De vraag "Had God Adams zonde niet kunnen voorkomen?" kan met een nadrukkelijk "Ja!" beantwoord worden. Meer dan dat, God had hem zo kunnen scheppen dat het voor hem onmogelijk was geweest om te zondigen; maar Hij maakte het niet alleen mogelijk voor hem om te overtreden, maar onmogelijk voor hem anders te doen. Adam overtrad bij de eerste test. We hoeven niet te aarzelen te geloven dat Adam, net als heel zijn nageslacht, opgesloten was in koppigheid, opdat hij binnen het bereik van Gods genade zou komen (Rom. 11:32).
Met alle eerbied moeten we er op staan dat, als het Gods doel en bedoeling was geweest om Adam zondebestendig te maken, niet alleen Adam maar ook God Zelf heeft gefaald. Wanneer een uitvinder een machine bouwt die het bij de eerste test al begeeft, aarzelen we niet hem een mislukkeling te noemen. Bovendien, als de eerste poging zo ongelukkig was, waarom zouden we dan nog vertrouwen hebben in Zijn latere inspanningen?
Dat God een mens gemaakt zou kunnen hebben die in staat was te weerstaan, niet alleen de milde verleiding van de hof, maar de zwaarste inspanning van zonde, wordt overtuigend aangetoond in het geval van Christus. Ja, hier had Hij een Man die in staat was, niet alleen onbezoedeld te leven op een toneel van vuile zonde, en te lijden onder de aanwezigheid er van in anderen, maar te buigen voor de wil van God en de vernedering en morele eerloosheid te ondergaan als gevolg van het de plaats innemen van zonde zelf, en er onbevlekt en smetteloos er doorheen komen in Gods ogen.
Had Adam nooit gezondigd, dan zou hij een neutrale, voelende kluit geweest zijn, ongeschikt voor het volle gezelschap van zijn Schepper. Van een ding kunnen we zeker zijn: hij zou nooit kwaad gekend hebben. En we mogen er net zo zeker van zijn dat hij nooit goed gekend zou hebben. Hij zou God niet vervloeken door de zonde, noch zou hij Hem danken voor Zijn weldadigheid of Hem aanbidden voor Zijn genade. Hij zou volkomen gefaald hebben om de doelstelling van zijn schepping te vervullen. We moeten altijd er aan denken dat de boom van kennis van goed en kwaad een dubbele functie had. Niemand vergeet dat het de kennis van kwaad bracht, maar het was eerst en vooral de boom van de kennis van goed. Adam had geen waardering voor het goede waardoor hij werd omringd. Omdat hij niets anders kende, was het voor niet niet goed. Hij ontving het als vanzelfsprekend, zonder een dankbare gedachte.
Adam had oneindig door kunnen leven in zo'n niet gewaardeerd paradijs, maar met niet te schatten verlies voor zichzelf en voor zijn Schepper. Al wat hij zag was de hand van God; zijn hart was verborgen. Er moest een middel gevonden worden om Adams aanhankelijke reactie op te wekken voor het goddelijk verlangen. Hij moest leren om het goede te waarderen. Hoe kon dit gedaan worden?
Het is een feit, vol van betekenis, dat de boom waarvan Adam at geen nagekomen idee van God was. Adams onwetendheid van goed leidde niet tot het planten er van. De boom groeide al en droeg vrucht. Bovendien was hij niet in de een of andere verre hoek verstopt, in ondoordringbaar struikgewas. Hij stond midden in de hof, toegankelijk, en op elke wijze aantrekkelijk. Als het alleen maar een kwestie van Adam weerhouden er van te eten was geweest, had de boom heel gemakkelijk verwijderd kunnen worden. Nog eenvoudiger: hij had nooit geplant hoeven worden. Alleen God was verantwoordelijk voor alle accessoires in Adams overtreding.
Maar van nog veel groter belang is dat de boom in zich twee onscheidbare functies combineerde. Misschien zouden wij er de voorkeur aan geven dat één boom de kennis van het goed leerde, en er een andere zou zijn om ons in te wijden in de kennis van het kwaad. Maar dit is onmogelijk in de aard van dingen. We mogen er naar streven om ons licht voor te stellen zonder duisternis, maar dat zal onmogelijk blijken te zijn. Licht kan dan wel alle duisternis verdrijven, maar de verwezenlijking er van hangt af van het tegengestelde. Daarom kan goed door mensen niet gekend worden zonder de kennis van kwaad.
