Bidden en lofprijzing
deel 14
Davids dynastisch gebed.
door A.E.Knoch.

De Davidische dynastie had een prachtig begin. De herderkoning vroeg nooit om een voortgang van zijn koningslijn. Nee, in plaats van zich bezig te houden met zijn eigen zaken, dacht hij aan de heerlijkheid van God. Hij woonde zelf in een huis van ceders, een zeer zeldzame en rijke bouwwijze in die dagen, terwijl de ark van God was ondergebracht onder een bedekking van doeken. Dit scheen hem niet correct, en daarom verlangde hij er naar een schitterend huis van goud en zilver en van kostbare stenen en ceders te bouwen, dat meer paste bij de heerlijkheid van Yahwehs naam. Dit deed God een groot genoegen, want het liet een onzelfzuchtig en dankbaar hart zien, iets waarin de Godheid een genoegen schept(2Sam. 7:1-17).

De tabernakel en de tempel waren niet echt Davids zaak. Hij was aangesteld om koning te zijn, niet hogepriester. Hij kón het ook niet zijn, want hij was niet uit het huis van Aäron. Maar welke priester heeft zoveel en zulke kostbare psalmen gecomponeerd als lofprijzing voor Yahweh? Maar hij stond zich nooit op de voorrechten van een priester, zoals koning Uzzia dat deed, die het aandurfde de tempel binnen te gaan om daar wierook te branden(2Kron. 26:16). Hij stelde de aanbidding van God boven het welzijn van de mensen, want hij wist dat dit de bron was van alle zegen. Dit is de grote les die van de geschiedenis geleerd kan worden. Ze wordt nergens meer volledig en helder geïllustreerd dan in de kronieken over het huis van David. Indien zijn zaad zijn geest van aanbidding had geërfd, zouden de verslagen heel anders zijn geweest. Maar de fouten worden duidelijk naar voren gebracht als te wijten aan het verlaten van de wegen en de aanbidding van Yahweh.

Omdat David zo graag wilde dat God een huis zou hebben dat bij Zijn luister paste, kaatste Yahweh de zaken op hem terug en beloofde hem een "huis", dat wil zeggen: dat zijn naam voortgedragen zou worden door zijn afstammelingen en zijn troon voor de duur van de aion zou blijven bestaan. Dit verzekerde hem een politiek hoofdschap voor de aionen. Het zal uiteindelijk vervuld worden door Gods Gezalfde, Wiens ouders beiden afstamden van David. Jozef was van de geestelijke en wettelijke lijn, en Maria, Zijn moeder, van de fysieke lijn. Dit maakte Hem tot het Zaad en Zoon van David en Erfgenaam voor zijn troon. Zijn heerschappij zal zelfs nog langer duren dan aan David werd beloofd, zelfs totdat alle heerschappij zal zijn afgeschaft en het koninkrijk aan de Vader wordt overgedragen.

De Davidische dynastie is Gods afgevaardigde bij het heersen over de natiën op Aarde. Hij had aan Adam, en aan diens ras, het recht gegeven te heersen over de lagere schepselen, omdat zij onderschikkers zijn voor zover het over dezen gaat(Gen. 1:28), net zoals Hij dat over het hele universum is. Hij vestigde ook de heerschappij van de mens over andere mensen, na de zondvloed(Gen. 9:6). Hieruit zijn de natiën voortgekomen. Hij beloofde van Abram een grote natie te maken om alle andere te zegenen(Gen. 12:2). Hij werd Zelf de Koning van Israel toen zij een natie werden, na hun uittocht uit Egypte. Hij heerste door middel van priesters en profeten en richters. Maar het volk verwierp Hem en riep om een menselijke koning, net zoals de andere natiën die hadden. Als gevolg daarvan gaf Hij ze twee dynastieën, eerst het "huis" van Saul, naar de wens van het volk, en toen die faalde gaf Hij hen David, een man in harmonie met Zijn eigen hart, en zijn "huis", waaruit de Zoon van David voortkwam, de Heer der heren en de Koning der koningen.

