(Genesis 12 t/m 15)
Abram werd door geloof
gerechtvaardigd. Men zou veronderstellen dat dit voortaan
altijd Gods werkwijze met Zijn mensen zou zijn. Hoe
opmerkelijk is het te ontdekken dat, totdat Paulus de
brief aan de Romeinen schrijft, dit vrijwel genegeerd
wordt! De Hebreeuwse Schriften en de bediening van onze
Heer staan vol met de woorden recht
en rechtvaardig,
maar er wordt nauwelijks een woord gezegd betreffende geloofsrechtvaardigheid.
Het is Paulus die er sterk over uitweidt. Het is
fundamenteel in het evangelie van de Onbesnedenheid. Maar
na Paulus wordt het opnieuw losgelaten. In feite ontkent
Jacobus het en zegt dat een mens niet
gerechtvaardigd wordt door geloof alleen
(Jac. 2:24). Pas nadat Israël volkomen had gefaald
keert de profeet Habakuk terug naar de fundamentele
waarheid dat de rechtvaardige uit (of door) zijn geloof
zal leven (Hab. 2:4). En pas met het oog op Israëls
afvalligheid zoals in Handelingen beschreven gaat God
terug naar het fundamentele feit dat aan Abram
bekendgemaakt was voordat hij besneden werd, dat geloof
in Hem wordt gerekend als rechtvaardigheid.
Deze grote en genadige waarheid maakt
geen deel uit van het evangelie der Besnijdenis.
Het evangelie der Besnijdenis
houdt zich bezig met rechtvaardigheid (of liever de onrechtvaardigheid)
van de mens. De
rechtvaardigheid die door geloof wordt geschonken is van
God. Het is Zijn
kracht tot redding want Gods rechtvaardigheid wordt erin
onthuld. Paulus stelt dit als het fundament van het
evangelie voor vandaag (Rom. 1:17). Het onthult Zijn
rechtvaardigheid, dat Hij
rechtvaardig zou zijn en de Rechtvaardiger van degene die
van het geloof
van Jezus is (Rom. 3:25-26). De rechtvaardiging van de
Besnijdenis is door wetsbetrachting. Omdat zij onbekend
zijn met Gods rechtvaardigheid proberen zij hun eigen
rechtvaardigheid te bevestigen (Rom. 10:3). Zelfs
Petrus, de grootste van de Besnijdenisapostelen, die werd
uitgekozen om naar Cornelius te gaan (Hand. 15:7) en
dichter dan alle anderen bij het begrijpen van de kracht
der genade kwam (Hand. 15:11), moest worden gecorrigeerd
en hem moest de waarheid worden getoond (Gal. 2:14-16).
Geloofsrechtvaardigheid komen we
het eerst tegen in verband met Abram. Hij werd voorbereid
op de rechtvaardigheid van geloof door zijn voorafgaande
ervaring met zijn medemensen. Alles wat zij
doen is onder de strikte maat van rechtvaardigheid. Alles
wat God doet
gaat daar ver bovenuit. De neutrale toestand die mensen
recht en rechtvaardig achten bestaat niet. De daad van
Lot om naar Sodom te gaan was verkeerd. De mensen van die
stad waren bovenmate boos. De oorlog van de koningen was
onrechtvaardig. De plundering van Sodom kan niet worden
verdedigd, in het bijzonder het noodlot van Lot. Zelfs de
redding van Lot zet de zaken niet recht. Aan de andere
kant, overstijgt
het optreden van Melchizedek de strikte maat van
rechtvaardigheid. Abram weigerde
zijn rechtvaardig deel
voor de redding. Pas als we bij de uitspraken van God
komen is er sprake van goddelijke rechtvaardigheid, maar
dit gaat veel verder dan wat wij onder die term verstaan.
Abrams acceptatie van Gods onverdiende gunst is wat zijn
rechtvaardigheid grondvest, omdat dat het doel en oogmerk
is van Gods handelen met hem, en met al zijn schepselen.
Geloofsrechtvaardigheid zal
straks aan Abram worden toegerekend. Met het oog hierop
worden ons de daaraan voorafgaande episodes bekend
gemaakt. Er bestaat een sterk contrast tussen de onrechtvaardigheid
verbonden met het gedrag en de gevangenneming van Lot, de
campagne van de samenspannende koningen, het aanbod van
de koning van Sodom en de gedragslijn van Abram in
verband met het redden van de gevangenen, in verband met
het afwijzen van een beloning, en in het bijzonder in
verband met het betalen van tienden aan Melchizedek, de
koning van Salem. Als we eenmaal zien hoe onrechtvaardig
al deze daden waren, Abrams daden van geloof
uitgezonderd, zal het de grote waarheid van
rechtvaardiging door geloof sterk in het licht stellen en
ons in staat stellen te verstaan wat
geloofsrechtvaardigheid werkelijk is. Deze gebeurtenissen
zijn niet louter historische feiten. We moeten ze dieper
beschouwen om hun opzet te zien. Ze zijn als een
documentaire die toont dat God altijd rechtmatig handelt
en gelijk heeft, en tenzij de mens Zijn Woord gelooft en
Zijn rechtvaardigheid accepteert, deze altijd onterecht
handelt of ongelijk heeft. Alles wat niet uit geloof is,
is zonde (Rom. 14:23).
Het menselijk idee van recht is
er één van precieze wederkerigheid, zoveel
dienstverlening voor zoveel loon, zoveel bescherming voor
zoveel beloning. Onze grote fout is dat we dit in onze
relatie met God binnenbrengen, en Hem aldus tot ons
niveau naar beneden trekken. Mensen proberen steeds weer
God te betalen voor Zijn bescherming en Hem loon te geven
voor Zijn werk. Dit kan als juist en recht onder mensen
worden beschouwd, maar het is volkomen verkeerd wanneer
het toegepast wordt op God. Het is een belediging Hem uit
de hoogte te benaderen of neerbuigend aan te spreken. Het
is een schande Hem loon aan te bieden. Wij hebben niets
dat Hij ons niet gegeven heeft, en kunnen niets voor Hem
doen behalve in de kracht waarin Hij voorziet. Wij zijn
bankroet wanneer het erop aankomt te betalen voor Zijn
redding en volkomen behoeftig wanneer we proberen Zijn
diensten te vereffenen. Het is volkomen verkeerd dat we
zelfs maar proberen deze dingen te doen, omdat ze tegen
Zijn huidige plaats als de Godheid ingaan als ook tegen
Zijn toekomstige doel als ons Al.
Wanneer we de mensen en hun
activiteiten nader bekijken raken we verbijsterd als we
proberen tussen hen recht te spreken. Er is geen vaste
maatstaf om recht van onrecht te kunnen onderscheiden.
Niemand lijkt volkomen recht of volslagen verkeerd. De
enige vaste maatstaf is Gods openbaring. De eenvoudigste
en meest praktische test is de voleinding. Datgene
wat er rechtstreeks toe leidt, dat mensen zich aan God
onderschikken en Hem hun Al maken,
dat is Goddelijk recht(vaardig). Datgene wat anders
geneigd is en slechts indirect Gods bedoeling uitwerkt is
onrecht, zelfs als het uiteindelijk bijdraagt aan Zijn
heerlijkheid en Zijn doel. Alleen wanneer we Abrams
ervaring in het licht van Gods einddoel beschouwen kunnen
we begrijpen hoe zijn geloof tot rechtvaardigheid wordt
gerekend. Zijn aanvaarding van de Godheid als Zijn Schild
en Loon was een grote stap in de richting van Gods doel.
Het was hoogst rechtvaardig van de kant van Abram hoewel
het van Gods kant hetgeen wij rechtvaardig noemen ver
overtreft.
De wortels van rechtvaardiging
door geloof kunnen het best worden gezien in het vroege
leven van Abram. Wanneer we zijn daden en het handelen
van zijn omgeving vergelijken, zullen we ontdekken dat
hij in harmonie met Gods einddoel blijft, en dat zijn
rechtvaardigheid niet iets neutraals was dat precies
rekeningen vereffent, maar Abrams rechtvaardigheid
overstijgt, net als die van God, vanuit menselijk
standpunt gezien, de strikte grenzen van het recht. Abram
stond Lot toe om een deel van het land dat aan hem
beloofd was te gebruiken (waarop Lot geen recht had),
omdat het hen scheidde, wat overeenkomstig Gods woord en
plan was. Dit maakte het voor God mogelijk om met Lot los
van Abram te handelen. Hij weigerde elke vergoeding voor
zijn inspanningen bij het redden van Lot en het
teruggeven aan de koning van Sodom wat hij had verloren.
Dit gaat het menselijk idee van rechtvaardigheid verre te
boven.
Abram werd het land van Kanaän
gegeven. Vanuit het oppervlakkige menselijke standpunt
mag het onrecht
lijken om het land van zijn bewoners af te nemen en het
aan Abram en zijn zaad te geven. Vanuit het hogere
goddelijke gezichtspunt gezien, was het hoogst
rechtvaardig. God alleen is de werkelijke Eigenaar van de
aarde en de schatten daarvan, en Hij alleen heeft de
beschikking over elk deel ervan. De volken van Kanaän
hadden niet alleen geen recht op het land dat zij in
bezit hadden, maar ze erkenden de ware Eigenaar niet. Ze
brachten Hem niets voor het gebruik ervan. Weer
oppervlakkig gezien, kon Abram zelfs nog minder aanspraak
op het land maken, want hij was een vreemdeling en
verbeterde er niets aan. De enige rechten die hij had
waren goddelijk, en keken vooruit naar de toekomst,
wanneer Israël een tiende van de opbrengst ervan zou
geven om Zijn eredienst te ondersteunen, en het een
plaats zou worden waar JAHWEH zou wonen en Zijn naam zou
verheerlijken. Noch Abram noch de volken in het land
konden enige materiële
wederdienst voor het gebruik van het land leveren, want
dat was eveneens van JAHWEH, en Hij heeft niets nodig van
wat zij hadden. Abram alleen betaalde de juiste prijs
toen hij een altaar bouwde en een offer bracht. Aanbidding,
dankzegging en lofprijzing, de
uitingen van een dankbaar hart, zijn de kostbare juwelen
die God kan gebruiken om Zich ermee te tooien, en zij
zijn een rijke pachtsom voor het beloofde land.