De functie van kwaad in de wereld is om een waardering van het goede toe te delen. Het is Gods achtergrond waartegen Hij de schittering van Zijn genade zal schilderen. We zeggen niet dat het kwaad nodig is voor het goede, want dan zou het voortijds van oorsprong zijn en eeuwig in de toekomst. Kwaad is een les, die, eenmaal geleerd, geen herhaling nodig zal hebben. Door de zwartheid er van zal het de stralen van eeuwige gelukzaligheid laten oplichten, lang nadat het is opgehouden te bestaan.
Bovendien beging Adam, toen hij alleen was, voordat Eva aan hem was gegeven als zijn hulp, geen vergissing. Adam werd niet door zonde verleid. Hij werd niet misleid door de misleider (1 Tim. 2:13,14). Het was verre van een excuus toen Adam zei: "De vrouw, die U mij gaf, zij was bij mij, zij gaf mij van de boom en ik at er van" (Gen. 2:12;SW). Nee, hij raakte opzettelijk betrokken bij haar zonde en overtreding en belediging. Daarin was hij een type van de Tweede Mens, Die geen zonde kende, maar zonde werd vanwege de liefde voor de Zijnen. Het was een vergissing van hem om naar zijn vrouw te luisteren, maar het was een duidelijk bewijs van zijn aanhankelijkheid, want hij koos er voor om bij haar te zijn in de zonde en in alle gevolgen daarvan, en niet om alleen te zijn in een onberispelijke eenzaamheid.
Ook de verdediging van de vrouw was niet allen maar een excuus. Door schepping was ze niet de gelijke van de verleider. Aan zichzelf overgelaten zou ze waarschijnlijk nooit gedacht hebben aan ongehoorzaamheid. Het grote punt in de grote vergissing van de mens is dit: dat zowel Adam als Eva innerlijk zondenloos waren en nooit hun fout gemaakt zouden hebben zonder invloeden van buiten. Daarover hadden ze geen controle. We zijn onszelf van binnen bewust dat Adams zonde de mensheid in een plaats heeft gebracht waar zondigheid op mensen geworpen wordt, zelfs voordat ze een wil hebben. Daarom was Adam omringd door krachten die hem overmeesterden.
De positie dat Adams zonde Gods onderliggende doelstelling bij de schepping vervulde, schijnt in conflict te zijn met het gebod dat ze niet zouden eten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Dezelfde schijnbare tegenstelling loopt doorheen heel de Schrift, maar is het duidelijkst te zien in het kruis van Christus. Niemand zou er aan denken Zijn moordenaars vrij te spreken op grond van dat het Gods wil was dat Hij zou lijden. Er kan geen twijfel over bestaan dat alles wat ze deden in overeenstemming was met het specifieke raadsbesluit en de voorkennis van God (Hand. 2:23), die aionen voordat zij hun bestaan kregen gevormd werden(zie 1 Petr. 1:19,20). Maar zij begrepen Zijn doelstelling niet en handelden er geheel onafhankelijk van. De grote heerlijkheid van Gods wijsheid wordt getoond in de wijze waarop Hij Zijn wil uitwerkt door middel van de onwetendheid en tegenstand van Zijn vijanden. Christus gekruisigd toont de volkomen nutteloosheid aan van het tegenwerken van God, want Hij kent onze maat en weet wat wij zullen doen, en heeft in overeenstemming daarmee Zijn plannen gemaakt. Laten we altijd Gods doelstelling onderscheiden van de processen die gebruikt worden bij het bereiken er van.
Sommigen zullen zeggen dat God Adam een verbod gaf opdat hij het zou breken. Dat is juist. Later gaf Hij Israel een wet, door Mozes. Ook zij dachten dat Hij bedoelde dat zij die zouden houden, en in een fataal moment van zelf-vertrouwen, beloofden zij dit te doen. Maar ons wordt duidelijk verteld dat ze voor een totaal ander doel werd gegeven, opdat de overtredingen zouden toenemen (Rom. 5:20). Zouden ze die gehouden hebben, dan zou dat het einde verslagen hebben waarvoor ze was ontworpen. Net als de wet die op Adam werd gelegd, werd ze begeleid door een vloek. Zegen komt door de vloek, en niet door het houden van wet.
