Een land kan het best herkend worden door het omringend gebied te beschrijven. Zo kan ook de bediening van de verzoening het best begrepen worden door eerst de bedieningen te definiëren die er voor kwamen en er na komen. Door dit te doen overdenken we de verschillende opdrachten die gegeven werden voordat en nadat de verzoening bekend werd gemaakt, zowel door onze Heer aan Zijn discipelen toen Hij nog op Aarde was, als, vanuit Zijn hemelse heerlijkheid, aan Paulus. Eerst zullen we de opdrachten overwegen die gegeven werden door onze Heer, terwijl Hij nog op Aarde was.
Jezus, de Messias, begon Zijn aardse bediening alleen. Direct nadat Johannes de Doper gevangen genomen was, begon Hij te verkondigen: "Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen"(Matt. 4:12,17). Dit evangelie, of "goed-nieuws", over het Koninkrijk, ging vergezeld van Zijn onderwijs in de synagoges en het genezen van alle ziekte en onvermogen onder de mensen. Zelfs zij die door demonen verstandelijk ontspoord waren, werden hersteld(Matt. 4:23-25).
Nadat Hij een grote schare volgelingen had gekregen, gaat Jezus de berg op en brengt Hij de Wet van het Koninkrijk, of de wetten die daar de grondwet zullen gaan vormen(de zogeheten "Bergrede", Matt. 5:1-7,29).
Opnieuw zet Jezus Zijn bediening alleen voort. Maar als Hij naar de massa mensen kijkt, dan roepen zij Zijn medelijden op, want ze worden heen en weer gestuurd als schapen zonder herder. Dan zegt Hij tegen Zijn discipelen:
"De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst.
"
Dan roept Hij Zijn twaalf discipelen bij Zich en geeft Hij hen gezag over onreine geesten, om deze uit te drijven en alle ziekte en onvermogen te genezen. De twaalf discipelen van vers 1 worden de twaalf apostelen(zij met een opdracht) van vers twee(Matt. 10:1,2).
Aan deze twaalf geeft Jezus de opdracht, hen zeggend:
" Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden en Hij gebood hun, zeggende: Wijkt niet af op een weg naar heidenen, gaat geen stad van Samaritanen binnen;
6 begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls.
7 Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.
8 Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.
"
(Matt. 10:5-8)
Over de bediening van de Eerste Koninkrijks Opdracht, werd de twaalf apostelen gezegd:
"Gij zult ook geleid worden voor stadhouders en koningen om Mijnentwil, tot een getuigenis voor hen en voor de volken..... En gij zult door allen gehaat worden om mijns naams wil; maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar de andere; want voorwaar, Ik zeg u, gij zult niet alle steden van Israel zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt... Meent niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.... Wie u ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft.
"
(Matt. 10:18,22,23,34,40).
Hier hebben we de Eerste Koninkrijks Opdracht en haar bediening. Als antwoord op gebed voor arbeiders in het oogstveld, krijgen de twaalf discipelen de opdracht en worden ze uitgezonden om te oogsten. De loslopende schapen van Israël zijn het enig doel van dit evangelie. Later lezen we dat dit evangelie van het koninkrijk ook aan de alle natiën verkondigd zal worden(niet als "goed nieuws", maar als waarschuwing, zoals we lezen in de tweede Psalm) en dan zal haar voleinding te zien zijn in de lichtflits van de komst van de Zoon des Mensen(Matt. 10:18; 24:14,27).
Zittend op de troon van Zijn heerlijkheid, zal de Zoon des Mensen oordelen over de andere natiën naar hun behandeling van Zijn herauten, die hen gewaarschuwd hebben voor Zijn ijzeren staf. De zekerste weg om in die dag aionisch leven te verkrijgen, zal zijn om Zijn broeders te beschermen en te helpen, de getrouwen van Israël(Matt. 25:31-46).