De staf van stervelingen.

In de tussentijd, tot de komst van Davids grote Zoon, zou het zaad van David niet in een ononderbroken lijn doorgaan, want het verbond van het koninkrijk was afhankelijk van hun gedrag. Zijn eerste opvolger, Salomo, voerde Davids wens uit en bouwde de schitterende tempel, waaraan zijn naam is verbonden. Maar hij bleef Yahweh in zijn latere jaren niet trouw, en daarom werden zijn opvolgers gecorrigeerd door de staf van een sterveling, zoals Yahweh had voorzegd. Hij zond zelfs vóór Salomo's dood Zijn profeet om Jerobeam aan te wijzen als koning over de tien stammen. En toen Rehobeam, zijn zoon, wenste te vechten om de troon, stond Yahweh het hem niet toe dat te doen(1Kon. 11:26:40).

Sinds de dagen van Salomo is Israel onder de tuchtiging van de staf gebleven. De stervelingen waren er in twee soorten. Eerst de koningen van de tien stammen, de opvolgers van Jerobeam, tegen Davids zaad op de troon van Juda, en, ten tweede, de koningen van de natiën tegen heel Israel. Omwille van David was Salomo de verdeling bespaard gebleven en kreeg Juda een langer verblijf in het land Israel. Vandaag is er weer een overblijfsel van de natie in het land, en zij hebben zichzelf een president verkozen. Maar zij hebben geen enkele aandacht geschonken aan de rechten van Davids zaad, en daarom zullen zij hun grootste beproeving ondergaan onder de staf van de valse messias. Maar dit zal hen voorbereiden op de komst van de Zoon van David en hun suprematie over de natiën in de dag van Yahweh.

Als antwoord zal Davids figuurlijke en mentale houding ons de eerste en fijnste aanwijzing geven voor zijn karakter. Hij zat voor Yahweh. Hij was rustig in Zijn aanwezigheid. Hij leidde een zeer actief leven, en zou graag zijn doorgegaan en zijn levenswerk bekroond hebben door het bouwen van een schitterend heiligdom voor de God van Israel. Maar Yahwehs weigering hem zijn verzoek in te willigen, deed hem geen pijn en beledigde hem niet. Ja, hoewel hij niet echt zelf de tempel oprichtte, leverde hij wel de plek en bereidde hij de bouw voor door het bijeen brengen van een grote hoeveelheid van het materiaal. Zijn levenslange ervaring had hem geleerd met graagte te buigen voor de wil van Yahweh, want hij was er zeker van dat Yahweh het goede niet voor Zijn volk verborgen hield.

Niet alleen zijn houding, maar ook zijn woorden, zijn zeer opmerkelijk. "Wie ben ik?" "Wat is mijn huis?" Hier zien we een belangrijk principe in Gods regering uitgelegd worden. Hij die zichzelf verhoogt zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert zal verhoogd worden(Luc. 18:14). Op den duur zullen allen samengevat worden in Hem Die zachtmoedig en nederig van hart was(Matt. 11:29), niet in de zoon van de vernietiging, die zichzelf verheft boven alle anderen, zelfs boven de Godheid(2Thess. 2:3-5; Dan. 11:36). Hoofdschap is niet onlosmakelijk aan de sterfelijke mens verbonden, en is niet het zijne vanwege zijn kwaliteiten of kundigheden, maar alleen als geschenk van God. Nebukadnessar had dit in zijn ervaringen niet geleerd, zoals dat wel bij David het geval was, en moest het daarom in korte tijd door zware tuchtiging leren. Dit was ook waar voor Davids opvolgers en voor de natie van Israel. Hun beproevingen en vervolgingen zijn Gods middelen om hen op te leiden voor hun hoofdschap.

Davids naam.

