Bidden en lofprijzing
deel 9
De verwachting van Zijn roepen (Efe. 1:18).
door A.E.Knoch.

Wij zijn de meest ellendige van alle mensen, als onze verwachting beperkt is tot dit leven(1Kor. 15:19). Materiële welvaart, gevoelens van genoegen, zijn zeker niet de bijzondere voorrechten van de heiligen in Paulus' laatste onthullingen. Hijzelf, als hun hoogste vertegenwoordiger, leefde een leven van grote ontberingen, met veel vervolging, en was, op het einde, vastgeklonken met een ketting, leefde op gevangenisvoedsel en had maar weinig dat hij zijn eigendom kon noemen. Nog veel erger dan dat, keerden juist zij zich tegen hem aan wie hij de hoogste heerlijkheden had gebracht, die hem op z'n minst hadden moeten belonen met hun oneindige loyaliteit en vriendschap. Hij was inderdaad verlaten, met geen waarneembaar bewijs voor zijn enorme geestelijke weelde of van de beloning voor zijn werken en zijn lijden(2Tim. 1:16).

In tegenstelling tot onze armelijke verwachtingen in dit leven, schijnt er geen limiet te zijn aan de rijkdommen en heerlijkheden die ons in het volgende wachten. Ze zijn aan ons beloofd, niet als gevolg van onze verdiensten, maar veeleer het tegendeel. Gods hoofddoel is Zichzelf aan de hemelse menigten te onthullen, in het bijzonder de rijkdommen van Zijn genade en liefde, en daarom heeft Hij zulke niet-verdienende voorwerpen als wij nodig, om door praktische voorbeelden duidelijk te maken wat Hij kan doen voor hen die Zijn geschenken onwaardig zijn en veel gedaan hebben om Zijn vijandschap over zich te halen en weinig om Zijn gunst te verdienen. Laten wij dit duidelijk maken aan onze harten, anders zal het voor ons onmogelijk zijn de schitterende beloften van eer en heerlijkheden te geloven, die de onze zijn in Christus Jezus.

Het eerste deel van dit verzoek heeft te maken met onze toekomst. Wat kunnen we verwachten? De heiligen in Israel hadden een duidelijk en vastomlijnd idee van wat er voor hen in het vat zat, want de profeten waren vol van voorzeggingen waarop zij hun verwachtingen konden baseren. Onze Heer vulde veel aan om hoge hoop te doen rijzen van een groots en heerlijk koninkrijk, zodra Hij terugkeert. Zelfs als dat de basis zou zijn voor onze verwachting, zouden we reden hebben voor dankbaarheid, want de natiën zullen in die dag via Israel gezegend worden. Maar dit is niet onze roeping! Wij zullen niet de laagsten op Aarde zijn, maar de hoogsten in de hemelen! Wij zouden inderdaad al zeer begunstigd worden wanneer we een tweederangs plaats zouden ontvangen te midden van de hemelingen. Maar dit zou God niet aan ons doen onthullen. Zijn genade zou niet op juiste wijze door zo'n promotie ten toon gespreid worden. Het vraagt om veel meer dan dat! Het vereist dat de laatste de eerste zal worden, en de laagste de hoogste. Dat is de reden dat wij, als leden van het lichaam van Christus, de hoogste plaats gaan krijgen in de hemelen, wij die niet eens de laagste plaats op Aarde verdienen.

Ons leven is er een van geloof. Onze zegeningen liggen in de toekomst. Hoewel het heden niet onze verwachting is, is het een noodzakelijke en heilzame voorbereiding voor het leven dat gaat komen. Onze eigen waardering van Gods heerlijke genade, zal zeer versterkt worden wanneer we het vreselijk falen van de heiligen zien, zelfs nadat ze geroepen werden, en onze eigen ervaringen bij het kruisigen van het vlees en het bevechten van onze geestelijke vijanden. Wij slagen er niet in het vlees dood te houden en wij falen het grote schild van geloof te gebruiken om ons te beschermen tegen onze onzichtbare tegenstanders. Maar onze tekortkomingen zouden het heilzame effect moeten hebben van het ons overtuigen van onze totale onwaardigheid, en onze dankbaarheid en bewondering vergroten voor de volheid van Zijn gunst.

