Het geheimenis van het evangelie
Hoofdstuk 6
De natiën dichtbij gebracht.
door
|
|
"11 Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is,
12 dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israels en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld.
13 Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus.
14 Want Hij is onze vrede, die de twee een heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft,
15 doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot een nieuwe mens te scheppen,
16 en de twee, tot een lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft.
17 En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren;
18 want door Hem hebben wij beiden in een Geest de toegang tot de Vader.
19 Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods,
20 gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is.
21 In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here,
22 in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.
"
(Efe. 2:11-22)
Waar menselijke heerschappij er in is geslaagd de mensheid in een veelheid aan botsende en oorlogvoerende groepen op te splitsen, zal God eens hen allen onder één Hoofd samenvatten(Efe. 1:10). Als "Eerstgeborene der ganse schepping"(Kol. 1:15) was Christus ooit Hoofd van allen, maar in Zijn gehoorzaamheid aan Zijn God ontledigde Hij Zichzelf, beneden allen afdalend. Nu heeft God Hem begenadigd met een Naam die is boven alle naam, zodat het hele universum eens de knie zal buigen en Zijn heerschappij zal bevestigen(Filip. 2:10). Zo zal alle wanklank op het gebied van heerschappij voor altijd uitgebannen worden.
En zo zal het ook zijn op het gebied van de verzoening. Hij zal geen rust hebben totdat allen dicht aan Zijn hart gebracht zijn, in harmonie met Hem.
Niets van deze eenheid kan op Aarde verkregen worden, zolang Israël de plaats bij uitstek kan opeisen. Zo lang zij dichtbij zijn en de natiën veraf, kan er geen eenheid zijn.
Vandaag de dag is de mensheid een hopeloze massa van tegengestelde belangen. Ze is verdeeld in duizenden fragmenten. Er is de basisverdeling tussen de seksen. Het lijkt bijna vreemd dat dit een basis zou zijn voor onenigheid, maar dat is het wel. In Christus is dit onderscheid verdwenen(Gal. 3:28). Er is verschil tussen rassen. In Christus verdwijnt dat. Er is diversiteit in positie. Toch zijn meester en slaaf, hoog en laag, één in Hem. Maar het grootste verschil van alle - de ene die van echt belang is voor een relatie met God - is dat van besnijdenis, van het burgerschap van Israël, van deelname aan de beloften en een deel in de heerlijke verwachting van de uitverkoren natie.
Ondanks alle zegen die rechtvaardiging en zelfs verzoening brengen, overbruggen ze niet de kloof tussen Israël en de natiën. Zij brengen geen eenheid.
Laten we de ontvouwing van de verzoening volgen zoals die onthuld werd. Net als alles van Paulus' bediening stormde ze niet in een keer met stralende helderheid vooruit, maar vergaarde ze heerlijkheid met iedere opeenvolgende onthulling door de verheerlijkte Christus. We vinden pas voor het eerst in het vijfde hoofdstuk van Romeinen dat de gerechtvaardigde gelovige in perfecte vrede met God wordt gebracht. We hebben er over nagedacht in het elfde hoofdstuk van Romeinen, waar de natiën, als zodanig, verzoend zijn, zodat, ondanks Israël's afwijking, de weg van het geloof direct naar God open ligt, zonder tussenkomst van Israël. Wij hebben gepeinsd over haar bediening in het vijfde hoofdstuk van 2 Korinthe, nadat alle fysieke verwantschap met Christus is afgewezen.
Nu we de brief aan de Efeziërs binnen gaan, wordt ons verteld dat niet alleen de zegen van soort is veranderd - geestelijke zegeningen overstijgen Israël's fysieke beloften - maar dat ook het gebied van zegen is veranderd.
Eerst wordt het geheimenis van Christus onthuld als nooit tevoren. Zijn hemelse hoofdschap wordt voor het eerst bekend gemaakt, zodat dat wat op de Aarde en dat wat in de hemelen is verenigd wordt onder een enkele Heer. Maar daarenboven worden het gebied van zegen voor hen wie Paulus bediende veranderd van aards naar hemels(Efe. 1:3).
Nu rijst de vraag: wordt het onderscheid, tot dan toe zo gemarkeerd, tussen de Besnijdenis en de Onbesnedenen die geloofden, voortgezet in dit nieuwe gebied? Er is daartoe geen noodzaak, want Israël's eerdere claim op zegen werd altijd beperkt tot de Aarde. te midden van de hemelingen verdwijnt dit onderscheid.
