"12 Betekent nu hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!
13 Ik spreek tot u, heidenen. Juist omdat ik apostel der heidenen ben, acht ik dit de heerlijkheid van mijn bediening,
14 dat ik zo mogelijk de naijver van mijn vlees en bloed mocht opwekken, en enigen uit hen behouden.
15 Want, indien hun verwerping de verzoening der wereld is, wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden?
16 Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken.
17 Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geent zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen,
18 beroem u dan niet tegen de takken! Indien gij u ertegen beroemt; niet gij draagt de wortel, maar de wortel u.
19 Gij zult dan zeggen: er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geent zou worden.
20 Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees!
21 Want indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen.
22 Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden.
23 Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geent worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten.
24 Want indien gij uit de wilde olijf, waartoe gij naar uw natuur behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de edele olijf geent zijt, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, op hun eigen olijf geent worden.
"
(Rom. 11:12-24)
In de goddelijke samenvatting van de Romeinenbrief zijn er twee overheersende thema's. Ze worden "mijn evangelie" en "een geheimenis" genoemd. Op het laatste wordt veel in gegaan, maar het eerste, "mijn evangelie" wordt nauwelijks genoemd(Rom. 16:25-27).
Als we ons herinneren hoe de Romeinenbrief opent, dan zal de reden hiervoor duidelijk worden, want daar wordt, aangezien het verschilde van dat van "de twaalf", Paulus' speciale dienstbetoon volledig uiteen gezet(Rom. 1:1-7).
Wat is het verschil tussen dat "goede nieuws", "het evangelie van God" genoemd, en dit geheimenis?
Het "evangelie van God" was "tevoren door Zijn profeten beloofd in de heilige Schriften"(Rom. 1:2). Maar die Schriften zullen tevergeefs doorzocht worden om een spoor van het geheimenis te vinden, dat God verzwegen had tijdens de voorbij gegane aionen, toen deze profeten leefden. Ook Paulus zelf had tijdens zijn op dat moment bijna afgelopen bediening(Hand. 19:21; Rom. 15:19,25) dit geheimenis niet verkondigd door er over te spreken, want er wordt gezegd dat het "thans geopenbaard" werd door zijn profetisch schrijven(schriften)(Rom. 16:26). De aionische God gaf de opdracht het aan alle natiën te verkondigen vanwege de gehoorzaamheid van het geloof. Deze brief zelf en de tweede brief aan de Korinthiërs, ook geschreven in dat moment van de tijd, zijn voorbeelden van Paulus' "profetisch schrijven." Hier hebben we een twee-voudige sleutel om het geheimenis te ontsluiten en een onderscheid te maken tussen "het evangelie van God" en wat Paulus "mijn evangelie" noemt.
Spoedig nadat Paulus voor zijn evangelie afgezonderd was geworden, stond hij in een synagoge in Antiochië in Pisidië en leverde daar een voorbeeldpreek af die wel als een index voor de leer mag dienen die hij tijdens zijn rondgaande bediening bekend maakte(Hand. 13:13-41). Een zeer in het oog springend punt is de rechtvaardiging door geloof, voor wetbrekers, inclusief zij van de natiën als ook de Joden(vers 38 en 39). Onze Heer wordt voorgesteld als de Zoon van God(vers 33), maar Zijn relatie met David, door fysieke banden, wordt ook benadrukt(verzen 34-37). Dit is ook duidelijk aanwezig in 2Tim. 2:8 en ook in Rom. 1:3.
Deze beschrijving van Paulus' boodschap in Antiochië zal ook volstaan voor de eerste vier hoofdstukken van de Romeinenbrief. Rechtvaardiging door geloof, buiten wet om, is het overheersende onderwerp. Abrahams rechtvaardiging, voordat deze besneden werd, opent de deur van het geloof naar de natiën. Maar toch is onze Heer nog steeds het Zaad van David, en de Jood staat nog steeds vooraan(Rom. 1:3 en 1:16). Dit laat duidelijk zien dat de eerste vier hoofdstukken niet een geheimenis bevatten dat tot dan toe niet onthuld was.
Maar beginnend met hoofdstuk vijf komt er een verandering over het gezicht van de brief.
Wij verlaten de rechtszaal en de rechtvaardige balie van de Rechter en gaan binnen in de aanwezigheid van de Verzoener, gezeten op Zijn troon van genade.
Abrahams en Israël's krappe omheining verdwijnen uit het zicht als we terug gaan en leren dat Adam's ene belediging en haar vreselijke gevolgen voor heel het menselijk ras, het type is, als het ware een negatief, van die meest heerlijke genade: De Verzoening.