De concordante vertaling maakt een scherp onderscheid tussen verwachting en hoop. Wij verwachten iets wat zeker is en vast staat, iets waarop we kunnen vertrouwen. Dit wordt ook zo vertaald wanneer het wordt gebruikt voor God, op Wie we vertrouwen(2Kor. 1:10; 1Tim. 4:10; 5:5), wat tegengesteld is aan de twijfelachtigheid van de rijkdommen waarop we niet vertrouwen(1Tim. 6:17). In tegenstelling hiermee moet hoop ook bevattelijk weergegeven worden, zoals bij de zeelui aan boord van het schip dat gestrand was op het eiland Milete(Hand. 28:6). Geloof hoopt niet, maar verwacht en vertrouwt op de beloften van God voor de toekomst.

De profetische Schrift staat vol van de verwachting van Israel, en de Besnijdenisgeschriften van latere onthulling bevestigen die. De discipelen van onze Heer verwachtten dat Hij op het punt stond Israel te verlossen(Luc. 24:21). Toch is het opmerkelijk hoeveel vaker deze gedachte opwelt in Paulus' brieven. Hoewel zij nauwelijks half zo lang zijn als de Besnijdenis geschriften, komen in hen meer dan de helft van "verwachten" en "verwachting" voor. Beter gezegd: rond tweederde van de plaatsen is te vinden in Paulus' brieven. Dit is ongetwijfeld te danken aan het feit dat geloof veel prominenter aanwezig is in de waarheid voor vandaag, dan ze ooit was in het verleden.

Het toekomstige vooruitzicht van geloof is: verwachting. Het verleden levert het fundament van het geloof, de toekomst geeft de vrucht. Wij zien terug en geloven Gods verslag van Zijn activiteiten in de schepping en onthulling, zoals opgeschreven in de Schrift van waarheid. Wij, die Zijn laatste en volste ontvouwingen hebben, verwonderen ons in de diepere waarheden, niet alleen dat Hij de hemelen en de Aarde schiep, zoals beschreven in Genesis, het boek van het Begin, maar dat alles in Christus werd geschapen, de Zoon van Zijn liefde, Zijn zichtbare Tempel, of dat nu die is in de hemel of die op de Aarde, of die nu zichtbaar was of onzichtbaar. Alles werd door Hem en voor Hem geschapen, en Hij is vóór allen(Kol. 1:13-17).

Hoewel verwachting zich niet met het verleden bezig houdt, is ze er wel grotendeels op gebaseerd. Vertrouwen in iemands toekomst hangt af van zijn eerdere gedrag. Wanneer wij ons de verhoogde positie realiseren van Gods Zoon als Zijn scheppend Origineel(Openb. 3;14), waardoor Hij zowel in plaats als tijd de Eerste is, helpt dit ons ook met vertrouwen vooruit te zien naar de toekomst, en mogen we verwachten Hem ook te zien als de Laatste(Openb. 1:18), in Wie allen samengevat zullen worden(Efe. 1:10).

Dit is in het bijzonder correct waar het onszelf betreft. Hoe verheugt het onze harten en bevestigt het ons geloof en bemoedigt het ons uitzicht op de toekomst, als we weten al vóór de nederwerping in Christus uitverkozen te zijn(Efe. 1:4)! Ons zoonschap is niet een recente ontwikkeling, deze hoge eer was al de onze toen we geroepen werden, ja, al voordat we geboren werden. Het gaat zelfs vooraf aan de intrede van de zonde in wereld. De hoge adel van de Aarde doet, als regel, zelf niets om hun verhoogde positie in de samenleving te verdienen. Zij erven die van hun voorvaderen, waarvan sommige zover terug gaan als tot de kruistochten. Maar de zonen van God van vandaag leiden hun titel terug naar een patent dat dateert uit een tijd toen de zonde nog niet eens ten tonele was verschenen. Daarom ontsiert die niet hun familiewapen en brengt ze hun vooruitzichten niet in gevaar.