Het is het grote doel van de brief aan de Efeziërs om deze vraag tot in detail te beantwoorden. Dit wordt uitdrukkelijk gedaan in de definitie van het geheimenis in hoofdstuk drie, beginnend met het einde van vers vijf en inclusief de verzen zes en zeven. Ze lezen als volgt:
"dit geheimenis, dat de heidenen in geest gezamenlijk lotgenieters zijn, een gezamenlijk lichaam en gezamenlijk deelhebbers zijn van de belofte in Christus Jezus door het evangelie, waarvan ik een dienaar geworden ben naar de genadegave Gods, die mij geschonken is naar de werking zijner kracht."
(Efe. 3:6,7;CV)
De woorden "in geest" zijn tot op heden verbonden aan de eerdere uitspraak. In de Griekse tekst geeft hun plaats hen de nadruk. Maar wat is de noodzaak van het benadrukken van het feit dat een onthulling tot Zijn heilige apostelen en profeten kwam in geest? Zou het mogelijk op een andere manier tot hen gekomen zijn? Maar als we "in geest" aan het begin van de volgende zinsnede zetten, wordt de boodschap duidelijk, en de reden voor de benadrukte plaats wordt gerechtvaardigd. Want fysiek gesproken zijn de uitspraken die volgen niet waar. Zij kunnen eenvoudig niet waar zijn in het fysieke gebied.
Is het dan "in geest" dat de natiën verenigd worden met de gelovige Israëlieten, in een drie-voudig zegenband? Zij zijn gezamenlijk lotgenieters, leden van een gezamenlijk lichaam en gezamenlijk deelhebbers in Gods belofte in Christus Jezus. Er is hier een drie-voudige eenheid die voor ons van het hoogste belang is om te bevestigen en te waarderen.
God heeft een hemels lotdeel te geven aan de huidige gelovigen, net zoals Hij een aards lotdeel heeft voor Israël, in het land, in de nog toekomstige dag van haar heerlijkheid. In de King James vertaling[en ook in de meeste Nederlandse vertalingen;WJ] wordt ons gezegd dat wij "mede-erfgenamen" zijn(Efe. 3:6).
De gewoonten van het landbezit in Israël waren zo anders dan die ons vandaag, dat het heel moeilijk is gelijkwaardige woorden te vinden in onze taal. Als regel was het land niet in eigendom bij individuen in Palestina. Het behoorde toe aan IEUE, de echte Eigenaar, mocht gebruikt worden door de gemeenschap, en werd ieder jaar opnieuw verdeeld. Het lot werd getrokken uit een zak en het deel van het land werd aan een ieder toegewezen zoals IEUE het lot liet toekomen. De Aarde behoort toe aan IEUE en Hij verkoopt er geen vierkante meter van. Hij wijst alleen delen toe aan Zijn volk voor hun genot. Precies zo is het met lotdeel te midden van de hemelingen. Ons deel zal niet voor ons zijn om in eigendom te hebben, maar om van te genieten. Zo worden wij gedwongen, terwille van de accuraatheid, de woorden "gezamenlijke lotgenieters" te gebruiken, in plaats van "erfgenamen," om ons deel te laten zien in de hemelse gewesten.
Deze fase van het geheim bestaat niet uit het feit dat wij genieters van een lotdeel zijn. Dit was algemeen bekend vóór Romeinen(Rom. 8:17). Het geheim zit hem in het feit dat wij gezamenlijk genieters van een lotdeel zijn, niet met Christus, zoals in Romeinen acht, maar met elkaar, ongeacht welke fysiek onderscheid dan ook.
Gelovigen uit de natiën, de Onbesnedenen, delen dit lotdeel in gelijke mate met hen uit Israël die Paulus' boodschap aanvaardden. Het "geheimenis" dat we overdenken wordt vaak gezien als "het lichaam". Maar de waarheid van het lichaam was geen geheim(Rom. 12:5). Het gezamenlijk lichaam zijn was een geheim, maar zelfs dit is maar een van de zaken waaruit het geheimenis is samengesteld. Het lotdeel heeft geen verwijzing naar "het lichaam." Het geheimenis dat nu onthuld wordt zit hem in het feit dat het een gezamenlijk lichaam is. God heeft zelfs een woord laten maken om het uit te drukken, want er is in de natuur niet zoiets als een lichaam waarin alle leden gelijk in rang zijn. Dit is inderdaad eenheid.
Maar we zijn bij dit punt in hoofdzaak bezig met de derde fase van deze verklaring over het geheimenis.