Hoewel het hele bereik van de koninkrijksverkondiging zo uiteengezet is, loopt ze niet de ononderbroken weg die in de tekst wordt verondersteld. De natie Israël verwierp de verkondiging; zij dachten dat de Koning slechts de weer tot leven gekomen Johannes de Doper zou zijn, of een van de profeten(Matt. 16:14), en daarom sloeg Hij de deur die naar het Koninkrijk leidde dicht en deed ze op slot. En omdat Hij niet aanwezig zou zijn wanneer de aankondiging vernieuwd zou worden, gaf Hij de sleutels aan Petrus. Dan waarschuwt Hij de discipelen dat ze niemand mogen zeggen dat Hij de Christus is(Matt. 16:20). Ook al krijgen Petrus en Jacobus en diens broer Johannes een glimpje van het Koninkrijk te zien op de berg, toch zegt Hij tegen dat ze niemand iets van dit gezicht mogen vertellen totdat de Zoon des Mensen opgewekt zal zijn uit de doden(Matt. 17:9).
Dit is de eerste onderbreking van de verkondiging van het Koninkrijk der hemelen. De oorzaak ligt bij de afwijzing van de persoonlijke bediening van de Messias. Ze duurt van Zijn transfiguratie op de berg tot de Pinksterdag. Dan staat Petrus op en ontsluit de deur met de aan hem gegeven sleutels. Een paar dagen later vertelt hij hen:
"Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher.
"
(Hand. 3:19-21)
Maar zij bekeerden zich niet, als natie. De hele vergadering van hun belangrijkste vertegenwoordigers vermoordde Stefanus, zeggend, zoals de Heer had voorzegd in Zijn gelijkenis: "Wij willen niet, dat deze koning over ons wordt"(Luc. 19:14; Hand. 7:1-60).
Dit werd gevolgd door de roeping van Saulus, door wie de boodschap werd gebracht aan de Joden die onder de andere natiën verstrooid waren, en, samen met Lucas' opdracht en zijn eigen speciale boodschap, aan de natiën zelf. Petrus zelf werd door een visioen geleerd dat allen in iedere natie die God vrezen en rechtvaardig handelen, voor Hem aanvaardbaar zijn(Hand. 10:34,35). Hij bracht het evangelie aan de God-vrezende proselieten uit de natiën die in het land Israël woonden. De loopbaan van de twaalf apostelen ging voort, gebaseerd op deze opdracht. te midden van alle vervolging, handhaafden zij hun post in Jeruzalem, de stad van de grote Koning. Hier werden zij onderhouden door goddelijke kracht. Petrus werd door een wonder uit gevangenschap bevrijd(Hand. 12:1-17).
In de tussentijd was Saulus, die ook Paulus genoemd wordt, bezig met het afronden van de verkondiging aan de Joden onder de natiën, buiten het land. Het werd duidelijk dat Israël, als natie, afvallig was. Zo vader, zo zoon. Hun voorouders kwamen uit Kadesh Barnea, een elf daagse reis, maar zij gingen het land niet binnen vanwege hun ongeloof. Zij werden voor een periode van veertig jaren terug de wildernis in geworpen, opdat ze het kwaad in hun eigen harten zouden leren kennen. Precies zo was nu opnieuw Israël aan de grenzen van het Koninkrijk gekomen - zij hadden de vruchten er van geproefd, de krachten van de komende aion - maar zij gingen opnieuw niet binnen vanwege hun ongeloof, en ze maakten wederom veertig jaren door, in een vruchtenloze wandeling, tot de vernietiging van Jeruzalem door de Romeinse legioenen in 70 n.Chr.
Als Petrus hen in hun verstrooiing schrijft, verzekert hij hen dat het Koninkrijk, zoals getoond op de berg, geen mythe was. Hij roept hen op hun roeping en keuze gestand te doen, want zo'n intrede in het Koninkrijk zal rijkelijk beloond worden(2Pet. 1:11, 16-19).