Geen verwachting hebben.

Als achtergrond van onze huidige heerlijke verwachting, zouden zij die niet van het zaad van Abraham zijn, zich altijd de positie van de natiën in relatie met God in het verleden moeten herinneren, vóór de huidige bedeling van Gods genade. Niet besneden in het vlees, hadden wij geen verbondsrelatie met de Godheid, en dientengevolge hadden we ook geen Messias, want Hij kwam alleen voor de verloren schapen van het huis Israel(Matt. 10:6). Zelfs nadat de afval van de geliefde natie duidelijk werd, en God Zich via een speciale apostel, Paulus, tot de natiën wendde, waren zij slechts gasten aan Israels tafel. Geen enkele geestelijke waarden van zichzelf hebben, namen zij deel aan Israels geestelijke schatten, en stonden daarom bij hen in de schuld, die zij probeerden af te kopen door hen vleselijke giften te zenden(Rom. 15:27).

Israel heeft een heerlijke verwachting. Yahweh beloofde hen niet alleen een land dat overloopt van melk en honing, vrede en overvloed, onder de heerschappij van een rechtvaardige Koning, maar ook de suprematie over de andere natiën. Zij zullen niet alleen over hen heersen als koningen, maar hen zegenen als priesters. Geen andere natie op Aarde heeft enige grond om uit te zien naar zo'n toekomst. Ja, er waren natiën die poogden wereldheerschappij te verkrijgen: Babylon, Medo-Perzië en Griekenland, maar ze brachten de mensheid slechts weinig zegen, en gingen aan hun eigen corruptie ten gronde. Er zal in de toekomst een andere wereldheerser komen, de Man van Zonde, maar hij zal de verontwaardiging van God over de natiën doen komen. Zij zullen eerst een weinig economische welvaart van hem verwachten, maar dan zullen zij overweldigd worden door lijden en ellende.

In deze laatste dagen is er een pseudo-messiaanse geest, die natiën er toe leidt hoge hoop te houden op een wereldwijde vrede en overvloed, een millennium zonder Gods Messias. Gewoonlijk moet dit tot stand gebracht worden door veranderingen in de sociale structuur, zoals socialisme in plaats van kapitalisme, en door vooruitgang in de economie, het bedwingen van de natuurkrachten, het gebruik van machines in plaats van mensen. Tot dusverre hebben deze bedrieglijke Utopia's alleen maar tot wijdverspreide armoede geleid en niet tot overvloed, tot onvrede en niet tot tevredenheid, tot oorlogen in plaats van vrede.

De wijdverspreide beweging om een wereldregering te vormen, om een eind te maken aan de huidige chaos en onveiligheid, biedt een hoop aan voor de natiën die gedoemd is om over hen de ergste vernietiging te brengen, op de zondvloed na, die het menselijk ras vrijwel zal verwoesten. Wat zij nodig hebben is een man die aantrekkelijk en krachtig genoeg zal zijn om hen onder zijn leiderschap te verenigen. Wanneer Satan zo'n man zal inspireren, de anti-Christ, zullen hun verwachtingen zonder twijfel tot op het hoogste niveau opgedreven worden. Nu zullen we vrede hebben! Nu zullen we overvloed hebben! Vervreemd van God, Hem en Zijn Christus verwerpend, hopen zij de soevereinen te zijn van hun zielen en de ontwerpers van hun eigen lot. Maar God zal hen van de Aarde wegblazen. Dit is wat de natiën zonder Gods genade kunnen verwachten. Laat ons dit herinneren en het tegenstellen aan onze hemelse verwachting, die we hebben in Christus Jezus.