Het zal dan duidelijk zijn dat de aanwezigheid van zonde in het universum niet een vergissing is van Gods kant, maar een deel van Zijn plan voor het bereiken van de harten van Zijn schepselen. Zodra we proberen de verantwoordelijkheid voor de zonde te verleggen van Zijn schouders naar die van een van Zijn schepselen, of dat nu Satan is of Adam, betrekken we Hem bij de zonde op een manier die een aanslag doet op het fundament van alle toekomstige gelukzaligheid. Indien één enkele van Zijn schepselen ooit het doel van zijn bestaan ontkende en ontsnapte aan Zijn controle, wat zal dan een nog veel grotere opstand in de weg staan? Dan zal God onttroond worden en zal chaos en puin heersen.
Maar we moeten niet tevreden zijn met het terugvoeren van zonde naar de doelstelling van God, zonder iets van z'n plaats in die doelstelling te ontdekken, want het is dit dat Hem heerlijkheid geeft en zegen aan onze harten. Als God alleen kwaad en zonde toestond, dan zou de simpele gevolgtrekking zijn dat dit een hindernis is, en geen hulp, in Zijn bedelingen. Verder zou het inhouden dat Zijn hart er niet bij was en er niets van verwachtte.
Net zoals de aard van zonde ons denken tot rust brengt met het oog op de bron er van, zo geneest de aard van God onze harten over het doel er van. Nu we hoe de zonde binnentrad, is het niet moeilijk te ontdekken waarom ze kwam. Ze werd opzettelijk door God geïntroduceerd om een achtergrond te vormen voor het vertonen van Zijn karakter en kenmerken. Hij plantte de boom, Hij gaf de vrouw, Hij introduceerde de slang. Alle factoren die Adam beïnvloedden om te zondigen waren, direct of indirect, uit Zijn hand.
Maar Zijn wijsheid en Zijn doelstelling zijn zeer duidelijk te zien in de kwaliteiten waarmee Hij de zonde installeerde, zelfs voordat die begaan werd. Is ze bedoeld om Zijn rechtvaardigheid te onthullen? Dan moet Hij ze maken tot het verbreken van een verbiedende wet. Is ze gepland om Zijn aanhankelijkheid aan te tonen? Dan moet Hij ze maken tot een breuk in gemeenschap. Het was omdat Adams zonde, of vergissing, op hetzelfde moment een overtreding en een belediging was dat ze het middel voor de onthulling werd, niet alleen van Zijn hand, maar van Zijn hoofd en van Zijn hart.
Onszelf onze accurate definitie van zonde voor ogen houdend, zouden we in feite God beschuldigen, dat wil zeggen: Hem van falen beschuldigen, als we er op zouden staan dat Adams zonde onafhankelijk van Zijn plan en doelstelling gebeurde. Als het Gods bedoeling was dat Adam zondenvrij zou doorleven, als God hem schiep in de veronderstelling dat hij heilig zou blijven, dan maakte Hij een grove fout, of beging een zonde. Maar als Adam, in zijn zonde, Gods doelstelling vervulde, dan bewijst juist die zonde van Adam de zondenloosheid van God.
We zijn er dan ook zeker van dat zonde, of doelmissen, nooit enige plaats had in God zelf. Maar we kunnen dit standpunt alleen handhaven zo lang we bevestigen dat ze een plaats heeft in Zijn doelstelling. Als ze een indringer is, ongewenst, ontstellend, eeuwig, dan was de grootste vergissing van alle ze "toe te staan" het universum binnen te dringen.
We herhalen het: zonde is doelmissen. Als God de redding van allen wil, en, vanwege krachten buiten Hemzelf, niet in staat is het verlangen van Zijn hart te bereiken, maar de grote meerderheid, of zelfs maar een overblijfsel, in een eindeloze doodsstrijd te werpen, dan zou dat niet alleen de zondigheid van Zijn schepselen bewijzen, maar het zou aan heel het universum demonstreren dat Hij tekort schiet bij het bereiken van het doel dat Hij Zichzelf voor ogen had gesteld.