Gedurende de tijd van de verdrukking van Jacob, onder het vijfde zegel, zien we dat de woorden van de Heer over de droefenis van Zijn getuigen, eeuwen daarvoor gesproken, inderdaad waar zullen zijn. Zij zullen gehaat worden en de dood in gejaagd, en hun bloed zal schreeuwen om wraak(Openb. 6:9,10). Door middel van de 144.000 zal een ontelbare menigte veilig door de grote droefenis heen komen(Openb. 7:4,9,14).
Wanneer de zevende engel(boodschapper) de trompet zal steken, zal de voleinding, waarvan de Heer had gesproken, bereikt worden; want de hemelen zullen verklaren:
"Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tijdens de aionen der aionen."
(Openb. 11:15;CV)
Het breekt alle koninkrijken van de Aarde in stukjes en het brengt ze tot een einde. Op deze wijze zal het Koninkrijk der hemelen, zoals voorzegd door de profeet Daniël, opgezet worden(Dan. 2:44). De Eerste Koninkrijks Opdracht, gegeven aan de twaalf apostelen, zal zo uiteindelijk geheel vervuld worden.
"16 En de elf discipelen vertrokken naar Galilea, naar de berg, waar Jezus hen bescheiden had.
17 En toen zij Hem zagen, aanbaden zij, maar sommigen twijfelden.
18 En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde.
19 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.
20 En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld.
"
Sommigen hebben gesteld dat Mattheüs' verslag oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven werd. We moeten erkennen dat het taalgebruik sterker Semitisch is dan welk ander van de Griekse handschriften dan ook, met misschien als uitzondering het boek Openbaring. We moeten de taal niet vanuit ons westers gezichtpunt bezien, maar ze verstaan als waren ook wij Joden, net als de elf discipelen aan wie deze opdracht werd gegeven.
Misschien ligt het meest opvallend verschil tussen het Hebreeuws en de moderne talen in de uitdrukking van de tijd. Voor ons is dit van belang en duidelijk gedefinieerd. Het Hebreeuwse werkwoord echter maakt onderscheid tussen compleetheid en incompleetheid, meer dan het dat doet met tijd. Het toekomstige werk van IEUE(wat letterlijk Zal-Zijnde-Was betekent) is niet een probleem dat de toekomst nog moet oplossen; het is al zo waar als welk feit dan ook. Hij roept wat nog niet is alsof het al bestaat(Rom. 4;18). Daarom lezen we: "Mij is gegeven alle macht", hoewel het nog duurt tot de zevende boodschapper de trompet blaast, voordat het Koninkrijk van de wereld voor onze Heer en Zijn Christus zal zijn(Openb. 11;15).
Voorbeelden van deze uitgelezen methode van het uitdrukken van de stabiliteit van Gods Raadsbesluiten is overvloedig aanwezig in de Hebreeuwse profeten. Bij iedereen zijn wel de volgende passages bekend: "Hij heeft onze smarten gedragen"(Jes. 53:4), en "Gevallen, gevallen is Babel"(Jes. 21:9). Is dit niet veel levendiger dan de bewering: "Hij zal dragen" en "Babel zal vallen." In deze is het gevoel meer waar dan het feit.
Deze lagere inschatting van onze westerse grammatica zullen we later opnieuw zien. Wij zouden zeggen: "Ik zal bij u zijn," maar er staat: "Ik ben met u"(Matt. 28:20).
Maar is er een manier om deze conclusies te testen? Hoe kunnen we weten of men er uit begreep dat onze Heer doelde op de toekomstige dag van Zijn macht, of, zoals het Christendom heeft verondersteld, de huidige periode van Zijn afwezigheid? Het antwoord op deze belangrijke vraag is te vinden in de daden van de apostelen. Gaven zij gehoor aan deze opdracht in hun bediening die volgde? We vinden zelfs geen hint in het boek Handelingen of de brieven van Petrus, Jacobus of Johannes dat zij ooit deze opdracht in die tijd vervulden of dat ze daar een poging toe deden. Zij gingen niet naar de natiën als zodanig. Zij doopten niet in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest. Zij schijnen aan deze opdracht in het geheel geen gehoor gegeven te hebben.