Laten we Abrams handelen met zijn
neef beschouwen. Lot bezat de beloften niet, en hij had
geen rechten in het land Kanaän, noch menselijk noch
goddelijk (Gen. 12:7). Omdat er niet genoeg ruimte
voor hun beider kudden was, had hij zich rechtmatig
moeten terugtrekken. Abram zou in zijn recht hebben
gestaan als hij hem had verdreven. Toen er een conflict
ontstond tussen hun herders, bevond Abram zich in
harmonie met God in zijn verlangen naar vrede, want God
zal uiteindelijk allen met Zichzelf verzoenen. Als
jongste had Lot ondergeschikt aan Abram moeten zijn, want
dat is de juiste plaats van de mens in de voleinding.
Abram nam, vreemd genoeg, hoewel
het niet bij hem paste, de plaats van ondergeschikte in!
Hij weigerde niet alleen zijn rechtmatige aanspraak op
het gehele land, zoals dat hem door God beloofd was, hard
te maken, evenmin liet hij zijn rechten als oudere
gelden, maar laat de keuze aan Lot. Hij nam wat er over
bleef. Dit zou Lot nooit hebben mogen toestaan. Abram
koos Gods keuze
voor zich, en handelde volgens de lijn welke direct tot
de voleinding leidt. Dit is wat telt als rechtvaardigheid
bij God. Dit is goddelijke rechtvaardigheid. Abram bezat
het, niet omdat hij een juiste verdeling van het land
tussen zichzelf en Lot maakte, maar omdat hij door
geloof, op het einde dat God op het oog heeft
anticipeerde. Hoewel rechtvaardig onder mensen, handelde
Lot niet volgens geloofsrechtvaardigheid, dus maakt hij
misbruik van Abram, en eigent zich het beste deel van
Gods geschenk toe. Zijn keuze was een zielse. Hij zocht
naar de fysieke bevrediging van de rijke weidegronden van
de Jordaanvallei. Maar toen hij in Sodom kwam wonen, werd
zijn ziel gepijnigd door de wetteloosheid van zijn
omgeving. Later, verloor hij alles, en moest Abram hem
komen redden. Hij bevond zich niet in Gods wil, maar
diende als een achtergrond voor Gods handelen met Abram.
Zijn afstammelingen bestreden het uitverkoren volk.
Abrams contact met de
oorlogvoering van toentertijd geeft een verder inzicht in
Zijn geloofsrechtvaardigheid en het onrecht van die tijd.
Van sommige van de koningen, die bij dit conflict
betrokken zijn, weten we dat ze zelfs geen recht van
leven hadden, want zij werden later door God Zelf
vernietigd. De rest van hen was waarschijnlijk niet zo
heel veel beter. Welk werkelijk recht hadden zij op het
gebied waarop zij aanspraak maakten? Betaalden zij JAHWEH
voor het gebruik ervan? Gaven zij Hem een tiende van wat
het voortbracht? Dankten en loofden zij Hem ervoor? En nu
spannen sommigen van hen samen en onderwerpen de mensen
rondom hen en eisen schatting en huldeblijk, alsof zij
God waren, de werkelijke Eigenaar van zowel de naburige
landen als van dat van henzelf. Als zij ondergeschikt aan
God waren geweest en zij Zijn rechten hadden erkend, dan
had niets van dit onrecht bedreven kunnen worden.
Maar in de rechtvaardigheid van
geloof is meer begrepen dan louter bezit.
Er is zegen.
Abram werd veel meer geschonken dan het land. Hij en zijn
zaad zouden erin worden gezegend,
en, veel meer dan dat, hij zou tot zegen worden voor
alle families van de aarde. In
plaats van kwaad te zijn over Lots inhalig gedrag en te
weigeren hem in zijn nood te helpen, grijpt hij Gods
belofte door geloof en redt zijn familielid en buren van
hun vijanden. Hij vertrouwt erop dat God hem hierin
voorspoedig zal maken, want Zijn woord moet worden
vervuld. Zijn land en zijn leven zijn veilig in JAHWEH's
bewaring. Daar hij geen zoon heeft, kan hij niet sterven
tot er voor het ontelbare nageslacht wat JAHWEH beloofd
had een voorziening is getroffen. Zijn leven was door de
Levengever Zelf verzekerd. Later verloor het volk Israël
het zicht op deze grote waarheid. Zij wilden zegen voor
zichzelf, maar stelden weinig belang in het zegenen van
anderen. In nood smeekten zij om uitredding, maar zij
deden niets om het welzijn van andere volken te
verzekeren wanneer deze hulp nodig hadden. In de toekomst
zal hun zegen grotendeels rusten op hun vermogen om vrede
en overvloed aan de andere naties der aarde te brengen.
Zegen vereist echter een
achtergrond. Misschien kunnen we dit beter begrijpen
wanneer we ons op de plaats van Lot stellen. Hij was er
waarschijnlijk mee ingenomen om na het conflict met
Abrams herders de weidegrond nabij Sodom voor zijn kudden
te krijgen, hoewel de Sodomieten hem er niet van lieten
genieten. Maar hoeveel meer voelde hij zich gezegend na
gered te zijn uit de gevangenschap van de koningen! In
beide gevallen was Abram tot zegen. In het eerste geval
werd het nauwelijks gewaardeerd, omdat Lot het zich min
of meer als zijn recht voorstelde. Maar in het laatste
geval had hij geen illusies, en handelde Abram ver boven
het niveau van louter rechtvaardigheid. Wat Abram deed
was recht vanuit goddelijk standpunt, want het was in
harmonie met Gods plannen, en dit alleen stelt het als
rechtvaardig vast in Zijn ogen.
Wat een tegenstelling tussen
Abram en de koningen! Zij hadden geen (eigendoms)recht op
hun eigen land, toch probeerden ze hun onrechtmatig
vastgoed met wapengeweld uit te breiden. Hij had een
volmaakt (eigendoms)recht op alles wat JAHWEH hem gegeven
had, maar hij geeft toe aan Lot wanneer deze zich rustig
het beste deel wat hij kon vinden toe-eigent. Zij
beroofden God niet alleen van Zijn rechten, maar het
leidde tot veel verlies, schade en ellende voor hun
medemensen en bovendien kostte het hen waarschijnlijk
vele levens. Zo moet het altijd gaan. Degenen die de
Godheid niet als God verheerlijken en danken moeten de
rechtvaardige vergelding van deze fundamentele fout
ondergaan door zelf afgesneden te zijn van zegen, alsook
van het tot een zegen voor anderen te zijn. Abrams geloof
bracht hem ertoe God Zijn plaats te geven, en dit leidde
tot herstel en zegen.
De Authorised Version kleurt deze
episode veel bloediger dan het Hebreeuws toelaat. Er
wordt gesproken van het bewapenen
van zijn getrainde
onderdanen, alsof hij zich had omgeven met een
strijdmacht om in staat te zijn het land dat JAHWEH hem
had gegeven te verdedigen. En dan spreekt het van de slachting
van de koningen, alsof er een gruwelijk bloedbad was
geweest waarin alle koningen werden gedood. Dat zou
volledig vreemd aan geloof zijn. Zoals Melchizedek zei,
de Allerhoogste
had de vijand in zijn hand gegeven.
Het was niet te danken aan zijn superieure militaire
macht. Zijn kleine troep van driehonderd en achttien was toegewijd
aan hem, niet getraind
om wapens te dragen. Er wordt niet gezegd dat hij hen bewapende.
De Revisers veranderen het (R.A.V.) naar leidde
hen voort. Het Hebreeuws gebruikt
het woord leegmaken.
Hij maakte zijn
nederzetting leeg
om er zoveel te krijgen. We mogen veronderstellen dat de
vrouwen de dingen regelden gedurende hun afwezigheid. Hij
trof (of sloeg) de
vijand en achtervolgde
hen tot de omgeving van Damascus. Hij verdreef hen door
een nachtelijke verrassingsaanval, zodat ze in wanorde
vluchtten, en hun gevangenen en buit achterlieten. Het
was het werk van JAHWEH en niet dat van Abram, en hij
geeft dat openlijk toe.
Abraham had de gelegenheid om
zichzelf zeer te verrijken dankzij zijn geslaagde
reddingsoperatie. Het wordt altijd als juist en
rechtvaardig beschouwd dat een inspanning van deze aard,
met al zijn risico's, ruim vergoed wordt. Zodra een schip
op zee het S O S signaal uitzendt, is het aansprakelijk
voor hoge bergingskosten. Zelfs de koning van Sodom
erkende dit en beschouwde het als terecht Abram de
goederen te laten houden, maar alle zielen, of levende
wezens, terug te ontvangen. De koning van Sodom had
echter niets om te geven. Hij had geen geldig
(eigendoms)recht op dat wat hij had. Meer dan dat, hij en
zijn mensen stonden diep in de schuld bij God. Zij waren
bovenmatige zondaars voor JAHWEH. Als Abraham iets van
hem geaccepteerd, dan zou het een erkenning van zijn
eigendomsrecht zijn geweest, wat hem in de plaats van God
zou hebben gesteld.
Op dit punt wordt een heel
opmerkelijke persoon geïntroduceerd, wiens naam en
titel veelzeggend zijn met het oog op ons huidige
onderzoek van geloofsrechtvaardigheid. In het Hebreeuws
betekent mulch koning.
Zijn naam is koning van
rechtvaardigheid, of rechtvaardige
koning, en zijn titel is koning
van vrede, of welvaart.
Hij is priester van de Allerhoogste Godheid, de Eigenaar
van hemel en aarde, Degene Die werkelijk de gevangenen
redde van de koningen en Die de bezittingen herwon die
van Sodom en Lot waren weggenomen.
