geduld met mij en ik zal u betalen. Doch hij wilde niet, maar ging heen en zette hem gevangen, totdat hij het verschuldigde zou betaald hebben. Toen nu zijn medeslaven zagen, wat er gebeurd was, werden zij zeer verdrietig en gingen hun heer al wat er gebeurd was, mededelen.
Toen ontbood zijn heer hem en zeide tot hem: Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, daar gij het mij dringend had gevraagd. Hadt ook gij geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u? En zijn meester werd toornig en gaf hem in handen van de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben. Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder, van harte vergeeft.
"
(Matt. 18:23-35)
De Jeruzalemse zondaren die schuldig waren aan Zijn dood, waren zeker degenen die de tienduizend talenten schuld hadden. Maar op voorwaarde van bekering werden ze vergeven.
De natiën werden schuldenaren aan Israël door de ontvangst van hun geestelijke zaken. Maar wat was de houding van deze vrome Joden ten opzichte van de natiën? Paulus vertelt de Thessalonicenzen dat zij:
"die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde de maat hunner zonden vol maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde."
(1Thess. 2:15,16)
Het is van belang dat "tienduizenden" Joden geloofden, maar toch waren ze allen vurig voor de wet en deden ze hun uiterste best om Paulus te vermoorden, alleen omdat hij vergeving predikte aan de andere volkeren(Hand. 21;20; 22:21,22).
Zij hadden de vergeving aan hen aangeboden door de apostelen, maar net als de slaaf in de gelijkenis, ontmoetten ze afkerende toorn voor hun hun houding tegenover hun medeschuldenaren. Met de vernietiging van Jeruzalem begon hun straf en gedurende de voorbije negentien eeuwen zijn zij in de handen geweest van hun kwelgeesten. Eens waren ze verlicht en mochten ze op de Pinksterdag proeven van het hemelse geschenk, en werden ze deelgenoten van heilige geest, naast de ideale verklaring van God en de krachtige daden van de komende aion, maar zij werden afvallig. Deze zaken kwamen door bekering, maar bekering was niet langer mogelijk(Hebr. 6:4-6).
De Koning had hen geleerd het koninkrijksgebed te bidden. "Uw Koninkrijk kome.... vergeef ons onze schulden, zoals wij onze schuldenaren vergeven." En Hij voegt toe: "Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven.
"(Matt. 6:9-15).
Zo hebben we de voortgang gevolgd van de verkondiging van de Opdracht voor de Mensheid. Begonnen in Jeruzalem, afhankelijk van de zetel daar van de afgevaardigden van de grote Koning, zich verspreidend over Samaria en de andere natiën, raakt ze uiteindelijk krachteloos door de afwijking van Jeruzalem, het terzijde stellen van Israël en het aardse gezag dat aan de apostelen gegeven was.
Door naar deel twee van dit onderwerp