Maar predikten de apostelen dan niet het evangelie? Dat deden ze zeker! Maar in de opdracht waar we nu naar kijken staat geen woord over welk evangelie dan ook. Er staat niets over redding, bekering, geloof, opstanding of hemelvaart. De reden hiervoor zal later verschijnen.
We missen vaak veel als we ons niet houden aan de omgeving van Gods kostbare juweeltjes. Laten we dan ook letten op de omstandigheden waarin deze opdracht gegeven werd.
Ten eerste: ze wordt gevonden aan het einde van Mattheüs verslag, wat zich hoofdzakelijk bezig houdt met de Koning en het Koninkrijk waarvan Daniël al sprak, wat de wereldmachten zal vernietigen en zal heersen over alle natiën. De stamboom van de Koning gaat terug tot David en Abraham(Matt. 1:1-16). Al snel na aanvang van Zijn bediening geeft de Heer in Zijn eerste rede op de berg de wetten van het Koninkrijk(Matt. 5:1-7:29). Dit is de code die van kracht zal zijn wanneer het Koninkrijk opgezet is.
Aangezien deze Tweede Koninkrijks Opdracht gegeven wordt op een berg, is het goed dat we aandacht schenken aan het belang van zo'n omgeving in andere passages. De eerste keer dat het voor komt is zeer behulpzaam bij het verstaan van haar kracht. In hoofdstuk vier, vers acht, lezen we:
"Wederom nam de duivel Hem mede naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, en zeide tot Hem: Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt."
Hier zien we de vijand feitelijk Hem precies de positie aanbieden die rechtmatig de Zijne was, van God, zoals duidelijk wordt uit de opdracht die we nu overdenken. Beide scènes spelen zich af op een berg, een verhoogde plaats op Aarde. Zo is in Mattheüs fysieke verhoging een beeld van koninklijke verhoging. Deze gedachte wordt doorheen heel het verhaal vasthoudend onderhouden. De wetten van het koninkrijk werden niet openbaar gemaakt op de lage vlakte, maar op de top van een berg(Matt. 5:1). Het is niet het onderwijs van de verachte Nazarener, maar de krachtige uitspraken van de grote Koning. De transformatie, waarin een vooruitblik op het komende Koninkrijk wordt gegeven, vindt plaats op een hoge berg(Matt. 17:1). Geloof, ook al is het zo klein als een mosterdzaadje, zou bergen verplaatst hebben, dat wil zeggen: zou ze van Rome's soevereiniteit bevrijd hebben(Matt. 17:20). Tegen het einde van Zijn bediening komt Hij naar hen toe zoals Daniël en Zacharia hadden voorzegd, Zichzelf aan hen voorstellend als hun Koning. Nadat zij Hem afgewezen hebben spreekt Hij over Israël, Gods heersende natie, in het beeld van een berg. Niet alleen is de vijgenboom, beeld van hun nationale poltieke eenheid, weg gekwijnd, maar de natie Israël staat op het punt verstrooid te worden onder de andere natiën, alsof een berg in de zee geworpen wordt(Matt. 21:18-21). Hun leidende hoge positie is in die toestand volledig ondergegaan. Is dit niet een goed beeld van Israël, tot hun recente herstel? De tweede rede op de berg gaat ook over Zijn koninkrijk en over haar uiteindelijke triomf(Matt. 24:3). Opnieuw zien we Hem op de Olijfberg en Hij spreekt met Zijn discipelen af elkaar te zien op de berg in Galilea, waar de Tweede Koninkrijks Opdracht werd gegeven. Zijn dood en opstanding komen tussenbeide. Uit al deze informatie wordt duidelijk dat we hier een ander beeld hebben van dat komende koninkrijk.
Door naar deel twee van dit onderwerp