In de ijdele filosofie van de mens wordt het verkeerde door het goede gecorrigeerd. Maar het goede doen is neutraal. De man die op tijd zijn rekeningen betaalt verwacht niet dat dit een oude schuld regelt. De boekhouder die een vergissing begaat wordt niet ontlast door de juistheid van heel de rest. Als de fout die hij heeft gemaakt niet meer hersteld kan worden, kan hij nog steeds in staat zijn zaken aan te passen door een andere vergissing om de eerste in evenwicht te brengen. In Gods grote boek zijn de zonden van Zijn schepselen meer dan in evenwicht gebracht door de Ene Die voor ons tot zonde werd gemaakt, ook al kende Hij Zelf geen enkele zonde.
We kunnen niet "verzoenen voor voorbije misdaden door een rechtschapen leven te lijden." Aan de Israeliet werd geen werk opgedragen om zijn zonde te bedekken. Een rechtvaardige wet vereiste reeds alles was hij kon doen. Zijn zonden moeten op een geheel andere basis benaderd worden. Daarom werden ze van hem overgezet naar een dier waar niets tegen in te brengen was. Het uitgieten van de ziel van het dier op de aangewezen wijze op Gods altaar, maakte een bedekking voor de ziel van de offerbrenger, en bracht de schalen van het recht in balans. Niet dat het dit echt bereikte. Geen dier kan een vervanging zijn voor een mens.
De grootste belediging van de mens meer dan corrigeerde zijn kleine vergissing in Eden. Zijn we ons ten volle bewust dat, voor zover het de mens betreft, we alles wat we in Christus hebben, te danken hebben aan een zonde die onuitsprekelijk meer vreselijk was dan de overtreding in Eden? Stellen we het feit op prijs dat geen enkele grote daad of goede handeling ooit zegen had kunnen brengen die vergeleken zou kunnen worden met de meest kwaadaardige zonde van de mens? Strikt van het menselijk standpunt uit gezien, moet de kruisiging van Christus ongeëvenaard zijn in de analen van de zonde. En toch is het deze zonde die de lei van Adam en zijn nakomelingen schoon veegde en die ongehoorde zegen in zijn spoor zal meebrengen.
We proberen niet Pilatus van blaam te zuiveren, of de priesters, of de Farizeeën, of Judas. We proberen niet het volk te verontschuldigen. Onze woordenschat is niet in staat onze volkomen minachting uit te drukken over hun lafhartigheid, onze afschuw of hun hypocrisie, ons walgen van hun trouweloosheid, ons huiveren bij hun schandalige zonde. Maar dit accentueert slechts onze bewondering voor de niet te imiteren wijsheid van God, die zulke mensen en zulk materiaal gebruikte voor de verwijdering van alle zonde. Gezien van de menselijke kant zijn zij vleesgeworden vijanden; vanuit het goddelijk standpunt zijn zij Gods aangewezen priesters, het Offer slachtend op het bronzen altaar.
Satan was zeker de aanstichter van deze moord. Zoals in het geval van Adam, is het onmogelijk te bewijzen dat een enkele menselijke acteur zijn rol in dit toneel zou hebben gespeeld, tenzij hij van binnenuit gedwongen zou zijn. Niemand kan de woorden van Pilatus lezen zonder te bevestigen dat hij er niet naar verlangde een aandeel te hebben in deze onrechtvaardige daad. Hij werd door de priesters, de Farizeeën en het gepeupel gedwongen. Dezen, op hun beurt, voerden het bevel uit van de Lasteraar, wiens kinderen zij waren. Judas werd in feite bezeten door Satan, voordat hij zijn vuile belediging durfde te begaan.
Als het zo moet zijn dat beledigingen komen, dan moet het echt zo zijn dat deze belediging van het kruis zou gaan gebeuren. Zeker, als we zonde nergens anders kunnen zien in Gods licht, dan kunnen we ze hier zien in haar ware eeuwige bedoeling, het middel van onmetelijke zegen voor altijd voor de niet te tellen miljoenen van Gods schepselen. En er zou geen kruis zijn geweest zonder de allerhoogste zonde van de mens.
Zij wisten niet wat ze deden. Hadden ze geweten van de monsterlijke fout die ze aan het maken waren, dan zouden ze nooit deel hebben genomen aan Zijn moord. Het was nodig dat zij onwetend zouden blijven. En als het essentieel was dat onwetende goddeloze mensen de zonde der zonde zouden begaan, opdat de hoeksteen van toekomstige gelukzaligheid stevig gelegd kon worden, kunnen we dan hierin niet een groot voorbeeld zien van de methode waarmee God alle zonde in een uiteindelijk goed zal omvormen?