Davids naam is een sleutel tot zijn karakter. Ik kan mij niet herinneren dat ik ooit een andere betekenis gezien heb dan "Geliefde". Maar dit slaagt er niet in het voornaamste punt naar voren te brengen en houdt in dat God alleen houdt van hen die Hij aardig vindt, iets wat een fundamentele en fatale vergissing is. Hij houdt van al Zijn schepselen. Hij hield zo van de wereld dat Hij Zijn Zoon gaf voor haar redding. Hij hield van heel Israel. Hij hield zelfs van Saul, die Hem ongehoorzaam was en van zijn plaats als koning van Israel werd verwijderd. Hoofdschap is niet alleen op deze liefde gebaseerd, anders zouden allen soevereinen zijn geworden en zouden er geen ondergeschikten overgebleven zijn. Het Hebreeuwse woord voor liefde is aeb, niet dud. De wet eiste dat zij hun naasten lief zouden hebben als zichzelf. Er werd zelfs van hen geëist dat zij de vreemdelingen die bij hen woonden, zouden liefhebben(Deut. 10:19).

De betekenis van "David".

De stam van David, in het Hebreeuws, geeft GENEGENHEID aan, geliefdheid, lieveling. Het Engels schijnt niet te beschikken over een enkele uitdrukking die dit afdekt. Het komt overeen met de stam phil in het Grieks, die we in vele namen gebruiken, zoals in Philemon en Philetus en Theophilus(God-INNIG) en Philadelphia(INNIG-BROEDER). Vele voorbeelden zullen gevonden worden onder de stam INNIG (fond) in de concordantie van de Concordante Vertaling. Haar kracht wordt duidelijk gezien in het woord aangenaam (NAAR-INNIG). Ons wordt gezegd onze vijanden lief te hebben, maar ons wordt niet gevraagd gek op ze te zijn of hen tot onze vrienden te maken, net zo min als God gek was op Saul of Zijn andere vijanden, die niet overeenstemden met Zijn hart, zoals David dat wel deed. In het verslag van Johannes lezen we niet alleen van Gods liefde voor de wereld(Joh. 3:16), maar voor Zijn genegenheid voor Zijn Zoon(Joh. 5:20) en voor de discipelen(Joh. 16:27).

Het is opmerkelijk dat het woord innig speciaal wordt geïntroduceerd in de relatie van Petrus, een van de pilaren onder de apostelen, die heersen over de stammen van Israel, met de Zoon van David, Die over de wereld zal heersen. Toen onze Heer aan Simon Petrus vroeg: "Hou jij meer van Mij dan dezen?" zei de apostel niet dat hij van Hem hield, maar gebruikte de uitdrukking die zijn persoonlijke genegenheid nog beter uitdrukte: "U weet dat ik innig van U houd!" Net zoals in het geval van David was hij in overeenstemming met het hart van zijn Heer. De Heer gebruikte nog één keer het woord liefde, maar de derde keer verandert ook Hij naar "innig." En elke keer, in antwoord op die uitdrukking van persoonlijke aanhankelijkheid, wordt aan Petrus de herderbediening gegeven, die hem het hoofdschap geeft zodra de Hoofd-Herder Zijn plaats over Israel inneemt.

Davids huis.

David was tot koning over Israel gezalfd toen Saul nog regeerde, lang voordat hij de troon besteeg. Hierin was hij een type van de verworpen, vervolgde Messias. Maar zelfs nadat hij een tijdlang koning was geweest, had hij nog geen enkele belofte ontvangen voor zijn zaad. Het was pas nadat hij de vijanden van Israel had verslagen en vredig in zijn eigen huis zat, dat de vraag naar zijn "huis", of dynastie, naar boven kwam. David eerste zorg was niet zozeer hoe het nu met zijn eventuele nakomelingen zat, maar een goede woonplek voor Yahweh. Het was zijn bezorgdheid voor de heerlijkheid van God die het antwoord van Yahweh opriep en het troonverbond. Door Abraham had Israel het verbond voor het land, omdat hij God geloofde, dat door de Zoon van Abraham vervuld zal worden. Door David kwam het verbond voor de troon, omdat hij Yahweh eerde, dat, zodra Hij komt, vervuld zal worden door de Zoon van David.

Het huis van David.

Het belangrijkste onderwerp van de regering van David was de verblijfplaats van Yahweh op Aarde. In de eerste helft brengt hij de tabernakel terug op zijn plaats te midden van Yahwehs volk. Als gevolg daarvan slaagt hij in al zijn inspanningen en conflicten, en dat gaf hem rust. En weer richten zijn gedachten zich op de verblijfplaats van Yahweh op Aarde en klaagt hij dat het slechts een tijdelijke tent is en hij zelf in een permanent paleis leeft, alsof Yahweh een voorbijgaand bezoekje bracht, terwijl David een vaste bewoner was! Zijn verlangen was dat Yahweh een permanente plaats zou hebben te midden van Zijn volk, en dat in een schoonheid die past bij Zijn heerlijkheid.

Het was dit verlangen van David om Yahweh een aardse tempel te geven, die het vaste, permanente centrum zou zijn van Israels aanbidding, dat Yahweh er toe aanzette David een bijbehorend verbond te geven, door hem een koninklijk "huis" te beloven. Zo werden voor de toekomst zowel Gods heerschappij als Zijn aanbidding in Israel gevestigd. En met dit in gedachten neemt David nogmaals zijn zetel in voor Yahweh en geeft hij lucht aan zijn gevoelens van dankbaarheid, niet alleen voor hemzelf, maar ook voor Israel, en hij bidt voor hen die zijn toekomstig "huis" zullen vormen(2Sam. 7:18-29).

Juist de vorm van Davids gebed toont aan dat het verlevendigd werd door goddelijke inspiratie. Hij brengt zijn dankzegging voor hemzelf(18-22) in balans met een gebed voor zijn huis(25-29), en, zo tussendoor, voor heel de natie van Israel(23,24). Zelfs zijn eigen vernedering brengt hij mooi in balans met de verhoging van Yahweh(22), en Gods belofte met Zijn hart(20,21). Wij hebben allen menselijke gebeden gehoord en er zijn er vele samengesteld om ons te helpen in onze toewijdingen, maar waar is er een dat zo natuurlijk en heerlijk gevormd is? Dit is op zich natuurlijk een wat mindere zaak, maar als een kennisgeving en uitdrukking van Gods geest, is het zeer passend en in overeenstemming met de overgebrachte gevoelens, en markeert het niet alleen als een gebed van David, maar ook als een gebed van God.

Davids nederigheid.

"Wie ben ik?" De voorouders van David waren niets om over te roemen, behalve dan dat Ruth zijn grootmoeder was. Maar zij was een Moabitische, en geen man van haar ras kon binnengaan in de vergadering van Yahweh(Deut. 23:3). Ondanks haar geloof en haar lieflijk karakter, was zij geen aanwinst in Israel. In zijn eigen familie was David de laatste en de minste. Hij was in het geheel niet een eerstgeboren zoon, maar een achtst-geborene, want hij had zeven oudere broers. Zijn oudste broer overtrof hem voor wat betreft lengte en uiterlijk voorkomen, ook al was hij rossig, met lieflijke ogen(1Sam. 16:12). Aan de andere kant was hij een afstammeling van Abraham en Israel en van de stam Juda, aan wie de scepter, of staf, van superioriteit toebehoorde. Dit was de erfenis van het verleden.

Maar zijn huidige positie was zeer hoog en zou hem gemakkelijk gevuld kunnen hebben met zelf-belang en vergefelijke trots. Had hij niet Goliath verslagen en Israel gered van een vernederend nederlaag(1Sam. 17:23-51)? Hij was het van wie de vrouwen zongen:

"Saul heeft zijn duizenden verslagen,
maar David zijn tienduizenden."