Hij alleen heeft recht op
vergoeding. Aan Hem alleen komt het offer van lofprijzing
en dankzegging toe wat Zijn priester zal aanbieden namens
degenen die gered zijn. Daarom geeft Abram Melchizedek
tienden van alles. Dit is
geloofsrechtvaardigheid. Voordat
Abram enige beloning overweegt voor het herwinnen van dat
wat weggenomen was, draagt hij, door de priester van de
Allerhoogste, een tiende ervan op aan Zijn eredienst.
Het is waard op te merken dat de
verheven titel, de Allerhoogste
Godheid, het eerst in de Schriften
voorkomt in verband met geloofsrechtvaardigheid. Geen van
beide van deze verheven benamingen wordt onthuld vóór
Melchizedek, de koning van rechtvaardigheid,
op het toneel verschijnt. Is dit niet omdat alle echte
rechtvaardigheid in het universum gebaseerd moet zijn op
de erkenning van Gods godheid en oppergezag. Dit is het
goddelijke fundament van alle werkelijke
rechtvaardigheid, de enige stabiele basis waarop elk
blijvend en duurzaam recht kan rusten. We zullen nooit
geloofsrechtvaardigheid begrijpen tot we realiseren wat
ware godheid, en het daarbijbehorende oppergezag, inhoudt
en met zich meebrengt. Elk recht moet zijn geworteld in
de Allerhoogste Godheid. Niets mag uit een andere bron
worden afgeleid. Menselijke rechtvaardigheid negeert
zowel Zijn godheid als Zijn oppergezag, en derhalve is
het weinig meer dat een 'rechtskundige aanname', die zal
wegsmelten wanneer zij eenmaal Zijn verheven Aanwezigheid
moet betreden. Er kan een relatieve rechtvaardigheid (van
mens tot mens) bestaan, maar zelfs deze wordt tot
onrechtvaardigheid wanneer het de rechten van de
Allerhoogste Godheid niet (h)erkend.
De Hebreeuwse stam al,
welke
of
aanduidt, geeft ons twee nauw samenhangende titels, El,
en Elohim. De
Authorized Version geeft beide weer met God, zonder
onderscheid. Elohim
wordt duizenden malen gebruikt, en wordt daarom het best
weergegeven met de gebruikelijke naam voor de Godheid, God.
Maar, El wordt
slechts ongeveer tweehonderd vijftig keer gebruikt, in
het bijzonder in de dichterlijke boeken, voornamelijk in
Job, de Psalmen en Jesaja, en lijkt een meer exclusief en
verheven gebruik te hebben, dus ons Engelse woord Deity,
(Nederlands: Godheid) zou hier passend zijn. Wat de
betekenis betreft kan God
beter worden weergegeven door Beschikker,
en Godheid door Scheidsrechter,
maar deze missen het plechtige ontzag dat bij een
goddelijke titel past.>
Hoe weinigen van de heiligen
kennen, zelfs vandaag, God als de Godheid!
Dat komt omdat ze niet (h)erkennen wat het inhoudt een
schepsel te zijn. Evenals Abram in ongeloof, zijn ze
ervan overtuigd dat hun
handelingen, hun
daden onmisbaar zijn, anders kan God in Zijn plannen niet
slagen. Hoe velen proberen het koninkrijk dichterbij te
brengen, maar slagen er alleen in Ismaëls voort te
brengen die eerder hinderen dan helpen. Geheel het
Christendom is zo. Het heeft geen werkelijke Godheid, Die
zonder hun hulp kan wandelen. Zij,
in plaats van de Godheid, voorzien-in-alles (of: zijn
almachtig). Hoe belangrijk zijn zij op de aarde geworden!
En bijna allen zijn zonen van Hagar, in slavernij,
werkend, werkend, werkend, om zichzelf en de wereld te
redden. O, dat God ons Zijn
Godheid en Zijn
in-het-alles-voorzienende (almacht) moge doen vatten! Dat
Abram zich dit niet volledig realiseerde is duidelijk,
want God vervolgt onmiddellijk met hem te beproeven met
een serie testen, die alle ontworpen zijn om hem te
demonstreren dat het vlees geen godheid is, en niet
voldoet.
De titel Allerhoogste
komt van de stam ol,
,
en breidt uit in over (of boven),
opstijgen (het opstijg-
of "brand"offer), opheffen,
overtreffen, hoogste, of allerhoogste
(oliun). Het wordt gewoonlijk (naar het Engels) vertaald
met meest hoge,
of Meest Hoge,
hetzij als een louter beschrijvend bijvoeglijk naamwoord,
hetzij als titel. Het wordt perfect weergegeven door de
Engelse titel: the Supreme.
De betekenis ervan is duidelijk. Hij is boven
alle anderen. Hem zou die plaats op elk terrein gegeven
moeten worden. Niets anders kan werkelijk (te)recht zijn.
De titel, "Eigenaar van de
hemelen en de aarde", past uitstekend in dit beeld.
De gebruiken die met pacht-, huur- en eigendomsrecht
verbonden zijn verschillen vandaag zoveel van die welke
in de Schriften zijn opgetekend dat het moeilijk is om
bij het vertalen passende woorden te vinden. De huidige
praktijk is fundamenteel verkeerd. Zij steunt op de
foutieve veronderstelling dat eigendom bij de mens
berust, dat hij absolute beschikking
over landen, huizen, goederen en zelfs de levende
schepselen kan verkrijgen, en deze, zoals hij wil, aan
anderen kan vermaken.
Wanneer God Zichzelf de Eigenaar
noemt, trotseert Hij het mensenlijk (eigendoms)recht op
al hun bezit. In Israël waren er onder de wet maar
weinig vrijgestelde bezittingen. Bijna al het land bleef
in de handen van JAHWEH, en werd door Hem door middel van
het lot verdeeld. Zo erkende mem dat eigendom louter bij
God berust. Dit te geloven
omdat God het heeft gezegd is recht,
zodat het geloof nu juist tot rechtvaardigheid kan worden
gerekend.
Omdat de gedachte van menselijk
eigendom zo vreemd is aan de Hebreeuwse geschriften,
schijnt er geen woord te zijn om het uit te drukken. In
deze passage is het werkelijk de Verwerver,
de koper, want
het is door kopen
dat permanent bezit werd verkregen. Het Hebreeuwse woord
is gemakkelijk te onthouden, want kne
is hetzelfde als Cain.
Eva noemde hem zo omdat zij dacht dat zij op een of
andere wijze voor hem betaald had. Letterlijk kocht of
verwierf zij hem. Dit is de eerste aanwijzing van zijn
rebellie tegen God (Gen. 4:1-10). Maar in onze taal
kunnen we de naam Koper
niet goed op God toepassen, omdat Hij niets werkelijk
kocht of verkreeg in een letterlijke betekenis, aangezien
alles uit Hem is. Het Hebreeuws bedoelt te zeggen dat Hij
de beschikking heeft over alles, net zoals een koper dat
heeft over wat hij gekocht heeft. Onze term Eigenaar
komt er waarschijnlijk het dichtste bij. Onder mensen
ontstaat eigendom door verkrijgen of kopen. God heeft het
door schepping.
Het woord vastgoedkavel
is een andere manier om permanent bezit in het Hebreeuws
uit te drukken. Toen zijn vrouw Sara stierf, wilde
Abraham een plaats voor haar en voor zichzelf in het land
als een teken van zijn geloof in Gods belofte. Jozef had
dezelfde wens. Ook zijn beenderen werden daar begraven.
(Gen. 50:25). Daarom verzocht Abraham een kavel
vastgoed (A.V. possession = bezit)
waarin hij zijn doden kon begraven. Na enig typisch
onderhandelen, kocht
hij de spelonk van Machpéla voor dit doel. Het veld, de
bomen en de spelonk werden allen "zeker
gemaakt" door het betalen van een grote som zilver
(Gen. 23:3-20) zodat Abraham voor altijd de
"koper" of eigenaar werd. En hoe opmerkelijk
het ook mag lijken, het is nog steeds
van hem! Niemand heeft ooit gedurfd
zijn (eigendoms)recht erop te betwisten. Ik weet niet wat
de huidige legale status ervan is, maar ik acht dat geen
enkel stuk onroerend goed het (eigendoms)recht zo goed
verzekerd heeft als de graftombe van Abraham. Als hij
vandaag zou opstaan, zou niemand proberen deze van hem af
te nemen. En het zal van hem blijven zolang als de aarde
bestaat, als een teken dat Gods belofte zal worden
ingelost. Het land zelf is zo'n
"vastgoedkavel". Het zal van Abraham zijn voor
de eonen (Gen. 17:8).
Rond de man
Melchizedek is veel geheimzinnigheid ontstaan. Sommigen
hebben zelfs volgehouden dat hij de Zoon van God Zelf
was. Maar de Schriften stellen dat Christus van de Orde
van Melchizedek is, vandaar dat Hij Zelf nauwelijks de
Koning-priester kan zijn (Heb. 6:20). Omdat hij de
Zoon van God moet uitbeelden, geeft het verslag
ons slechts die informatie die nodig is om de gelijkenis
te tonen. De schrijver van de Hebreeënbrief benadrukt
deze punten om het feit te onderstrepen dat onze Heer in
het geheel geen priester was volgens Zijn geboorte en
afstamming. Maria was niet de dochter van een priester.
En Hij kon zelfs niet het priesterschap aannemen
krachtens zijn wettelijke relatie met Jozef, die van de
stam Juda was. Melchizedek, die volkomen buiten de lijn
van Aäron staat, had duidelijk geen plaats in het
Aäronitische priesterschap. Vandaar dat zijn afstamming
en geslachtsregister niet worden gegeven. Evenmin wordt
er melding van zijn dood gemaakt. Dit om de indruk te
creëren van een beslissend priesterschap, dat geen
opvolger nodig heeft. Deze dingen gelden voor de Zoon van
God en het opgetekende verslag van Melchizedek komt
hiermee overeen.
Het kader van deze titel is
voortreffelijk. Tegen de donkere achtergrond van de
koningen van strijd, die elkaar van hun bestaansmiddelen
en geluk beroofden, staat de figuur van Melchizedek, in
eenzame majesteit, de gelovige en trouwe Abram met brood
en wijn voedend. Dit zijn symbolen van het leven en geluk
dat tot een ieder komt die de heerschappij van de Zoon
van God erkend, waarvan Melchizedek een beeld was.
Verwoesting en ellende, vernietiging en dood volgden de
overwinnende koningen op de voet, en zelf werden zij door
Abram verslagen. Veel van de koningen der aarde zijn
koningen der onrechtvaardigheid, koningen van strijd.
Evenals die van eertijds dienen zij hun doel wanneer wij
hen contrasteren met de komende Koning, Welke alleen de
vrede kan brengen waarnaar deze gepijnigde aarde
verlangt.
Niet van brood alleen zal een
mens leven, maar van elke uitspraak van Gods mond (Mt.
4:4). Wijn verheugt het hart van een sterveling
(Ps. 104:15). Het aan Abraham gegeven brood en de
wijn verzinnebeelden de voeding en zegen die hij ontving
van JAHWEH. Het gaf niet alleen leven, maar vreugde en
voldoening. Hij was al rijk. De goederen van Sodom zouden
zijn rijkdom hebben vermeerderd, maar zij zouden niet aan
zijn geluk hebben bijgedragen. Het leven van een mens
bevindt zich niet in de overvloed van de goederen die hij
bezit. Sodoms goederen waren rechtens van hem, vanuit
menselijk standpunt gezien, maar deze accepteren zou
onrecht zijn vanuit het goddelijke standpunt, want zij
zouden geen zegen aan Abram gebracht hebben, en het gemis
zou de Sodomieten waarschijnlijk hebben doen lijden. Als
Abram ze had genomen, zou hij hetzelfde resultaat tot
stand hebben gebracht als de plundering van de koningen
en zichzelf in dezelfde klasse als hen hebben geplaatst.
Rechten die geen zegen brengen zijn verkeerd en onrecht
in Gods ogen.
Niet alleen wordt Abram gezegend,
maar Hij die hem zegent wordt eveneens gezegend. Dit is
het einde en doel van alle rechtvaardigheid. Naar de zaak
kijkend vanuit het standpunt van het universum, kan dan
iets fundamenteel recht zijn wat niet bijdraagt aan de
zegen van de Schepper en Onderhouder ervan? Al Zijn
handwerk verkondigt Zijn lof. Wij hoeven slechts omhoog
naar de sterren te kijken om door verbazing en ontzag te
worden overmand. We hoeven slechts een blik te slaan op
de bloemen onder onze voeten om met eerbiedige verbazing
te worden vervuld. Maar hoe weinig aandacht schenkt de
mensheid aan deze aanmoedigende aanwijzingen om Hem de
aanbidding te geven die Hem toekomt! Zelfs de zegeningen
van de schepselen waar zijn leven van afhankelijk is,
brengen geen dankbaarheid voort. Maar Abram waardeert en
erkent de zegeningen die hij heeft ontvangen en zijn hart
reageert daarop. Hij geeft God het Hem toekomende aandeel
in de zegen, omdat hij Zijn beschermende zorg beseft en
gelooft dat Hij de Allerhoogste Godheid is Die alles zal
uitvoeren wat Hij heeft beloofd.
Wat was de zegen de Godheid
verkreeg door de plundering van Sodom door de
samenspannende koningen? Zij dachten natuurlijk dat zij
van hun onrechtmatig verkregen goederen zouden genieten,
maar zij dachten niet aan anderen noch aan God. De
teruggave van de buit, door Abram, had juist het
tegenovergestelde effect. Hoewel hij er niets van nam,
werd hij gezegend, evenals degenen die hij redde. Maar,
bovenal, ontving de werkelijke Redder, de Allerhoogste
Godheid, wat Hem toekwam aan dankzegging en zegening. Dit
is het toppunt van rechtvaardigheid. Niets anders is zo
volkomen en onverontschuldigbaar verkeerd als het verzuim
de Godheid te (h)erkennen, te waarderen, en te
retribueren voor Zijn ontelbare en grenzeloze weldaden.
Hem te zegenen is de grootste daad van rechtvaardigheid
waartoe Zijn schepselen in staat zijn.
Wettelijke, formele
rechtvaardigheid is erg minutieus in zijn eisen. De
Farizeeën konden een kameel verzwelgen, maar een mug
moest nauwkeurig worden uitgezift. Ze neemt tienden van
de kruiden, maar ziet de zwaarwegender zaken van het
recht: genade en geloof, over het hoofd (Mat. 23:23-24).
Abrams rechtvaardigheid had dit karakter niet. Wanneer
hij op zijn terugreis met de goederen van Sodom een draad
nodig had om een scheur dicht te naaien nam hij die. Als
hij een sandaal of een veter nodig had, dan pakte hij
die. Hij was niet bekrompen of overdreven precies. Helaas
lijkt het erop dat veel van de heiligen hedentendage zo
blij zijn met hun kleine korrels rechtvaardigheid, dat ze
erop staan deze in die olie te zetten welke anders de
machinerie van de onderlinge omgang zou smeren en zo
enorme schade veroorzaken! Dit is niet de
rechtvaardigheid van geloof maar van hypocrisie. Het
brengt geen zegen maar twist. Wettelijke, menselijke
rechtvaardigheid eist een nauwgezette verrekening zowel
in het klein als in het groot. Niemand zou beweren dat de
koning van Sodom Abram had verrijkt als hij een veter had
genomen, wanneer hij aanspraak op alles kon maken.
Het lijkt ons dat de
gebruikelijke vertalingen de kern hebben gemist in deze
passage. De A.V. heeft: Ik zal niet nemen
van een draad tot een schoenveter. Men zou verwachten dat
deze uitdrukking al de bezittingen van de koning zou
omvatten. Maar in plaats van bijzonder kostbaar te zijn,
is de veter van een sandaal niet veel kostbaarder dan een
stukje draad. De volgende zin betreft het grootste
gedeelte van de goederen. Het lijkt erop dat hier het
Hebreeuwse van
mag worden weergegeven als vanaf
of meer dan. Met
andere woorden, hij wilde niets accepteren dat van
werkelijke waarde was, maar hij wilde niet zover gaan dat
hij aanstoot zou geven door kleine gunsten te weigeren.
Het belang van dit punt ligt in het contrast met de wet
en met de menselijke rechtvaardigheid, waar minutieuze en
immateriële daden en feiten vaak het rechtsverloop
bemoeilijken en dwarsbomen en het veranderen in
onrechtvaardigheid. Laten we niet proberen onze eigen
rechtvaardigheid overeind te houden door irritante en
aanstootgevende vasthoudendheid aan onbeduidende
kleinigheden. Als we voor anderen genadig zijn zal ons
dat altijd meer opleveren dan een schoenveter.
Abram probeerde niet zijn geloof
of het daarmee samenhangende gedrag aan anderen op te
leggen, die daar niet gereed voor waren. Zijn buren en
bondgenoten hadden een menselijk recht op een beloning,
en hij had geen recht zich daarmee te bemoeien. Daarom
maakt hij de koning van Sodom duidelijk dat dit aanbod in
hun geval niet geldt. Geloof kan niet worden gedwongen.
God had met deze mensen niet gehandeld zoals met Abram.
Zij realiseerden zich niet dat de Allerhoogste Godheid de
Eigenaar van alles was. Vandaag nemen erg weinig mensen
dit serieus. Trouwens, vrijwel niemand van de gelovigen
erkent zelfs dat de Allerhoogste de Godheid is. De
Orthodoxie staat erop dat het leem recht heeft over de
Pottenbakker, om Hem te vormen zoals zij zich dat wenst.
Daarom kunnen we geen met geloof overeenstemmende wandel
verwachten, zelfs niet van anderszins verstandige
gelovigen. We kunnen hen niet dwingen een weg te
bewandelen waarvoor ze niet van te voren door God zijn
voorbereid.
Abram ontving geen beloning voor
zijn grote diensten bij het redden van Lot en
terugbrengen van alles wat hij en de koning van Sodom
hadden verloren. Menselijk gesproken was dat verkeerd.
Had hij geen recht om in zijn heldendaad te roemen? Had
hij niet, met een paar helpers, de samenspannende
koningen overwonnen? Niemand zou hem een royaal deel van
de buit misgunnen om hem schadeloos te stellen voor zijn
inspanningen ten gunste van hen. Maar Abram bekeek deze
zaak geheel anders, omdat hij geloofde
wat Melchizedek, de priester van de Allerhoogste Godheid
had gezegd, dat God zijn vijanden in
zijn hand had gegeven. Als de
Allerhoogste dit had gedaan, dan zou Hij
de beloning moeten krijgen en niet Abram. Daarom werd een
tiende deel van de buit aan Melchizedek, als representant
van de Godheid, gegeven om te worden gebruikt in Zijn
eredienst. Dit is geloofsrechtvaardigheid. Het is
gebaseerd op het geloven dat God niet alleen alles bezit,
maar hem ook beschermde bij zijn poging om recht(vaardig)
te handelen, en dat, als hij er iets voor zou krijgen, de
Allerhoogste de Enige is die de prijs zou kunnen betalen.
De koning van Sodom zou geen
tiende hebben gegeven voor de eredienst van JAHWEH. Dus
wordt hem door de daad van Abram de hoogste
rechtvaardigheid geleerd. Maar mensen zijn niet tevreden
met slechts een tiende, wanneer zij alles kunnen nemen.
De koning van Sodom verwachtte dat Abraham op alle
goederen aanspraak zou maken. Trouwens zijn woorden
impliceren dat Abraham recht heeft op alles en iedereen
die hij terugbracht. Dus smeekt hij om de
"zielen", de mensen en de dieren, als een gift,
en vraagt Abram de goederen te nemen. Abram geeft
hem graag de zielen, maar zijn geloofsrechtvaardigheid
verwerpt het idee iets te nemen
van de koning van Sodom. Hij had het brood en de wijn van
de handen van God geproefd. Hij kon geen voeding of zegen
van iemand anders ontvangen opdat het de Godheid niet zou
verdringen, in Wie zijn geloof zijn Alles vond. Wat zou
het fundamenteel onrechtvaardig van de koning van Sodom
zijn, die JAHWEH meer schuldig was dan hij ooit kon
terugbetalen, Abram iets te geven wat hij niet werkelijk
bezat!