Waar kan er in de hele heilige Schrift een hint naar zoiets gevonden worden? Wie heeft er ooit van gedroomd dat zo'n intens zwarte pagina de achtergrond zou vormen voor zo'n wonderlijke heerlijkheid? Het type was er, dat is waar, maar het geheimenis was zeker met groot succes verzwegen in aionische tijden.
In het gezicht dat Jesaja had(Jes. 6) lijkt er een straaltje licht de duisternis van Israël's donkere afvalligheid te doorboren. De profeet zag niet de heerlijkheid die bij het gezicht hoorde, maar wenste dat de duur van de blindheid van zijn volk zo kort zou duren als mogelijk zou zijn. Toen de Heer op punt stond Zijn discipelen te verlaten, vroegen zij Hem: "Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israel?"(Hand. 1:6). Als Hij toen deze vraag direct beantwoord had, dan zou Hij het geheimenis onthuld hebben. Maar hij, in volkomen harmonie met Zijn God, stilde alle vragen van dit soort. Daarom antwoordde Hij: "Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft"(Hand. 1:6,7).
Tijdens zijn vroege jaren als apostel ging Paulus rond in de rol van priester(Rom. 15:16). Een priester is door mensen benoemd in goddelijke aangelegenheden. Hij staat tussen God en de mens. Hij gaat ten behoeve van hen binnen in Gods aanwezigheid. Maar zij die toegang hebben dankzij de verzoening, hebben geen priester nodig; nee, ze zullen niemand tolereren die tussen hen en God in komt staan, met Wie zij verzoend zijn. Zelfs Israël's priesterschap zal op de nieuwe Aarde verdwijnen, wanneer God opnieuw zal wonen bij de mensen(Openb. 21:22).
Het evangelie van God werd aan de natiën verkondigd door het gesproken woord, maar het geheimenis van de verzoening werd ontvouwd door middel van geschreven communicatie, profetische Schrift, overeenstemmend met haar geestelijk karakter(Rom. 16:26). Het neemt de vorm aan van een uitdrukkelijk bevel van de aionische God, en wordt aan alle natiën verkondigd, door vredesambassadeurs(2Kor. 5:18-21).
Voordat we verder gaan met het overdenken van het nationale aspect van de verzoening, zoals naar voren gebracht in de tekst boven dit hoofdstuk, moeten we eerst haar relatie definiëren met de huidige geheime bediening, onthuld in het derde hoofdstuk van Efeziërs. Het feit dat dit geheim een paar jaren vóór het geheim dat "de heidenen mede-lotdelers zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus"(zoals onthuld in Efe. 3:6) bekend werd gemaakt, is voldoende om de twee geheimen van elkaar te onderscheiden. Maar de verzoening tastte niet Israël's eerste plaats aan. Het was nog steeds "eerst de Jood". Dit gaat gelijk op met de omstandigheden in de laatste aion, waar de natiën op de nieuwe Aarde wederzijds verzoend zullen worden, en God Zelf bij hen zal wonen(Openb. 21:3), maar Israël zal in de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, haar zetel behouden van alle aardse heerschappij. De natiën zullen met blijdschap hun heerschappij erkennen, zelfs wanneer hun priester-ambt niet langer nodig zal zijn en er geen tempel zal bestaan, want God Zelf zal hun tempel zijn(Openb. 21:22). Maar de geheime bediening gaat aan zulke voorrechten voorbij. De natiën worden in die hemelse gunst op hetzelfde niveau geplaatst als Israël(Efe. 3:6). Een hemelse bestemming is in deze bediening van groot belang, want op Aarde kan Israël geen gelijke hebben. Daarom werd de hemelse kant van nog een ander geheimenis, het geheimenis van Christus(Efe. 3:4), "om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder een hoofd, dat is Christus, samen te vatten"(Efe. 1:10), niet eerder bekend gemaakt, want de hemelen zelf zouden een droevige plaats zijn als Christus beperkt zou zijn tot de Aarde.
Het derde onderdeel dat deze huidige geheime bediening kenmerkt, dat de natiën "medegenoten van de belofte in Christus Jezus" zijn, is gefundeerd op de verzoening.
Laten we daarom terugkeren naar het nationale aspect van deze wonderbare waarheid, zoals onthuld in de tekst boven dit hoofdstuk.