(1Sam. 18:7;NBG)

Het was hij die Israel rust bracht van hun vijanden, en voorspoed en macht zoals zij nooit tevoren hadden gehad. Hij was het die de lofzangen van Israel had geleid. Hij had hen teruggebracht bij de ark van Yahweh. En nu was hij bezorgd over de bouw van een tempel ten ere van Zijn naam. Wie anders kon roemen op zaken die met deze te vergelijken zijn? Toch was zijn kennis van Yahweh verreweg zijn grootste talent, dat hem klein maakte in zijn eigen ogen, zodat hij zichzelf vernederde en zichzelf geheel onwaardig achtte voor deze nieuwe eren.

Davids huis.

In het Midden-Oosten is het misschien wel de grootste schande geen zoon te hebben en de grootste eer een dynastie te grondvesten die bestaat uit een voortdurende ketting van zonen. Davids dank was, bovenal, beperkt tot de zegeningen die hij al had genoten. Maar hij beschouwt dit als iets kleins in Yahwehs ogen, want nu werd hem onmetelijk meer beloofd voor een verre toekomst. En ja, wat waren nu Davids eren bij elkaar opgeteld, op dit moment, vergeleken met die welke tot Hem zullen komen als de grondlegger van de Davidische dynastie van vele koningen, of van zelfs Een, de Zoon van David, de Messias van Israel? Hij zal niet alleen de Koning van Israel zijn, maar Koning over alle andere koningen. Ja, Hij zal allen onderschikken onder de voeten van de Vader, en dan zal Hij Zichzelf onderschikken, zodat God Alles in allen zal zijn.

De wet van de mensheid.

De King James vertaling stelt de volgende, onbeantwoorde vraag: "En is dit de wet voor de mens, Here, Here?"(2Sam. 7:19). Dit schijnt in te houden dat de mens niet op deze manier handelt. De herzieners, die zagen dat dit in het Hebreeuws niet een vraag is, maken er een verklaring van: "En ook dit is naar de wijze van de mens, Here, Here!" Dit doet denken dat de mensen op deze wijze handelen. Geen van beide zijn in overeenstemming met de context. Het Hebreeuws leest: "En dit is de wet van de mensheid, Here, Here" Zouden we een sublinear hebben die de stammen laat zien, dan zouden we dit lezen: EN DIT DOEL van DE TE-zijn-ALS. We mogen dit vrij vertalen met: Dit is het doel van degene die is als [God, de Onderschikker]. David zelf, in een van zijn psalmen, is de beste commentator van deze tekst. Sprekend over de mens en zijn missie, zegt hij:

"5 Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond.
6 Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd: "

Psalm 8:5,6;NBG)

Gods doel met de mensheid werd al aan Adam verkondigd bij diens schepping(Gen. 1:26). Zijn machtsgebied wordt geleidelijk aan vergroot van te zijn "als" God in relatie tot de lagere schepselen, tot hoofd te zijn van een familie, een natie, heel de mensheid, en heel de schepping. Het bereikt z'n toppunt in de onderschikking van allen aan Christus als de Zoon van Adam en de Zoon van David en de Zoon van God. Van alle besnijdenisschrijvers schijnt David een groter begrip over deze waarheid te hebben gehad dan alle andere, vandaar dat hij er naar verwijst als de "wet" van de mensheid. Hij vindt zichzelf in overeenstemming met Gods doelstelling. Hij realiseert zich dat God Zijn eigen genoegen vervult door zo met hem om te gaan, zodat het voor hem niet nodig is groot of waardig te zijn om een plaats te hebben in Zijn plan.

Maar deze gedachten overweldigen David, zoals ook Paulus gedrongen werd te belijden dat wij niet weten waarvoor wij moeten bidden(Rom. 8:27). Daarom valt hij terug op het comfortabele bewustzijn dat God het weet, en zegt: "Gij kent Uw knecht"(1Kron. 17:18). Hij hoeft niet te zoeken naar enige verdienste in zichzelf om een basis te vinden voor Gods zegen. Yahweh doet het om wille van Zijn eigen woord en in harmonie met Zijn eigen hart. Misschien zijn wij in een betere positie dan David om te zien dat Yahweh iemand zoals David nodig had om de Komende te kenmerken, Die al de grootheid verdient die David kreeg, en veel meer, en zal voltooien wat David slechts voorafschaduwde(20,21).