Omdat Abram geloofde, maakte hij
zich zorgen om het beloofde nageslacht (Gen 15:2). Hoe
kon Gods woord vervuld worden tenzij hij een zoon had?
Moest Hij er één adopteren? Maar het wordt hem niet
toegestaan het geloofsterrein te verlaten. Hij is nog
steeds gedwongen aan te nemen wat hem verteld was te
verwachten (Heb. 11:1). Hem wordt eens te meer verzekerd
dat hij een zoon zal hebben. Dan wordt hij naar buiten
gebracht, en JAHWEH zegt tot hem, "Zie toch op naar
de hemelen en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt.
Zo zal uw nageslacht zijn." (Gen. 15:5). De
kern van deze passage ligt in het feit dat er geen
toegeven is aan ongeloof. Geen zoon wordt gegeven. Geen
tijd wordt vastgesteld. Fysiek is er geen aanwijzing van
enige vervulling. Eerder het tegendeel, want Abram werd
iedere dag ouder. Hier hebben we het toppunt van geloof
dat Abram bereikte, want het is een zuivere aanneming van
Gods Woord, niet door enig uiterlijk teken, of activiteit
van het vlees geholpen. Daarom is dit gedeelte van Abrams
leven een voorbeeld voor de Onbesnijdenis, die eveneens
door geloof alleen worden gerechtvaardigd, los van werken
(Rom. 4:1-10, 10:1-10, Ga. 3:6,
Phil. 3:9).
te midden van Abrams zorgen over
zijn opvolger, komt God
tussenbeide en geeft een belofte. Hij
doet niets, maar vertelt
alleen wat Hij zal doen. Abram doet
eveneens niets.
Hij gelooft
eenvoudig dat God het zal doen. De volkomen afwezigheid
van werken is de sleutel tot
Abrahams persoonlijke relatie met God in onbesnedenheid.
Als God de wens op dat tijdstip vervuld
had zou er geen ruimte voor geloof zijn geweest. In dat
geval zou Abram zonder twijfel dankbaar zijn geweest,
maar die hulp zou nooit het diepe en heerlijke vertrouwen
hebben getoond dat Abram in God had. Het zou Abram zeker
niet het wonderlijkste geschenk dat een onrechtvaardig
mens ooit kan krijgen, hebben gebracht.
De gebruikelijke vertalingen
zeggen, de huidige Hebreeuwse tekst volgend, dat Abram
geloofde "in de Here",
dat wil zeggen, in JAHWEH.
Maar Paulus zegt, wanneer hij deze passage aanhaalt, dat
hij "God
geloofde". Er is geen aanwijzing van betekenis voor
het tegendeel. De Septuagint heeft eveneens tot-God
niet in JAHWEH.
Dit lijkt meer dan voldoende bewijs te zijn om te laten
zien dat met de Hebreeuwse tekst is geknoeid door de
schriftgeleerden sinds de dagen van de apostelen. Als dit
zo is in Genesis, waarschijnlijk het best bewaarde boek
van de Hebreeuwse Schriften, suggereert het de
mogelijkheid van verdere aantasting op andere plaatsen.
Het wijst eveneens op de Septuagint vertaling als hulp
bij het herstellen van de oude tekst. De bijgelovige
eerbied die het een Jood niet toestaat de heilige naam
uit te spreken, kan voor sommige van deze veranderingen
verantwoordelijk zijn. Maar hier is eerder iets ingevoegd
dan weggelaten.
Op dit punt in onze studie is de
titel die voor de Godheid wordt gebruikt zeer
veelzeggend. "God" past hier veel beter dan
"JAHWEH", want dit is de oorsprong van het
evangelie der Onbesnedenheid. Het strekt zich uit naar
diegenen die op JAHWEH geen aanspraak kunnen maken als
hun God. "God" is een tijdloze titel, de grote
Beschikker. JAHWEH is beperkt tot de eonen en Israël.
Hij is de speciale God van het verbondsvolk, in contrast
met de goden van de naties. Als de naam vervuld wordt zal
deze verdwijnen. Een deel ervan, de Komende, zal niet
langer van toepassing zijn wanneer Hij is gekomen
(Opb. 11:17, 16:5). Hier is deze naam niet op zijn
plaats. De gelovige die zijn verstand gebruikt zal
opgelucht zijn te ontdekken dat de Auteur Zelf ons de
ware titel heeft gegeven door die apostel die in het
bijzonder werd gebruikt om deze grote waarheid naar de
naties te brengen. Als we uit de onbesnedenen zijn,
zonder een God zoals Israël (Ef. 2:12), laten we
dan de God van Abram geloven, Die in staat is al Zijn
beloften te vervullen door de opstanding van Christus uit
de doden. Dan zullen we eveneens rechtvaardig worden
gerekend.
Uiteindelijk zal de gehele
mensheid worden gerechtvaardigd door God, zelfs ook de
Besnijdenis (Ro. 5:18-19). Maar dit is geen
deel van het evangelie der Besnijdenis, want Abram werd
pas later besneden. Laten we nu het grote contrast tussen
dit en het Besnijdenisevangelie opmerken, wat ons in het
zeventiende hoofdstuk van Genesis wordt voorgezet,
wanneer Abram negenennegentig jaren oud is. Eerst
herinnert God hem aan zijn dwaze poging om Gods
onvolkomenheid goed te maken. Het is een harde les om te
leren. Zo lang als Abram in staat is
om God te assisteren bij het vervullen van Zijn belofte,
kan hij proberen dat te doen. Daarom wacht God tot hij er
niet meer toe in
staat is. Zijn lichaam is nu dood, inzoverre het
voortplanting betreft. Hij kon niet langer Ismaëls in de
wereld brengen, en zo de Godheid helpen Zijn woord te
vervullen. Daarom begint God met het aanhalen van Zijn
passende titels: "Ik ben de Godheid, de
De-In-Alles-Voorzienende (N.B.G.: Almachtige)".
Als zodanig is Hij in staat om alles te doen wat Hij
belooft, en bekwaam om elke verplichting die Hij aangaat
na te komen.
Oppervlakkig gezien lijkt het
alsof Abram geen beloning ontving voor het redden van Lot
en de gevangenen van Sodom en het terug bezorgen van hun
goederen. Het leek alsof hij niet rechtvaardig behandeld
was, hoewel hij dat natuurlijk alleen zichzelf kon
verwijten. De koning van Sodom had voorgesteld het rechte
te doen. Maar zijn geloof in God bracht Abram ertoe om
volgens een hogere maatstaf van rechtvaardigheid te
handelen, die alles veeleer in relatie tot God, dan tot
mensen, mat. Hij wist dat in Gods ogen, de koning van
Sodom niets te geven had, want hij had de prijs voor wat
hij bezat niet betaald aan de Eigenaar. Hoe kon de koning
van Sodom hem verrijken, wanneer de arme vorst niets had
waar hij recht op had? Maar Abram beledigde hem niet door
hem op de waarheid te wijzen. Waarschijnlijk voelde hij
het meer aan dan dat hij het wist. Hij verkoos zijn
giften te krijgen van de ene en enige Bron van alle
zegen.
JAHWEH belooft dat Hij Zelf de
beloning van Abraham zal zijn! Dit is dubbel wonderbaar.
Allereerst had Abram niets behalve wat God hem gegeven
had. Zijn dienstknechten, zijn kracht, ja, zijn eigen
leven, al die dingen waren hem door JAHWEH gegeven.
Bovendien was het succes van de redding duidelijk te
danken aan God, die zijn vijanden in zijn hand gaf. Abram
was een onnutte slaaf, zoals al Gods schepselen altijd
zullen zijn, afgezien van de lofprijzing en aanbidding
die zij de Godheid aanbieden. Niettemin staat JAHWEH erop
Abram het hoogste loon te betalen, het meest enorme
salaris, de meest kolossale beloning die men zich kan
voorstellen. JAHWEH Zelf is zijn
loon! Dat is de reden dat Abram
veruit de rijkste van alle bewoners der aarde, de meest
welgestelde van alle wereldse plutocraten is. Bijna alle
andere mensen worden zwaar belast of zelfs vervloekt door
grote have, maar Abrahams rijkdommen zijn altijd een
zegen omdat ze werkelijk en rechtmatig de zijne zijn, en
van de werkelijke Eigenaar van alles afkomstig zijn.
Dode dingen
kunnen aan ons comfort bijdragen, maar zij zijn niet
noodzakelijk een bron van zegen. Juist het land dat Abram
en zijn zaad gegeven werd, heeft zijn afstammelingen geen
voldoening gegeven toen zij het los van geloof bezaten.
Toen zij JAHWEH verlieten spuugde het land hen uit. Het
is rechtvaardig
voor dingen om
alleen dan tot zegen te zijn wanneer zij naar het grote
doel leiden dat God heeft vastgesteld om Alles
voor iedereen te zijn. Het is verkeerd
en onrecht voor dingen
om los van de Zegenende tot zegen te zijn.
Welk een grotere beloning had
Abram kunnen ontvangen dan JAHWEH Zelf? Hij is de Enige
Die te allen tijde zegen kan garanderen, nu en voor al de
eonen. Als Hij voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn?
In Abrams geval kunnen we de zegen in de praktijk zien.
In het verleden werd Abram tijdelijk gezegend met grote
bezittingen, die in die dagen van grote waarde werden
beschouwd. Als de vriend van God, is zijn naam als een
geurige reuk onder de zonen der mensen.
In mijn jeugd werd de afschaffing
van de slavernij, die niet lang daarvoor had
plaatsgevonden breed uitgemeten. Ons werd geleerd het te
verafschuwen en neer te zien op al de naties in de
geschiedenis die eraan hadden meegedaan (Natuurlijk werd
ons niet verteld dat ons eigen land, de U.S.A., "het
land van de vrijen", zo ongeveer het laatste van
alle beschaafde volken was geweest dat het afschafte!
Ach, zoveel is de eigengerechtigheid der naties waard!)
Maar jaren later kwam ik in contact met degenen die
slaven waren geweest en degenen die hen in die tijd
hadden gekend, en werd gedwongen om mijn vooroordelen
sterk aan te passen. Natuurlijk was er onrecht en
wreedheid. Waar de ene mens macht heeft over de andere is
dat te verwachten, zelfs buiten de feitelijke slavernij.
Maar er schijnen vele nobele slavenhouders te zijn
geweest die vriendelijk, attent, en mild voor hun slaven
waren, en er werd veel werkelijke liefde en toewijding
getoond. De gekleurde mensen waren in de regel veel
gelukkiger dan de arme blanke families die hetzelfde werk
deden. Hoewel gebonden, genoten ze in de praktijk
vrijheid van spreken, vrijheid van religie, vrijheid van
gebrek en vrijheid van angst, omdat
hun meesters voor hen zorgden, en zij waren nederig
dankbaar en tevreden met hun lot.
Als, in sommige gevallen, een
menselijke beschermheer het bestaan zo zorgeloos en
gelukkig kan maken, wat is Abraham dan gezegend om de
grote Eigenaar van alles te hebben die plechtig belooft
om Zelf voor hem te zorgen! Rijkdom heeft vleugels en
blijft zelden langer dan een klein aantal generaties in
dezelfde familie. Abram kon niet rekenen op het veroveren
van het land in zijn dagen. Bovendien kon hij niets doen
om het voor zijn zaad in de toekomst te verzekeren. Maar,
als JAHWEH iets
belooft, zal Hij
het ook uitvoeren. Abrams geloof lag niet in zichzelf
noch in zijn have, maar in de Eigenaar van alles, Die de
Enige is Die werkelijk zowel bezit als zegen kan
garanderen. Het graf van Abram is de enige plaats op
aarde met een perfect (eigendoms)recht. Het zaad van
Abraham is de enige natie met een geldig recht op het
land van belofte. In het komende koninkrijk wanneer zij
aan de Here ondergeschikt zullen zijn, zullen zij
gezegend en vrij van gebrek en angst zijn.
Veel is er gezegd en geschreven
over de rechtvaardigheid die Abram verkreeg. Zij is
"juridisch" genoemd geworden, alsof zij het
resultaat van een juridische procedure was, die een rechtskundige
aanname genoemd mag worden. Dit
suggereert botweg dat Abram niet recht handelde, maar God
dit door de vingers zag en het procesverbaal vervalste.
Als je het te nauwkeurig bekijkt ben je geneigd om dingen
te zien die je niet bevallen. Het lijkt er bijna op alsof
het een soort misleiding of bedrog is. Trouwens, sommige
van de meer verlichte vertalers verwerpen deze term ten
gunste van toerekenen.
Theologen "verklaren"
dit als, "toekennen
of plaatsbekledend toeschrijven".
De laatste uitdrukking wordt verder gedefinieerd als
"vervangend
toeschrijven". Algemeen wordt dan aangenomen dat dit
betekent dat "de rechtvaardigheid van Christus door
de Goddelijke Vader als een vervanging voor de
rechtvaardigheid van de mensheid" wordt
geaccepteerd. Het zal blijken dat iedere nieuwe term,
iedere nieuwe verklaring of uitleg, een andere oproept,
niet alleen omdat hij niet voldoet, maar feitelijk
onrechtvaardigheid van de kant van God lijkt te
impliceren.
Al deze on-Schriftuurlijke, door
de mens bedachte, theologische uitdrukkingen zijn
tegengesteld aan de Schriften en de rechtvaardigheid van
God, waarop nu juist de rechtvaardigheid van Abrams
geloof rust. Toerekenen (impute)
impliceert dat Abram niet
rechtvaardig was. Toekennen
(attribute) en toeschrijven (ascribe)
zijn milder maar zij hebben nog steeds het woord plaatsbekledend
nodig om de ondertoon van onrechtvaardigeid weg te nemen.
Plaatsbekledend
heeft het voordeel van priesterlijk vertoon, maar
betekent eenvoudig plaatsvervangend.
De theorie is dat Christus' rechtvaardigheid wordt
geaccepteerd in ruil voor 's mensen
onrechtvaardigheid. Een paar eenvoudige vragen zouden dan
snel aantonen hoe onhoudbaar dit is. Als Christus'
rechtvaardigheid wordt genomen in ruil voor die der
mensen, verliest Hij dan Zijn rechtvaardigheid? Waaruit
bestaat Christus' rechtvaardigheid? Als Zijn heilig leven
en offerdood daar een deel van zijn, hoe konden deze aan
Abram worden toegerekend, lang voordat Christus op aarde
leefde en stierf? Iemand die al deze theologische
noodoplossingen serieus zou bestuderen, moet
noodzakelijkerwijs wel tot de conclusie komen dat zij er
volkomen in falen dit grote thema op te helderen.
We kunnen beter de lijn van geloof
vervolgen. Abrams passieve acceptatie, zijn geloof dat
God gelijk heeft (waar is), wat Hij ook zegt, is de basis
van Gods rekenen. Deze houding tegenover God is recht(vaardig)
en goed. De
acceptatie van Gods openbaring is niet alleen
rechtvaardiger dan al het andere in de wereld, maar zet
eveneens al het andere recht. Het
zet de Schepper op Zijn juiste plaats, en de mens op de
zijne. Maar het punt dat in het algemeen door ongeloof
wordt verduisterd is dit: De daden van de gelovige worden
feitelijk recht
gemaakt door met Christus' offer gecombineerd
te worden. De twee tezamen zijn oneindig rechtvaardig, en
zijn essentieel voor Gods bedoeling, welke bestaat uit
het Zichzelf bekendmaken aan Zijn schepselen. Omdat een
donkere achtergrond nodig is om Zijn glorie te onthullen,
voorziet de gelovige hierin met dat gedeelte van zijn
leven wat wordt geleefd in ongeloof. De zonden die hem
veroordelen zijn essentieel voor de onthulling voor Gods
genade. Zodra ze gereinigd zijn door het offer van
Christus, zijn zij niet louter geneutraliseerd of
uitgewist, ook worden zij niet vernietigd, maar zij
worden omgevormd tot daden die essentieel zijn voor Gods
heerlijkheid en het welzijn van Zijn schepselen, vandaar
dat zij niet louter als rechtvaardig worden gerekend door
een rechtskundige aanname,
maar echt, heerlijk rechtvaardig zijn, gerekend naar de
hoogste maatstaven in het universum.
(Genesis 17)
Wandel is het centrale thema van
de redding van de Besnijdenis (Gen. 17:2). Dit staat in
schril contrast met de redding van de Onbesnedenheid,
welke aanvankelijk aan Abram werd onthuld (Gen. 15:6).
Toen was het .
Maar Abram geloofde niet zo volkomen als hij zou moeten
hebben gedaan. Hij had nog steeds vertrouwen in het
vlees. Dit moet vernietigd worden.
Dit is de reden dat JAHWEH tot hem zegt, "Wandel
voor Me, en wordt onberispelijk".
Dit lijkt me nu een onmogelijke en verschrikkelijke last.
Maar voor Abraham en voor de meeste van de gelovigen, is
het nu juist de opdracht als ze die graag willen hebben,
en waarvoor ze zich heel competent voelen. Het gehele
evangelie van de Besnijdenis is gebaseerd op deze
vreselijke onwetendheid betreffende henzelf en hun
verwaande vertrouwen in hun vermogen om God tot in de
perfectie te behagen. Zelfs toen ik geestelijk gezien nog
een kind was kon ik niet zien waarom God perfectie
van Abram zou eisen. Niemand kon dat vervullen! In elk
geval deed Abraham
dat niet! Waarom dan toch het onmogelijke eisen? Ik zag
toen niet dat het niet Gods bedoeling was dat Abraham
zou slagen. Het was Zijn bedoeling dat Hij zou falen, en
alzo het vertrouwen dat hij nog in zijn vlees had zou
verliezen, en het in de Godheid zou stellen.
Dit is het essentiële
onderscheid tussen de twee evangeliën. God wil
dat wij Hem zonder reserve en
impliciet vertrouwen. Hij wil niet
dat we op onszelf
vertrouwen. Hij verwacht geen perfectie in het houden van
een verbond, of een wet, want dat
zou juist leiden tot het tegenovergestelde van Zijn
bedoeling. Slechts hun falen
zal hen hun volkomen gebrekkigheid en het in-
alles-voorzienende (almacht) van Hem leren. Natuurlijk
kon Hij deze bedoeling van Hem niet onthullen, daarmee
zou de demonstratie vruchteloos zijn geworden. Dit
verklaart niet alleen het falen van Abraham
en de aartsvaders, maar eveneens de drievoudige afval van
het volk, zoals wordt beschreven in de Hebreeuwse
geschriften (Jes. 6), in de "evangeliën", en
in het boek Handelingen. Zij wandelden inderdaad erg onvolmaakt
voor Hem! Desalniettemin hebben zij, door dit te doen,
aan de wereld openbaar gemaakt dat het schepsel, los van
de Schepper, onvermogend, zondig en afstotelijk is. De
mens heeft God nodig, niet alleen om hem te scheppen,
maar om hem te redden en te bewaren. Wanneer dit door
bittere ervaring is geleerd, zal de mens(heid) gereed
zijn om God te erkennen als hun Alles, en daarmee het
doel der eonen bereiken.
De vriend van God kreeg van deze
beide reddingen een voorproefje want hij werd
gerechtvaardigd door geloof
(Gen. 15:5, Rom. 4, Gal. 3) alsook door werken
(Gen. 17:1, Jac. 2:21-24). Eén was vóór
hij werd besneden, en los daarvan. De andere werd bezegeld
door de besnijdenis. In het eerste geval, deed Abram
niets dan God geloven,
en rechtvaardigheid werd hem onvoorwaardelijk
aangerekend, los van werken. In het tweede geval wordt
hij aangespoord om voor God te
wandelen, en onberispelijk te zijn,
zodat er tussen hem en God een verbond
kon zijn, om hem een "vader van vele naties" te
maken. Laten we de laatste uitdrukking niet verwarren met
zijn geloofsvaderschap van vele gelovigen onder
de naties. Hier is hij niet de vader
van de naties als zodanig, maar van slechts een klein
aantal individuele personen die geloof hebben, gekozen
uit de naties.
De naam Abram
(Abrm) komt van de Hebreeuwse
stammen ab () en rm
().
Abraham (met de h)
is precies hetzelfde behalve dat er een e
is ingevoegd (Abrem).
Dit impliceert de toevoeging van een andere stam, aldus
vormend Ab (), r(m)
(),
en em ( of
menigte). Eén van de m's
is vervallen in de combinatie. Anderen leiden het af van Ab
(),
rb () en em
(menigte). Het verschil is niet groot, noch is het van
vitaal belang want zowel
als
worden louter als een vervaagde beeldspraak gebruikt om
het idee te versterken. Abram is de persoonlijke
naam, terwijl Abraham
hem met zijn afstammelingen verenigt door de stam in te
sluiten. Dit correspondeert met de twee reddingen. Eén
is individueel,
en de andere nationaal.
In tegenstelling tot de gangbare opvatting, zijn we
verbonden met Abram,
niet met Abraham.
Het eerste deel van zijn leven, voor zijn besnijdenis, is
verbonden met de naties. Het later toegevoegde werd
gegeven om hem verbinden met zijn fysieke nakomelingen.
Ik herinner me goed met
onverdeelde belangstelling te hebben geluisterd naar een
broeder die probeerde het verschil te laten zien tussen
Abram en Abraham.
Zijn gedachte was dat de letter h
in Abram was ingevoegd om de toevoeging van de heilige
geest aan te duiden. Dit zou natuurlijk niet aan Abraham
zelf bekend zijn geweest, noch aan Paulus, omdat noch het
Hebreeuws noch het Grieks een letter h
heeft. Het Grieks verdubbelt eenvoudig de a,
Abraam. Het
Hebreeuws voegt een e
in, die vaak foutief voor een h
wordt aangezien. Zoals we hebben gezien, voegt dat het
element
aan de naam toe. Bovendien wordt de naam Abram
verbonden met geloof
en rechtvaardigheid.
Het is de geestelijke
naam, meer dan Abraham,
die pas wordt gebruikt als wandel,
met fysieke en nationale
zegen in beeld komt. In Onbesnedenheid
is het Abram. Omdat dit onderscheid in de Griekse
Geschriften niet in acht wordt genomen, is het erg
moeilijk het door te voeren, dus gebruiken we in de regel
Abraham om de man los van deze verschillen aan te duiden.
Maar in deze studies zullen we proberen hen gescheiden te
houden.
We moeten de rite van de
besnijdenis in dit
licht bezien. Het is het teken
van het verbond dat de redding van de Besnijdenis
kenmerkt. Na het land aan Abraham
beloofd te hebben, bevestigt God dit vervolgens door het
verbond van de besnijdenis
(Gen. 17:9-14).
Het belang
van dit teken wordt nagenoeg volledig over het hoofd
gezien. God laat hierin van te voren zien wat het
resultaat van de demonstratie die Hij geeft, zal zijn. Het
bezegelt de nutteloosheid van het vlees.
Zoals dit kleine deel van het vlees wordt afgesneden,
evenzo wil God dat wij het vlees in zijn geheel
behandelen. Dit teken zou hun ogen hebben moeten openen
voor het falen van het vlees, wat vanaf Abrahams dagen
door geen ander deel van de mensheid zo volkomen is
gedemonstreerd als door de Besnijdenis. Laat ons tevens
opmerken dat het niet voor de gehele mensheid is bedoeld,
maar slechts voor die menigte aan naties die uit Abraham
zijn voortgekomen.
Evenals Abrams ervaring vanaf
zijn roeping tot zijn rechtvaardiging door geloof de
sleutel is voor het evangelie van de Onbesnedenheid en
rechtvaardigheid door geloof, zo bereidt zijn verdere
ervaring tot aan het moment dat hij de rite van de
besnijdenis ontving ons voor om het evangelie van de
Besnijdenis en rechtvaardigheid door werken te verstaan
en te begrijpen. Het is gebaseerd op het
falen van geloof en de
activiteit van het vlees. In plaats
van te wachten op Isaak, de beloofde zoon bij Sarai, de
vrije, verwekt hij Ismaël bij Hagar, de slavin. Dit
brengt slavernij, waarin we wandel
vinden, en een verbond,
en het teken van
uiterlijke besnijdenis in plaats van innerlijk geloof
(Gen. 16,17).
De feitelijke daden van Abram die
aan zijn rechtvaardiging door geloof voorafgingen waren
alle rechtvaardig wanneer we ze beoordelen in het licht
van Gods rechten en (geplande) opzet. Zijn geloof in Gods
uitspraken hadden hem voor alle onrecht bewaard. Maar
zijn wandel die tot zijn besnijdenis leidde was verkeerd,
omdat deze niet op geloof maar op het vlees was
gebaseerd. En, inderdaad is de besnijdenis een teken
hiervan, want waarom zou het vlees afgesneden moeten
worden als het rechtvaardig is? Sarai erkent dat ze
verkeerd heeft gehandeld (Gen. 16:5), en dat dit
onrecht Abram trof. Hij handelde verkeerd door te
luisteren naar haar advies. Het verkeerde ervan wordt
veel duidelijker wanneer we bedenken hoeveel kwaad het
over Abraham en zijn nakomelingen heeft gebracht. Over
Sarai en Hagar het bracht onmiddellijk lijden.
Wij zijn
de echte, de werkelijke
Besnijdenis, omdat wij goddelijke dienst aan God
aanbieden in de geest,
en ons verheugen in Christus Jezus,
en geen vertrouwen in het vlees
hebben. De zogenoemde Besnijdenis is slechts een Versnijdenis,
omdat ze louter het vlees verminken, en het geloof missen
waarvan de besnijdenis eenvoudig het teken is
(Fil. 3:2-5). Zij dienen God in het vlees,
en roemen in hun vlees,
in directe tegenspraak met de betekenis van dit teken,
wat bestaat in de verwijdering,
het wegsnijden
van een deel van het vlees als een teken van het
afstropen van het geheel.
Laten we hierover duidelijk zijn, wij zijn niet de
letterlijke Besnijdenis. Wij zijn de figuurlijke
Besnijdenis, de letterlijke Onbesnedenheid.
In werkelijkheid is de letterlijke besnijdenis zelf
slechts een teken, een aanwijzing, een symbool, een
aanbetaling (of onderpand N.B.G.), een etiket, waarbij
een klein deel van het vlees letterlijk wordt verwijderd
om het volledige falen en het bankroet van het geheel
daarvan aan te duiden. Wij verwerkelijken en genieten
datgene wat het teken alleen maar aanduidt.
Wij zijn de werkelijke,
de echte Besnijdenis,
hoewel ons vlees niet is verminkt zoals het hunne.
Dit is de feitelijke, de
uiteindelijke waarheid met betrekking tot de besnijdenis,
en zou de basis
van ons onderzoek moeten vormen. We moeten echter niet
vergeten dat alle hieraan voorafgaande openbaring niet
vanuit dit standpunt is geschreven, maar in raadsels, en
als in een spiegel vervormd wordt gezien. Maar
zelfs in die vroege Schriften zullen we wenken en
aanwijzingen vinden die een geestelijk ingestelde
gelovige de waarheid zou hebben binnengeleid.
Dit wordt duidelijk gesuggereerd voordat het aan Abraham
werd gegeven, want hij was negenennegentig jaar oud en
zijn vlees was dood, inzoverre het het vervullen van Gods
belofte met betrekking tot het zaad betreft. Abraham wist
dit, en zei dat zo ongeveer tegen God. Hij wilde
plaatsvervangend ander vlees als zijn erfgenaam, maar God
wenste te laten zien dat alles van
Hem afhing, en in het geheel niet van vlees.
Dus verlevendigde, versterkte Hij Abraham, en gaf hem
leven na de dood, en eiste toen een teken hiervan, om het
in voortdurende herinnering te houden door een deel van
het vlees af te snijden.
Als een afstammeling van Abraham
geestelijk was ingesteld, zou hij als volgt hebben
gededuceerd: Ik word verondersteld het letterlijk zaad
van Abraham te zijn, maar in werkelijkheid ben ik dat
niet, want Abraham had geen afstammeling dan Ismaël,
totdat hij fysiek niet meer in staat was tot
voortplanting. Op negenennegentig jarige leeftijd kon hij
geen verder nageslacht hebben, en hij erkende dat. Wat
zijn vlees betreft was er geen hoop meer. In
werkelijkheid ben ik een afstammeling van zijn geloof
en van Gods
levengevende vermogen.
Dit is het wat mijn besnijdenis aanduidt. Anders zou ik
een Ismaëliet zijn, een product van Abrahams ongelovige
vlees en een slavin, gedoemd tot dienstbaarheid en
vernedering ... Maar, helaas, in Israël waren er maar
weinig nederig genoeg om de nutteloosheid van het vlees
te voelen.
Alles wat wij van enige waarde
hebben is in Christus,
niet in onszelf. Onze besnijdenis is eveneens in Hem.
Werd Zijn besnijdenis op de achtste dag ons toegerekend?
Zeker niet. Die werd door mensenhanden gedaan, en bestond
in het afsnijden van een zeer klein deel van het vlees.
Zijn werkelijke besnijdenis kwam op het kruis, toen Hij
werd afgesneden van het land der levenden, en zijn vlees
in zijn geheel werd afgestroopt en in het graf gelegd. In
Hem, op dat tijdstip, stroopten wij het lichaam des
vlezes af (Col. 2:11). Dit brengt ons op de plaats
die door de besnijdenis wordt aangeduid. Wij bezitten de
geestelijke werkelijkheid waarvan het lichamelijke
ritueel louter het symbool was. Nu wij datgene bezitten
waar het om gaat, hebben we het etiket niet nodig. Het
etiket op een lege fles is van geen enkele waarde. De
inhoud is even waardevol zonder etiket als met, in het
bijzonder wanneer de eigenschappen ervan door hun kracht
en verdienste onmiskenbaar zijn.
Het is een grote hulp om onszelf
op het hart te drukken dat de besnijdenis een teken
en een zegel is
(Rom. 4:9-12). Dan zullen we verder kijken naar
datgene wat het betekent
en bezegelt.
Wanneer we ertoe komen het geval van Abraham te
overwegen, is het goed op te merken dat hij Gods
rechtvaardigheid had, door geloof, lang voordat hij
besneden werd, het ritueel voegt niets aan zijn geloof
noch aan zijn eigen rechtvaardigheid toe. Het bestempelde
hem louter als iemand die deze dingen bezat. Abram werd
in het verborgene rechtvaardig gerekend
in onbesnedenheid; maar hij werd openlijk erkend
als rechtvaardig door het teken en zegel van de
besnijdenis. God
rekent met het immanente.
De erkenning en
het herkenbare
was voor mensen
en was oppervlakkig.
Onze Heer erkende dat de Joden
Abrahams zaad in fysieke zin waren, echter dat waren de
Ismaëlieten en Ezaus afstammelingen ook. Maar ze maakten
op Abraham als hun vader aanspraak in veel diepere zin
dan dit. Hij erkende niet dat zij Abrahams kinderen
waren. Dat was een aanmatiging van hun kant. God, zei
Hij, kon zulke kinderen opwekken uit de stenen waar zij
juist zo op leken, want zij waren hard van hart en
levenloze klompen aarde (Mt. 3:9, Lu. 3:8). Zij
verschilden in hun gedrag
zo van Abraham dat ze geen recht hadden om op hem als hun
voorvader aanspraak te maken. Zij probeerden hun eigen
Messias te doden. Stel je eens voor dat Abram dit deed!
Door hun werken bewezen zij dat zij afstammelingen van de
Tegenstander waren, niet van Abram. Dus zei onze Heer tot
hen, "Indien gij kinderen van Abraham zijt, deed gij
ooit de werken
van Abraham?" (Joh. 8:31-47). Zij waren
besneden op de achtste dag, maar zij misten niet alleen
het geloof
waarvan dit het teken en zegel was, maar ook de werken
die dat vervolmaakten (Jac. 2:22). Abraham offerde
Isaak door geloof;
zij kruisigden Christus door ongeloof.
Ik denk in verband hiermee vaak
aan een verhaal verteld door Dr. Weizmann, de
Zionistische leider, tijdens een Joodse bijeenkomst die
ik bijwoonde in Los Angeles. Het betrof een Russische
Jood die probeerde uit dat land te ontsnappen met een
vals paspoort. Zijn naam was Abraham, maar zijn paspoort
had een andere naam, die hem goed in het hoofd was
gestampt, omdat hij niet kon lezen. Maar toen hij aan de
grens kwam was hij te gespannen om zich iets te kunnen
herinneren. Ze vroegen hem zijn naam, en hij antwoordde
in grote opwinding: "Ik weet het niet! Ik ben het
vergeten! Maar ik weet dat het niet Abraham is!" Hoe
waar dat was van al de Joden wist zelfs Dr. Weizmann
niet. Wat ook hun naam mag zijn, zij zijn niet de
kinderen van de vriend van God, die vertrouwde op Hem, en
niet op hun eigen kracht. De aanwezige Joden (ik was,
voor zover ik kon zien, de enige niet-Jood) waren net als
die arme stakker. Zij zamelden geld in om Palestina te kopen,
het land dat aan Abram en zijn zaad was gegeven!
Zij waren zelfs niet eens Jakob. Hij zou zijn goede geld
niet hebben uitgegeven om zijn eigen land te kopen!
Als resultaat daarvan, werd
Abraham de vader van twee afzonderlijke groepen, waarvan
de apostel de ene verbindt met het toerekenen van
geloofsrechtvaardigheid in onbesnedenheid
(waartoe de gelovigen van vandaag behoren) en de vader
van de Besnijdenis, echter niet van degenen die alleen
maar het uiterlijke teken en zegel hebben, maar van
degenen die de grondbeginselen van het geloof
in acht nemen in de voetstappen van
Abram voor hij werd besneden. Dit onderscheid is van
vitaal belang om het verschil te kunnen begrijpen tussen
het evangelie van de Besnijdenis en dat van de
Onbesnedenheid. Zoals de apostel elders volledig
uiteenzet, was Abram niet de vader van degenen van de
Besnijdenis die niet in zijn voetstappen volgden
(Rom. 2:25-3:1). Dit zullen we later elders
beschouwen. De Onbesnedenheid kent hem als hun vader op
grond van geloof alleen.
De Besnijdenis kan op hem alleen dan aanspraak maken
wanneer zij het geloof, het teken, en
de wandel hebben.
Omdat de besnijdenis slechts een
uiterlijk teken is, zijn de voordelen ervan beperkt tot
degenen die de overeenkomstige innerlijke realiteit
hebben. Degenen die onberispelijk wandelen voor God
zullen er baat bij hebben, maar degenen die Zijn wet niet
bewaren zijn in feite onbesneden. Ze zijn als een lege
pot met een etiket. Het etiket misleidt alleen maar als
de inhoud weg is. Een andere pot die dat bevat wat het
etiket aangeeft, zelfs als hij zelf geen etiket heeft, is
de echte. Niet alleen zijn diegenen van de Onbesnedenheid
die geloven de
werkelijke besnijdenis (Fil. 3:2-3), maar de Jood
die besneden is in hart,
in geest, niet
letterlijk in het vlees is de onvervalste, (integere)
Besnijdenis. Niettemin geeft het uiterlijke teken hen
recht op voorrechten die niet veracht mogen worden,
waarvan het feit dat ze de bewaarders van Gods onthulling
werden wel het belangrijkste was. (Rom. 2).
Besnijdenis legt aan allen die
het hebben ondergaan een verplichting op, die hun
vermogen om eraan te voldoen verre te boven gaat. Het is
als een etiket dat garandeert dat de gehele wet is
nagekomen. Een ieder die het gebruikt adverteert maakt
daarmee zijn vermogen bekend om het zonder Christus en
Zijn offer te kunnen stellen. Besnijdenis is het
werkelijke "uit genade vallen". Het is een
vreselijke last om op ons te nemen, terwijl God deze ons
niet heeft opgelegd. Niemand kan in overeenstemming met
dit etiket leven. Het moet onvermijdelijk tot de vloek
leiden die op allen rust die er niet in slagen Gods wet
tot in het kleinste onderdeel te vervullen. Zo blind
waren de Joodse "gelovigen" in Paulus' dagen
dat zij erop stonden dat besnijdenis noodzakelijk was
voor de naties voor hun redding! Veeleer bezegelde het
hun veroordeling.
De overbodigheid van besnijdenis
voor de naties wordt door Paulus herhaaldelijk benadrukt
in zijn brieven. Het is zo onbelangrijk dat het niet eens
de moeite waard is om het ongedaan te laten maken. Een
ieder moet blijven zoals hij was toen God hem riep,
besneden of onbesneden. We negeren uiterlijke
niet-noodzakelijke etiketten en erkennen slechts
innerlijke essentiële werkelijkheden! Voor de
Besnijdenis is het een voorschrift van God om gehouden te
worden. Voor ons betekent besnijdenis niets (1 Cor.
7:17-20). In Christus Jezus vermag noch besnijdenis noch
onbesnedenheid iets, maar geloof, werkend door liefde
(Gal. 5:6). In Hem is er een nieuwe schepping
(Gal. 6:15). Het waren de eigen-gerechtigde
Farizeeën die Paulus tegenwerkten en op besnijdenis en
inachtneming der wet stonden (Hand. 15:5, 21:21). Gods
rechtvaardigheid niet hebbend, probeerden ze die
van hen zelf vast te stellen en
bereikten het tegendeel.
De kwestie van besnijdenis voor
de Onbesnedenheid veroorzaakte veel verdriet en strijd
gedurende de vroege bediening van de apostel Paulus,
vanwege het feit dat de besnijdenis het echtheidsstempel
van JAHWEH's volk was. Toen Paulus terugkeerde naar
Antiochië na zijn eerste zendingsreis, waren het de
Joden, in het bijzonder sommigen uit Judea, die hem
gewelddadig tegenwerkten omdat hij geen proselieten had
gemaakt, noch hen had besneden, noch hen onder de wet
geplaatst. De opschudding werd zo hevig dat de zaak naar
de apostelen in Jeruzalem werd doorverwezen. Petrus lijkt
de enige van de Besnijdenis te zijn geweest, die enige
sympathie voor Paulus' positie had. En zelfs hij zou het
niet hebben begrepen als hij niet was voorbereid door
middel van het visioen te Joppe en Gods hand niet had
gezien in wat er met Cornelius gebeurde.
(Hand. 10:).
Paulus vertelt ons in zijn
brieven veel meer over de besnijdenis dan enige andere
geïnspireerde schrijver, hoewel hij de apostel van
de Onbesnedenheid
was. Dit komt doordat de ware bedoeling van het ritueel
niet werd begrepen, en religieuze ongelovigen zich nog
steeds aan hun eigen vlees en de werken ervan
vastklampten. Wanneer we eenmaal het grote contrast
tussen Abram en Abraham zien, tussen geloof en werken,
tussen Gods rechtvaardigheid en die der mensen, tussen
Paulus' evangelie en dat van Petrus, zullen onze harten
worden gevuld met diepe vreugde dat ons niet een
voorwaardelijke vergeving werd gegeven die afhangt van
onze daden, maar dat we gerechtvaardigd werden door
genade zonder werken volkomen steunend op geloof in God.
Wij zijn zwak en gebrekkig. Hij is de
In-Alles-Voorzienende (NBG: de Almachtige).