God is Soeverein. Zelfs de heerschappij van de Zonde kan Zijn doelstelling niet dwarsbomen. Als zelfs de wetteloosheid moet buigen onder Zijn ijzeren wil, hoe veel meer zal de genade gewillig dienen! Het kruis heeft het mogelijk en passend gemaakt dat Hij onbeperkt de onuitputbare schatten van Zijn genade zou kunnen uitstorten. Aan allen wordt de vrede verkondigd. Er is voor allen een voorziening getroffen. De inspanningen en de wil van de mens zijn geheel tegen God gericht, en kunnen alleen tot zijn ondergang leiden. Maar laten we onze harten hierin verheugen: God is Soeverein, en in Zijn wijsheid kruidt Hij al Zijn daden met genade.
Lang voordat wij Hem leerden kennen was alles al gedaan om ons de Zijne te maken. Maar toch brengen velen van de Zijnen jaren door in dienst van Satan, voordat Hij ze tot Zich roept. Zijn genade is niet tomeloos, maar gehoorzaamt Zijn wijze opdrachten. Iedere zegen die God geeft is gebaseerd op de dood van Christus, ondergaan op Golgotha. Dankzij haar kracht zal ooit de hele mensheid het lied van de verzoening zingen, en nieuwe hemelen en een nieuwe Aarde zullen de veelzijdige heerlijkheden tentoonspreiden die tot op heden in de schoot van de toekomst verborgen liggen. Iedere zegen wacht op het juiste moment.
En zo ging het ook met de verzoening. Ze werd aan het kruis bereikt, toen de Zoon van God Zijn leven aflegde, maar er was geen onmiddellijk gevolg. Eerst wilde God Zijn genade aan Israël vergroten. Hij verkondigt hen opnieuw de Messias die zij verworpen en gekruisigd hadden.
De Messias verbleef de volle veertig dagen met de Zijnen, sprekend over zaken van het Koninkrijk van God. Daarom was het heel vanzelfsprekend dat zij de vragen stelden die Jesaja en alle profeten al bezig hielden: "Tot wanneer?" en "In deze tijd?"(Hand. 1:6). Zij wisten niet dat ze binnen wilden dringen in Gods geheime zaken. De periode die zij op het punt stonden binnen te gaan, moest eerst vele jaren lopen, voordat deze vraag beantwoord kon worden. Vrijwel alle commentaren op het boek Handelingen gaan uit van de veronderstelling dat dit geheim goed bekend was, in plaats van dat het zeer goed verborgen was. Dat er een stuk tijd zou komen dat een tussenperiode zou vormen waarin "de volheid van de natiën" uitgeroepen zou worden, was niet alleen hen onbekend, ze was onkenbaar. God verborg het voor hen. Zelfs toen ze het God rechtstreeks vroegen weigerde Hij dit geheim prijs te geven. Het boek Handeling kan nooit juist verstaan worden zonder een herkenning van deze onwetendheid.
Het boek Handelingen weet niets van de verzoening. Er zijn excuses en verklaringen ten over wanneer God, in genade, uitreikt naar buiten het beperkte gebied van het Judaïsme. Het is pas nadat haar verschillende bedieningen hadden gefaald of waren opgehouden, dat we lezen: "Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen!"(Hand. 28:28).
Dit doet drie belangrijke vragen oprijzen:
- Verwerpt God Zijn volk?
- Hoe lang zal Israël terzijde gesteld zijn?
- Welke bijzondere zegeningen zijn door de verzoening naar de andere natiën gekomen?
Uit wat Paulus zojuist in hoofdstuk 10 heeft gezegd zou het lijken dat God het met Zijn oude en geliefde volk helemaal gehad had en dat Hij ze aan het wegwerpen was. "Volstrekt niet!" roept de apostel. De afvalligheid van Israël is slechts ten dele, en de duur is tijdelijk. Maar de verzoening kon niet beginnen totdat Israël, als natie, verworpen was(Rom. 11:15). God gaat met Israël, als natie, heel anders dan via de persoonlijke banden die bestaan hebben tussen Hem en het verkozen overblijfsel, dat Hij altijd voor Zichzelf bewaard heeft(Rom. 11:5). Zo gaat dat ook met Zijn omgang met de andere natiën. Er wordt met hen als natiën om gegaan, heel anders dan met de ware gelovigen uit hun midden(Rom. 11:16-24).
De vraag over de duur van Israël's verharding wordt volledig beantwoord door het kleine woordje "totdat". Israël's verharding blijft beperkt tot de huidige periode van de inzameling van gelovigen uit de natiën(Rom. 11:25).
De laatste vraag over de zegeningen, die als gevolg van de verzoening naar de natiën komen, kan het best beantwoord worden door te leren van de lessen van de bomen.
Naar: De natiën geënt - deel 2