David was dit deel van zijn gebed, dat over hem zelf ging, begonnen met een belijdenis van zijn eigen waardeloosheid(18-22). Nu sluit hij het af met het toejuichen van Yahwehs grootheid.

"Daarom zijt Gij groot, Here Here, want niemand is U gelijk en geen God is er behalve Gij naar al wat wij met onze oren gehoord hebben"
(2Sam. 7:22:NBG)

Wat een passende afsluiting van dit "zelfzuchtige" deel van het gebed! Hij keert zich nu af van zijn eigen belangen en gaat naar de natie waarmee zijn lot is verbonden(23,24), en dan naar het "huis", zijn toekomstig zaad, dat toch al de aanleiding was voor dit gebed.

Gebed voor Israel.

"En wie is gelijk uw volk, gelijk Israel, het enige volk op aarde, dat God Zich tot een volk ging vrijkopen,...?"(23). Wat een contrast met "Wie ben ik?" David realiseerde zich ten volle wat maar zeer weinigen van het uitverkoren volk ooit hebben begrepen: dat de zegen van Israel niet afhangt van hun eigen verdienste, maar van Yahwehs heerlijkheid, want Zijn faam komt voort uit hun welzijn. Hij had ze al eerder gebruikt om Zijn faam bekend te maken, door hen uit Egypte te bevrijden. En nu hoefde Hij alleen Zijn eigen beloften te doen, en Zijn eigen Naam te verheerlijken, om ze aionisch geluk te brengen. In feite zal hun diepe onwaardigheid tijdens deze boze aion alleen maar Zijn heerlijkheid vergroten, in de aionen der aionen, wanneer de Zoon van David op de troon zal zitten.

Gebed voor Davids "huis".

Het werd David niet toegestaan de tempel te bouwen. Hij kon wat van het materiaal voor Yahwehs huis aanleveren, maar moest de bouw er van overlaten aan zijn zoon, Salomo. Is dit niet een fysieke parallel met de geestelijke waarheid dat zijn zonen en opvolgers er nooit in slaagden een permanente verblijfplaats te maken voor Yahweh, maar het overgelaten hebben aan Davids grotere Zoon, de Messias? De belofte was dat Davids zaad Yahwehs huis zou bouwen(13), maar David wist heel wel wat er in de mens zit, en daarom had hij maar weinig vertrouwen in hem. Hij had zelf geschreven: "Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?"(Psalm 8:4;NBG). Daarom stelt hij vrijmoedig dat Yahweh, de God van Israel, gezegd had: "Ik zal u een huis bouwen"(27).

Hoewel Davids gebed voor ons vandaag geen directe toepassing heeft, is de geest er van ver verheven boven dat wat zich onder ons afspeelt. Dit zou niet het geval moeten zijn, want ons is genade betoont die ver gaat boven dat wat in Davids dagen werd onthuld, en wij zijn verrijkt met geestelijke, hemelse zegeningen waar hij geen idee van kon hebben. Het zou ons helpen als we zien hoe zijn afhankelijkheid van mensen, van zichzelf of van zijn huis, volkomen afwezig was en hoe krachtig zijn vertrouwen in God was. In geloof is zijn gebed al beantwoord geworden, want de Zoon van David, door Zijn vernedering, Zijn offer, Zijn opstanding, hemelvaart en wederkomst, heeft niet alleen de voorbereidingen getroffen voor een tempel die veel mooier zal zijn dan die van Salomo ooit was, maar Hij legde ook het fundament voor een geestelijk huis, samengesteld uit al Zijn heiligen in wie Hij nu Zijn woning maakt. En die, Zijn permanente verblijfplaats, zal zijn voor de aionen en verder.



Terug naar de indexpagina van Bidden en lofprijzing

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern