De schepping alleen kan het hart van God niet onthullen. Ze moet aangevuld worden met verzoening. Hij Die het beeld van God is moet Zijn Complement worden. De Eerstgeborene van de schepping moet ook de Eerstgeborene van de doden worden. Als zodanig is onze relatie met Hem steeds meer nabij en kostbaar. Wij zijn niet alleen onderschikten in een geestelijk koninkrijk, maar we behoren ook tot een geestelijk lichaam, waarvan Hij het Hoofd is. Gods genade en liefde moeten onthuld worden tegen de donkere achtergrond van menselijke haat.
Deze Soeverein is het Hoofd van het lichaam, in Wie alle heerschappij zijn oorsprong heeft, en in Wiens koninkrijk we overgezet zijn. Onze band met Hem als heiligen is niet gebaseerd op Zijn kracht in de schepping, maar op Zijn overwinning op de dood. Hij is de Eerste die boven komt als Overwinnaar uit de donkere schaduwen, en zo voert Hij een nieuwe schepping aan, een nieuw menselijk ras, dat niet alleen leven gegeven wordt, maar onsterfelijkheid en onvergankelijkheid, buiten het bereik van de dood. Deze doodsverachtende levenskracht zal op den duur aan allen gegeven worden die in Adam zijn, maar op dit moment bezit alleen Hij het. Dit geeft Hem de verhoogde waardigheid van Eerstgeborene uit de doden. Een beetje van deze eer zal Hij met ons delen bij Zijn komst, want dan zullen ook Zijn heiligen levend gemaakt worden, terwijl de grote massa moet wachten tot de voleinding.
De suprematie van Gods Zoon is afhankelijk van de universaliteit of totaliteit van Zijn vele waardigheden. Hoe buitengewoon wordt, in deze korte passage, de nadruk gelegd op dit vitale feit! Binnen de ruimte van vijf verzen lezen we niet minder dan acht maal dat de gegeven heerlijkheid allesomvattend is. Hij is de Eerstgeborene van ieder schepsel. Alles is in Hem geschapen en alles is door en voor Hem geschapen. Hij is voor allen. Alles heeft z'n samenhang in Hem. In alles wordt Hij de eerste. Het gehele complement woont in Hem. Hij verzoent allen door het bloed van Zijn kruis(1Kor. 1:15-20). En bij twee gelegenheden wordt dit versterkt en gedefinieerd als alles dat in de hemelen en op de Aarde is. Er wordt gezegd dat het zowel het zichtbare als het onzichtbare omvat. Wat zou er meer gezegd kunnen worden om ons te imponeren met de universele omvang van de activiteiten van de Zoon?
Deze kostbare woorden zijn het belangrijkste ornament van de kamer waarin ik zit te schrijven. Ze staan nu in grote blauwe letters in een gouden lijst. Lange jaren geleden koos ik ze als mijn motto en besloot ik ze op een prominente plaats in mijn woning te tonen. Bij het bouwen van een nieuw huis, ontwikkelde zich bij mij een plan om ze een blijvend deel van het gebouw te laten worden. Boven de ingang van de zitkamer was een plank met een mooie nerfstructuur. Daarin sneed ik deze woorden in oud-Engelse letters en verniste ze voordat het hout verkleurde, zodat ze daar keurig stonden toen alles klaar was. Maar helaas, toen het huis werd verkocht was een van de eerste daden van de nieuwe eigenaar het verwijderen van alle sporen van mijn gekoesterde motto!
Hier hebben we een juweel met de puurste serene stralen, passend bij de kroon van universele majesteit! Hij was de eerste in de tijd en Hij moet de eerste in al het andere worden. Hoe velen van de mensheid hebben naar suprematie gestreefd! Sommigen hebben de grond doorweekt met bloed om zo de hoogste plaats onder de heersers op Aarde te verkrijgen. Nog velen meer in andere sferen van het leven hebben geprobeerd de top te bereiken, boven hun minder fortuinlijke medemensen. Dezen verhoogden allen zichzelf, slechts een minimale en vluchtige positie verwervend. Hoe schitterend is het contrast! Hij Die nooit Zijn eigen voordeel zocht, maar alleen Gods heerlijkheid, Die Zichzelf beneden allen verlaagde, Hij zal de eerste in allen worden.
Laten we zeer jaloers zijn op Zijn heerlijkheid, en niemand anders toestaan het van Hem kapen. Laten we vurig zijn om Zijn suprematie en het in overeenstemming brengen met geen andere naam dan de Zijne. En laten we iedere heerlijkheid bewaken als ware het een schatkist. En, omdat Zijn kronende heerlijkheden als Complement van de Godheid en Verzoener van allen Hem zo vaak ontkend worden, laten wij ze handhaven en tot het laatst toe verdedigen. In Hem, de Eerstgeborene van de doden, door het bloed van het kruis, is God volledig uitgerust om de doelstelling van liefde te voleinden, en iedere vijand terug te brengen tot Zijn schoot, niet alleen gered, maar verzoend.
Het is heel goed mogelijk ons in te denken dat God de eer van het scheppen zou delegeren aan een tussenpersoon en die van het verzoenen aan een ander. Het is voor God nodig dat Zijn doelstelling uitgevoerd wordt, zodat ieder, naar zijn maat, zou bijdragen aan de vervulling van Zijn plannen. De eer van het zijn van Gods complement zou door hen gedeeld worden. Om het figuurlijk uit te drukken: de een zou een plaats krijgen aan Zijn rechterhand, de ander aan Zijn linker. Sommigen hebben geleerd dat Gods complement zou bestaan uit een hele serie wezens, onafhankelijk van Zijn Zoon, aan Wie Hij het scheppen delegeerde. Dat is niet zo! Het gehele complement, alles wat God nodig heeft om Zijn wil in verband met Zijn schepselen te vervullen, vindt zijn passende woonplaats in Zijn Zoon.
In Hem verheugt het complement zich te wonen. Het is niet alleen zo dat Hij de kunde, de passendheid, het vermogen heeft om om te gaan met alles wat met deze heerlijkste functie in het universum verband houdt. Dit alles heeft Hij, en veel meer. Bij Zijn doop, toen de hemelen voor Hem werden geopend, sprak een stem: "Dit is Mijn Zoon, de Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb"(Matt. 3;17; Marc. 1:11; Luc. 3;22). En opnieuw kwam er, toen Hij getransformeerd werd op de hoge berg, een stem uit de wolk en getuigde van het welbehagen van de Vader in Zijn Geliefde(Matt. 17:5; Marc. 9:17). Petrus herinnert ons hieraan in zijn brief, en vertelt ons dat het Hem eer bracht en heerlijkheid van God de Vader(2Petr. 1:17). Lang daarvoor noteerde Jesaja hetzelfde feit(Matt. 12:18; Jes. 42:1): "Mijn Geliefde, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft."
Is het niet opvallend dat deze erkenning van de Zoon een van de zeer weinige uitspraken is die rechtstreeks door de Godheid in de latere Schrift worden gesproken? Dit zou het de plaats moeten geven waarop het in onze harten recht heeft. Wat is dit een contrast met Zijn getuigenis over de rest van de mensheid! Toen de Heer neerboog om te zien hoe ze zijn, vond Hij niets waarin Hij Zich kon verheugen. Niemand was rechtvaardig of goed(Rom. 3:10-18). Er was zeker niemand onder Adam's nageslacht in wie Hij, zonder Zijn genade, een welbehagen had. In geen van hen kon het complement een plaats vinden. Het complement (Gr.: pleroma) wordt hier als een persoon voorgesteld(Kol. 1:9). Het wordt afgebeeld als zoekend naar een passende verblijfplaats waarin de doelstelling van God uitgevoerd kon worden. In Hem heeft het een heerlijke woning gevonden, want Hij is niet slechts een middel om de schepping terug te brengen naar wat ze was, maar om ze voort te brengen om haar doelstelling te vervullen. Te velen van ons menen dat wij tevreden zouden moeten zijn met een universum dat terug gebracht is naar haar oorspronkelijke perfectie, een wereld zonder zonde, een zorgenvrij bestaan. Maar zo'n resultaat zou Gods hart niet kunnen bevredigen. Dat zou nooit het geworstel van de aionen kunnen rechtvaardigen. Dat zou nooit de bewonderende goedkeuring van het universum kunnen krijgen. Dat zou ijdelheid zijn, een voeden van wind, een oogst die minder is dan het gezaaide, een verliesmakende onderneming.
En zo zou de schepping zijn, ware het niet dat ze begonnen is in de Zoon van Zijn liefde, en ze niet voltooid zal worden door de Ene, door het bloed van Zijn kruis. Liefde kan niet onthuld worden zonder een achtergrond. Iedere denkbare zegen die in de schoot van een zondeloos mens wordt geworpen is alleen maar normaal, iets wat geen dankbare gevoelens oproept en geen antwoord op liefde veroorzaakt. Ik ben er zeker van dat Adam er nooit aan gedacht heeft God te bedanken voor zijn superbe gezondheid en levenskracht. Toch ben ik buitengewoon dankbaar voor kleine beetje kracht dat nodig is om deze zinnen op te schrijven. En wanneer wij, die zoveel geleden hebben onder ziekten en zwakten, eens ons lichaam van heerlijkheid zullen krijgen, hoe diep en blijvend zal dan onze dankbare liefde zijn voor Hem voor al Zijn allesoverstijgende genade!
In deze passage wordt niets rechtstreeks gezegd over de intrede en koers van kwaad en zonde, omdat dit geen deel uitmaakt van het werk van de Zoon. Maar de introductie van vervreemding wordt duidelijk verondersteld door Zijn dood en Zijn kruis en de noodzaak van de verzoening van allen. Er is geen heerlijkheid of eer in het vernielen van Gods werk. Dit moet dan wel gedaan worden, maar wee hem die het doet! Zijn koers moet naar beneden zijn, en niet naar boven. De heerlijkheid van de Zoon zit hem hierin, dat Hij het werk van de Tegenstander teniet doet. Hoe groot Zijn heerlijkheden ook waren bij de schepping, nu alleen vervreemd zijn door zonden wint Hij veel grotere heerlijkheid door Zijn lijden voor allen, zodat allen gered en verzoend zullen worden, en zo het oorspronkelijk doel van hun schepping zullen bereiken.
Moge God ons genadig zijn als wij onze redding alleen van onze kant bekijken! Het doel van alles is God, en niet Zijn schepselen. De heerlijkheid van God vereist de verhoging van de Zoon. Dit zijn de belangrijkste overwegingen bij de verzoening van allen. Indien ook maar één van hen die Hij in liefde schiep er niet in zou slagen het uiteindelijke doel te bereiken dat Zijn liefde heeft bedacht, dan worden Zijn wijsheid en kracht aan de kaak gesteld en wordt Zijn liefde in twijfel getrokken. Als ook maar één van hen die in Zoon van Gods liefde werd geschapen er niet in zou slagen verzoend te worden door het bloed van Zijn kruis, zou dat niet de Zoon wegslepen van de hoge plaats die God Hem heeft gegeven? Laten we toch niet de schittering van Zijn werk verduisteren door ons eigen minne ongeloof!
Terug naar de indexpagina van Studies in Kolossenzen