De meeste vertalingen zetten de leestekens neer alsof Paulus de Efeziërs (onder wie hij jaren lang gewerkt had) aan het informeren was dat hij een "bedienaar" was van het "evangelie." De King James vertaling geeft hier: "en deelnemers aan zijn belofte in Christus door het evangelie: waarvan ik dienaar werd gemaakt" Er zou achter "evangelie" geen dubbele punt moeten staan. Wat hij benadrukt is dat de natiën nu gezamenlijk deelnemers zijn aan de beloften die Petrus en de twaalf verkondigden, dat zij nu gezamenlijk deelnemers zijn aan de beloften in Christus Jezus die Paulus eerder aan hen bekend had gemaakt.
Met één streek van Paulus' pen worden we verlost van de gedachte dat het evangelie dat hij eerder verkondigde nu niet meer geldig zou zijn - de rechtvaardiging en verzoening en verwachting en heerlijkheid, waarvan hij de verkondiger was geweest, die hij rechtstreeks van God had ontvangen, buiten de twaalf apostelen om - door één woord verheerlijkt hij al deze grote zegeningen door ze de onze te maken, op gelijke voorwaarden met hen uit de uitverkoren natie die Paulus' boodschap aanvaarden.
Laat dit schriftgedeelte de zaak vast stellen. Paulus' eerdere bediening verdwijnt niet bij de onthulling van het geheim; het wordt eerder versterkt en verlicht door juiste wat het geheimenis zelf stelt. De natiën waren deelnemers aan deze bediening; nu zijn ze gezamenlijk deelnemers.
De categorische verklaring van het geheimenis die we overdacht hebben, is de sleutel voor heel de brief aan de Efeziërs. Het kern van de brief wordt ter hand genomen in de uitwerking er van. De eerste helft ontwikkelt de leerstellige details(1:1-3:21); de tweede helft de praktische toepassing.
Het gezamenlijk lotdeel wordt volledig uitgelegd in 1:3-14 en 6:10-17. Het gezamenlijk lichaam wordt ontwikkeld in 1:20-2:10 en 5:21-6:9 en 4:17-5:20. Opdat allen in staat zullen zijn duidelijk deze onderscheiden te begrijpen, sluiten we hier het "skelet" in van Paulus' brief aan de Efeziërs, dat deze vitale verbanden in een oogopslag voor de lezer stelt.
| |
1:1 Opdracht: aan Paulus -1:2 Groeten: Genade en Vrede | 1 | Opdracht: Tychicus 6:21 - Zegen: vrede en genade, 6:23,24 |
1:3-14 Gezamenlijk genieters: hemelse zegen: Gebed voor heiligen | 2 | Gezamenlijke genieters: Hemelse oorlog 6:10-17 - gebed: voor Paulus 6:18-20 |
1:20-2:10 Gezamenlijk lichaam: leden, in Christus. | 3 | Gezamenlijk Lichaam: in de Heer, het Hoofd 5:21-6:9 |
Gezamenlijk deelnemers; gelovigen, nieuwe mensheid | 4 | Gezamenlijk deelnemers: nieuwe mensheid, niet met ongelovigen 4:17-5:20 |
3:1-13 Samenvatting: genade voor de natiën, nu | 5 | Samenvatting: eerdere genade aan de natiën 4:17-16 |
3:14-21 Smeekbede: tot de Vader, om kracht | 6 | Smeekbede: tot de heiligen - wandel 4;1-6
|
|
We houden ons nu speciaal bezig met het laatste onderdeel van het geheim, want de verzoening is een deel van Paulus' eerdere bediening waaraan we, zoals ons nu verteld wordt, gezamenlijke deelnemers geworden zijn. De passage in Efeziërs die dit in het bijzonder uiteen zet is hoofdstuk twee, de verzen elf tot twee-en-twintig. Hier wordt ons eerst gevraagd de toestand van de gelovigen in gedachten te nemen van vóór de tijd dat zij gezamenlijk deelnemers werden. Het beste dat van hen gezegd kan worden, vanuit het standpunt van het vlees, is dat zij gasten waren. De beloften in Gods verbond waren niet rechtstreeks voor hen bedoeld, maar ze werden er niet in vergeten. Het verbond met Abra(ha)m voorzag in de zegen van alle natiën(Gen. 12:3). Maar gezamenlijke deelname was niet aan de orde.
"Maar thans!" Deze spannende woorden introduceren de grote verandering die de onthulling van het geheimenis teweeg bracht. De fysieke status van de natiën wordt niet gewijzigd, maar fysieke toegang tot God wordt geweigerd, zelfs voor Israël, door de verwoesting van de tempel. De centrale scheidingsmuur, de soreg, die de natiën alle toegang ontzegde tot de heilige hoven, is nu afgebroken, zodat er niet langer twee hoven zijn, één dichtbij voor de Besnijdenis, en één veraf voor de Onbesnedenen. Er zijn in het geheel geen hoven meer! Nu hebben beide toegang - niet tot het hof van de priesters, niet tot de heilige plaats, niet tot het heilige der heiligen - maar tot de Vader Zelf!
De vijandschap en vervreemding tussen Joodse gelovigen en de gelovigen uit de natiën was gebaseerd op het vlees van Christus. De Jood was aan Hem verwant door een bloedband, de natiën niet. Maar toen Zijn bloed vergoten werd door die nabije natie, legden zij de basis voor een geestelijke verwantschap, die van te voren aangegeven was door het scheuren van het gordijn dat God verhulde voor Israël, zelfs voor de priesters. Jood en heiden zijn nu één in Christus.
Er is een foutieve kleuring aan deze passage gegeven door de weergave met "voorschriften". Er is hier geen verwijzing naar voorschriften. Het woord dogma betekent een bevel. Caesar vaardigde bevelen uit, geen voorschriften(Luc. 2:1; Hand. 17:7). Het bevel van de apostel moest als gevolg hebben dat de gelovigen uit de natiën niet de Joodse voorschriften hoefden te volgen. Daarom waren de bevelen iets totaal anders dan voorschriften(Hand. 16:14). De twee overige plaatsen(Efe. 2;15 en Kol. 2;14) verwijzen naar deze bevelen. De bevelen die door de raad van Jeruzalem uitgevaardigd waren, werden herroepen.
Er is nu een geheel nieuwe mensheid waarin de oude onderscheiden en verschillen verdwijnen. Adam's afstammelingen zijn een verwarrende verzameling partijschappen. Christus is het Hoofd van een nieuwe mensheid, waarin geen spoor van de oude verschillen over blijft.
Daartoe is er de wederzijdse verzoening tussen de Besnijdenis en de Onbesnedenen.
Hoofdstuk vijf van Romeinen brengt de vervreemding tussen God en het individu in orde. Romeinen elf stelt de natiën onder Gods proclamatie van vrede. Efeze twee, echter, verzoent wederzijds de gelovigen uit Israël met hen uit de natiën, in Christus. Hen uit de natiën zijn niet langer gasten, maar mede-burgers, en behoren tot Gods familie. Zij zijn niet langer buiten gesloten uit de hoven van God, maar, in geest, zijn zij zelf Zijn verblijfplaats geworden.
Het is van belang op te merken dat de verzoening tussen Joden en heidenen wederzijds is. Het is niet zo dat de gelovige Jood Zijn vijandschap opzij legt, of dat de heiden gewillig is vrede te hebben met de Jood. Beide worden in beweging gebracht door één geest, die alle verschillen tussen hen vernietigt. Beide zijn in Christus Jezus, in Wie fysiek onderscheid verdwijnt(Kol. 3:11).
Het woord dat hier voor wederzijdse verzoening wordt gebruikt is een samenstelling, gevormd uit het woord dat de Concordant Version vertaalt met "conciliation"(verzoening) en een er voor gezet verbindwoordje dat gewoonlijk wordt vertaald met "from"(van/vanaf/vandaan/uit/vanuit). Dit verandert "conciliation", een éénzijdige vriendschap, in "re-conciliation, een wederzijdse vriendelijkheid. De hele context van deze passage is bewijs voor het feit dat er meer is dan alleen verzoening(conciliation/katallasso). Het gaat beide partijen aan. Er is wederzijdse verzoening(reconciliation/apokatallasso). Het belang hiervan met betrekking tot de verzoening van het al zal bekeken worden wanneer we met dat onderwerp bezig gaan(Kol. 1:20).
Het bevel dat overeenstemt met de eenheden die het geheimenis inwijden, wordt naar voren gebracht in het vierde hoofdstuk van Paulus' Efezebrief. Nooit tevoren hadden de Besnijdenis en de Onbesnedenen dezelfde verwachting, of geloof, of doop. Nu is er één verwachting voor allen. Vóór die tijd verwachtte de uitverkoren natie dat de Messias zou terugkeren op de Olijfberg en hen zou redden van hun vijanden. De natiën en zij van de Joden die onder Paulus' verkondiging kwamen, zagen uit naar de ontmoeting met de Heer in de lucht, zoals de apostel geleerd was door middel van een bijzondere onthulling. Zoals het derde deel van het geheimenis ons vertelt, gaat deze bediening van Paulus nog steeds voort. Zij hebben nog steeds de verwachting van het "zo zullen wij altijd met de Here wezen"(1Thess. 4;17). Dit wordt verder bevestigd door het feit dat Efeziërs geschreven werd aan juist hen die deze eerdere verwachting hadden(Efe. 1:2). Maar Kolossenzen 1:5 verzekert ons dat zij nog steeds uitzagen naar "de verwachting.... die u eerder gehoord hebt in het woord van de waarheid van het evangelie"(CV). Zowel de Kolossenzen als de Efeziërs keken uit naar de ontmoeting met de Heer Zelf uit de hemelen(1Thess. 4:16), zoals hen verteld was onder Paulus' eerdere bediening. Nu echter wordt deze verwachting verrijkt en verheerlijkt. Ze omvat een hemels lichaam(1Kor. 15:49) en een hemels lotdeel.
Als we er op staan dat er nu één verwachting is voor Gods heiligen, is dat alleen opdat wij de grote waarheid van de wederzijdse verzoening van zowel Jood als heiden in dat ene lichaam mogen gaan verstaan en waarderen. Gods volk is één! Vandaag zijn er geen goddelijke verschillen meer tussen hen. Zij hebben slechts één geest, één geloof, één verwachting, net zoals ze één God hebben Die over allen en door allen en in allen is.
Laten we daarom geen barrière toestaan tussen onszelf en God. En laten we ons geen breuken toestaan die kunnen komen tussen heilige en heilige, want ook hier verlangt God eenheid, de eenheid die verzoent.
Een van de onrustbarende symptomen van alle vooruitgang in kennis of ervaring is de neiging om verdeeldheid te veroorzaken tussen de mensen en God. Deze verdeeldheid stopt niet bij de plaatselijke gemeenschap, maar groeit door naar een claim op een "tweede genadewerk", waardoor God de ingewijde bijzondere voorrechten toewijst die niet aan de rest worden geschonken. Daarom is er ook veel onderwijs geweest dat de waarheid vernietigde van de "ene verwachting." Sommigen zouden Zijn komst willen beperken tot hen die naar Hem uitzien, daarmee voorbij gaande aan de verklaring dat "hetzij wij waken, hetzij wij slapen, tezamen met Hem zouden leven"(1Thess. 5:10). Anderen zouden een speciaal gezelschap willen maken van hen die ingegaan zijn in de hogere waarheden van Paulus' gevangenisbrieven, niet in staat zijnde te zien dat juist deze brieven het meest nadrukkelijk zijn in het afwijzen van enige verdeeldheid. Het gebouw dat gefundeerd is op genade, kan niet voltooid worden door "ervaringen" en "kennis". Het is een kwestie van genade, onverdund en onvervalst, die ons allen gelijke rechten en zegeningen geeft, geheel buiten hun realisatie of waardering om.
Laten we verder gaan met leren, en de allesoverstijgende genade realiseren die ons in deze geheime bediening is getoond, maar laten we nooit het onderliggende principe verlaten dat alles uit genade is, in geest, wat ons perfecte eenheid garandeert. Dan zullen we de waarheid van de wederzijdse verzoening gaan waarderen met betrekking tot de relatie van heilige tot heilige.
Maar als we ons niet de eenheid van de geest realiseren, hoe kunnen we daar dan een praktische plaats aan geven in ons gedrag? Zolang het niet begrepen is, zal ieder deel van veroverde waarheid of omwenteling, weg van ongeestelijke toestanden, scheiding brengen en ontwrichting en ontbinding.
Moge God hen die geestelijke schatten vinden in Zijn Woord, bewaren van ontsieren van de eenheid van de geest! En moge Hij Zijn heiligen meer en meer leiden in de verwerkelijking en vreugde van dit aspect van de wederzijdse verzoening, die niet alleen voorziet in vrede tussen Jood en heiden, maar ook tussen iedere strijdend onderdeel van Zijn geliefde "kerk!"
God is Één. Wij zijn één in Christus Jezus. Wij zijn allen leden van één lichaam, we hebben één geest, één verwachting, één Heer, één geloof, één doop, één God. In Zijn ogen zijn we niet verdeeld!
Dit dan is de heerlijke werking van de wederzijdse verzoening onder de heiligen: eenheid van geest, eenheid van zegen, eenheid van hart.
|
|
© Deze vertaling werd op Het Beste Nieuws gepubliceerd met toestemming van de uitgever:
Concordant Publishing Concern
Niets van deze uitgave mag gekopieerd of gepubliceerd worden zonder de toestemming van de uitgever.
© ©Concordant Publishing Concern
|