De natiën, als zodanig, zouden, als zij geloof in Gods woord zouden hebben, vooruit moeten zien naar een mate van zegen in het millennium, onderschikt aan Israel. Maar zij moeten ook rekening houden met de ijzeren staf, waarmee de Messias alle doeners van ongerechtigheid in die dag zal slaan. Door Israel zullen zij leren over Yahweh, de God van de priesterlijke natie, en van Zijn wegen. Hun oorlogswapenen zullen tot instrumenten van vrede omgevormd worden. Maar de omvorming zal zeker niet perfect of blijvend zijn. Te midden van het millennium zullen Gog en Magog opstaan tegen Israel en vergaan(Eze. 38 en 39). Aan het einde zal Satan hen voor de laatste maal verleiden en misschien wel het grootste leger van stervelingen dat ooit werd verzameld, zal de citadel van de heiligen omringen en proberen de bemiddelende natie te vernietigen en Gods naam op Aarde uit te wissen(Openb. 20:7-9). Dat is de verwachting van de natiën, als natiën.

Maar we zijn nogal betrokken bij de individuen onder de natiën, in het bijzonder zij die het evangelie ontvingen dat Paulus aan hen bekend maakte in zijn vroegste missionaire reis, kort nadat Israel de bediening van de twaalf had verworpen. Welke verwachting hadden zij? Zij hadden er geen! Zou Christus zijn gekomen om Zijn koninkrijk op te zetten, dan konden zij, ook al waren zij heiligen, met Gods geest inwonend, niet wijzen op een enkele belofte of plaats of aandeel in dat koninkrijk. Wat kon er daar met hen gedaan worden? Zij konden niet de beloften opeisen die aan Abraham waren gedaan, of aan David, of aan hun zaad, want zij waren vreemden en niet besneden. Hoewel, in geest konden zij binnengaan in het heilige der heiligen van de millenniale tempel, maar in het vlees zouden zij zelfs buiten gesloten zijn van de buitenste hof.

Maar veronderstel nu eens dat zij gestorven zouden zijn. Zouden zij niet zijn opgewekt bij Zijn komst, samen met de besnijdenis heiligen? Nee! Er was zelfs geen hint dat er zoiets bestond. In feite waren de Thessalonicenzen verontrust over juist deze zaak, en wisten niet goed wat zij er van moesten denken. Daarom schreef Paulus aan hen dat hij niet wilde dat zij onwetend bleven over hen die rustten, opdat zij geen verdriet zouden hebben, zoals de rest die geen verwachting hebben. Zij waren zo verdrietig omdat zij niet wisten van een verwachting voor zichzelf. Daarom onthult hij het voor de eerste keer aan hen(1Thess. 4:13-18). Hij baseert het op de dood en opstanding van Jezus. Hij Die Hem terug riep in het leven, zal ook hen die in Hem rusten tevoorschijn roepen. De Heer Zelf zal afdalen van de hemel, met een bevelende roep, en de doden en de levenden zullen weggegrist worden om de Heer te ontmoeten in de lucht. En zo zullen wij altijd samen zijn met de Heer(1Thess. 4:13-18).

Toen de apostel Paulus deze verwachting onthulde aan de Korinthiërs, noemde hij het een geheim(1Kor. 15:51). Eerder zullen we het niet in de Schrift vinden, omdat alleen al de gedachte aan een zegen voor een ander lichaam of volk onder de natiën, geheel buiten eerdere onthullingen viel. Er is de geest van onthulling voor nodig, waarvoor Paulus bad(Efe. 1:17), zodat wij het kunnen begrijpen. Paulus liet de Thessalonicenzen in de lucht hangen, zowel letterlijk als figuurlijk. Maar dat is nauwelijks een passende woonplaats voor een sterveling. De onthulling van onze verwachting werd in delen gegeven. Eerst nam hij ons mee in de lucht. Nu gaat hij daar verder op in en legt uit dat, bij Christus' aanwezigheid, we van stervelingen in onsterfelijken veranderd zullen worden. Zo kunnen wij overal en altijd leven, in de lucht en zelfs in de hemelen. In feite zullen onze lichamen niet langer afhankelijk zijn van de grond voor ons levensonderhoud, zoals nu, maar ze zullen hemels zijn, in staat te functioneren doorheen heel het universum.

Maar waarom zouden wij hemelse lichamen hebben, als het huis van de mensheid op de Aarde is? Het is duidelijk dat de heiligen in de overgangstijd, die de huidige geheime bedeling inleidde, aanvankelijk niet verblind waren door de briljante gloed van onze hemelse verwachting. Paulus zelf schijnt zijn zicht verloren te hebben, toen het licht van boven met de helderheid van de zon rondom hem flitste op de weg naar Damascus. Het was te fel, zodat, in plaats van hem te verlichten, hij niets kon zien, ook al waren zij ogen open. Geeft dit ons niet een goed beeld en legt dit ons niet uit waarom de overdadige heerlijkheid van onze hemelse verwachting niet in één keer onthuld werd, maar toebedeeld in delen? De heiligen werden, tijdens zijn rondreizende bediening, geleidelijk door Paulus voorbereid op de volle gloed van zijn hemelse onthullingen in zijn volkomenheidsbrieven.

Israel zal op Aarde gezegend worden met iedere lichamelijke zegen. Onder hun eigen wijnstok en vijg en olijf zullen zij gezondheid en weelde hebben, terwijl zij rechtvaardigheid en vrede en licht zullen brengen aan de rest van de mensheid. Vanwege hun lichamelijke verwantschap aan hun Messias wordt hen de rijkste zegen en hoogste heerlijkheden op Aarde toegekend, en worden zij verkozen om Zijn naam en faam van pool tot pool te verspreiden.

Onze verwachting is het tegendeel en complement hiervan, op een hoger vlak en met een weidser uitzicht. Wij zullen alle geestelijke zegen genieten te midden van de hemelingen(Efe. 1:3), vanwege onze geestelijke verwantschap met Christus als Hoofd van het gehele universum. In onsterfelijke, heerlijke, krachtige, geestelijke, hemelse lichamen zullen wij nooit iets nodig hebben voor onze gezondheid, welzijn of weelde(1Kor. 15:42-44). En wij zullen de hoogste blijdschap genieten, niet alleen omdat wij zelf "in de hemel" zullen zijn, maar omdat we zegen brengen aan de hemelse menigten, aan wie we zelfs nu al de veelkleurige wijsheid van God bekend maken(Efe. 3:10), door aan hen de allesoverstijgende rijkdommen van Zijn genade in vriendelijkheid aan ons in Christus Jezus te tonen(Efe. 2:7).

Dit is de verwachting van Zijn roepen. Dit is wat de toekomst in het vat heeft voor allen die door God tijdens deze bediening van Gods genade geroepen worden, of zij nu Jood of "heiden" zijn, besneden of onbesneden. Voor de laatsten zal de verandering van de hoogste plaats op Aarde naar de laagste in de hemel, een onvoorstelbare promotie zijn. Maar voor ons, vreemdelingen, verworpenen, vervloekten, schieten woorden tekort om de hoogte van onze verhoging te meten. Het is als met het universum, waarvan wij de afmetingen niet kunnen vatten. Het is de uitdrukking van de liefde van God, die alle begripsvermogen te boven gaat. Moge het ons geschenk zijn deze verwachting nu al te mogen zien, en moge er een diepgevoelde en nooit ophoudend dank oprijzen tot Hem als Vader van onze Heer, Jezus Christus, de Vader van de heerlijkheid.



Terug naar de indexpagina van Bidden en lofprijzing

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern