Zij van wie de harten zijn vergroot en van wie de aanhankelijkheden overvloeien vanwege de niet te evenaren genade door de universele verzoening, zullen proberen anderen te betrekken bij deze schitterende waarheid. Bij dit vreugdevolle ondernemen zullen zij afwijzing tegenkomen van hen die oprecht verlangen vast te houden aan het woord van God en die passages ter sprake brengen die, in onze vertalingen en buiten hun context, zeker de mogelijkheid van Gods vervulling van Zijn doelstelling schijnen te ontkennen om het universum met Zichzelf te verzoenen door het bloed van Christus' kruis (Kol. 1:29).
Een van de meer algemene tegenwerpingen is het geval van Judas. Het volgende citaat, dat bedoeld is om aan te tonen dat Christus de leerstelling tegensprak, is kenmerkend voor deze tegenstand.
Christus zegt van Judas:
"Het ware hem goed, zo die man niet geboren ware geweest."
(Marc. 14:21;SV)
"De Herziener zegt dat het voor hem een niet te berekenen ramp zou zijn geweest; want hoe lang en zwaar ook zijn ellende daarna op hem moge liggen, de eindeloosheid van gelukzaligheid waarin zij uiteindelijk uitmonden zouden ze alle onmetelijk overtreffen; en de gezegenheid van zijn bestaan in de toestand waaraan hij tenslotte geïntroduceerd zou worden, zou oneindig meer te verkiezen zijn boven het feit dat hij werd geboren."
Laten we onmiddellijk toegeven dat dit een formidabele tegenwerping tegen de waarheid schijnt te zijn die elders zo beslist wordt geleerd. Als het voor Judas beter zou zijn dat hij nooit was geboren (zoals het vers over het algemeen wordt geciteerd), is het moeilijk te zien hoe hij deel zou kunnen hebben aan de universele verzoening, of hoe hij deel kan hebben in de universele levendmaking (1 Kor. 15), of hoe alle mensen gered kunnen worden en tot een erkentenis van de waarheid komen (1 Tim. 2:4).
De eerste vraag die beantwoord moet worden is: Sprak Jezus deze woorden? Is onze vertaling betrouwbaar in deze passage?
De methode, als we die zo mogen noemen, die door onze vertalers werd gebruikt, of beter: herzieners (want de zogeheten King James vertaling was ook een herziening), maakte hun werk een weerspiegeling van de toenmalige theologie, en niet zozeer van de geïnspireerde tekst. Kunnen we van hen verwachten dat ze anders vertaalden dan in lijn met hun eigen begrip van "waarheid"? Zouden we de Bijbel "vergissingen" laten leren? Ten gunste van een minderheid van de latere herzieners moeten we echter toegeven dat zij er op stonden een verslag toe te voegen in de kantlijn dat gefundeerd is op gezonde principes. Zowel de Engelse als Amerikaanse herzieners merkten in hun kantlijnen op dat de woorden "van Hem" weggelaten zijn in hun vertaling van de tekst die we aan het bestuderen zijn.
Opdat iedereen het bewijs duidelijk voor zich kan hebben, reproduceren wij de originele tekst interlineair. Zo zullen we in staat zijn te zien of zij gerechtvaardigd waren in hun weglaten van "van Hem," of dat deze woorden werden weggelaten om hen in staat te stellen de passage overeen te laten komen met hun begrip van wat het (in hun ogen) behoorde te leren.
"KALON AUTOO EI OUK EGENNEETHEE
goed voor hem indien niet-geboren
HO ANTHROOPOS EKEINOS
de mens die"
Er is geen goede reden waarom dit niet weergegeven zou worden met "het zou goed voor Hem zijn als die man niet was geboren." Dit laat niets weg en verenigt niet het "goed" met "die man" in plaats van "Hem."
De vraag rijst: Wie is de "Hem"? De vertalingen zeggen dat het "die man" is; maar zodra ze het voornaamwoord "Hem" introduceren, staat het in contrast met "die man". "Die man" veronderstelt een andere dan het onderwerp van de zin, en dat is de Zoon des Mensen.
Een zeer eenvoudige oplossing wordt ons aangeboden in de voorafgaande clausule van deze zin. Daar wordt naar de voornaamwoorden "Hem" en "die man" op z'n manier verwezen dat er geen vergissing mogelijk is. "Want inderdaad, de Zoon van de mens gaat weg, zoals over Hem geschreven werd. Maar wee die man door wie de Zoon van de mens overgeleverd wordt" (Marc. 14:21;SW). "Hem" is de Zoon des Mensen; "die man" is Judas. Hoe kan het anders zijn in de balans van de zin? Het is gewoon onmogelijk dat "Hij" naar Judas verwijst. We moeten doorlezen: "Het ware hem[Hem - de Zoon des Mensen] goed, zo die man [Judas] niet geboren ware geweest."
Dat er geen aarzeling hoeft te zijn bij het spreken over dingen die "niet goed" of "goed" zouden zijn voor de Zoon des Mensen, wordt duidelijk gemaakt door de handeling van de vrouw met de albasten kruik met zalfolie in hetzelfde hoofdstuk. Hetzelfde woord voor haar handeling wordt ook gebruikt voor die van Judas. Hij zei: "Zij heeft een goed werk aan Mij verricht." Het is niet het gebruikelijk woord voor "goed." Het geeft dat aan wat passend en aangenaam is. Haar daad was er een die Zijn verheven positie werd; Judas' daad was er een die geheel geen rekening hield met Zijn vriendelijkheid en gunst.
Christus zei veel vreselijk dingen over de zoon van verderf, maar geen er van ging in tegen Zijn doelstelling of kracht om hen uiteindelijk samen met heel de mensheid te redden. Hij zei nooit dat het goed, of beter, was als hij - Judas - nooit was geboren.
Dit geval is een goede illustratie van het soort problemen dat zij tegenkomen die zoeken naar waarheid die verder gaat dan wat de vertalers wisten. Steeds weer hebben zij passages aangepast of gekleurd om ze toe doen overeenstemmen met hun idee van orthodoxie. Ja, op sommige lijnen van waarheid - en in het bijzonder waar het Gods uiteindelijke doel betreft - is de Bijbel afdoende verdraaid om de meest werkzame vijand te kunnen zijn die de waarheid maar kan hebben, want, ondanks de eenvoudige, categorische uitspraken die betrekking hebben op het onderwerp, verblinden geïsoleerde verkeerde uitspraken zoals die we aan het bekijken zijn, de harten van Zijn volk, opdat de heerlijke schittering van Zijn heerlijkheid hen niet zou verlichten.
Een ander argument (als het zo genoemd mag worden) luidt als volgt:
"Als Judas uiteindelijk gered zal worden, dan is dat ook het geval met de duivel; want Judas is een duivel, en de mogelijkheid van redding in het geval van een duivel duidt op de redding van alle duivels (Joh. 6:70)."
Dit is redeneren. De grote vooronderstelling is dat er geen redding is voor duivels. De mindere vooronderstelling is dat Judas een duivel is.
De eerste vooronderstelling heeft absoluut geen grond, de tweede is verdraaid.
Laten dezelfde manier van redeneren eens toepassen of het geval van Petrus. Onze Heer noemde Petrus "Satan" (Matt. 16:13). Volgens de orthodoxie valt Satan volledig buiten het bereik van de redding. Daarom kan Petrus niet gered worden; of, omgekeerd, de mogelijkheid van redden van één Satan duidt de mogelijkheid van een andere Satan aan.
De logica is onweerlegbaar, maar de vooronderstelling is onhoudbaar. Er moeten eerst twee dingen bewezen worden: (1) Er is geen redding voor "duivels"; (2) Judas was in feite geen menselijk wezen, maar iemand uit de orde van wezens die gewoonlijk "duivels" genoemd worden. Geen van deze vooronderstellingen wordt door de Schrift ondersteund.
Satan en Duivel zijn beschrijvende termen, net als Christus. Satan betekent Tegenstander. Duivel betekent Lasteraar. Ze worden in het bijzonder toegepast op de ene grote Tegenstander van Christus en Lasteraar van Zijn volk, maar zijn niet tot hem beperkt. Er zijn vele andere satans en lasteraars.
De engel van JAHWEH was een "satan" voor Bileam (Num. 22:22). Hadad, de Edomiet, werd aangezet om Salomo's "satan" te zijn.
"Duivel" of lasteraar wordt in deze algemene zin ook toegepast op menselijke dingen. Als we er op staan dat alle "duivels" of lasteraars buiten het bereik van verlossing vallen, is het nutteloos het evangelie aan de valse beschuldigers van deze laatste dagen te preken (2 Tim. 3:3).
Ook is er geen enkele hoop voor die bejaarde vrouwen die in deze zonde vallen (Titus 2:3). In deze beide Schriftgedeelten is de uitdrukking "valse beschuldigers" of "lasteraars" dezelfde als "duivels" elders (behalve waar duivel de weergave is van demon). De vrouwen van diakenen die lasteraars zijn, zijn dan alle hopeloos verloren, want dit is hetzelfde woord in het Grieks.
Wanneer redeneren ons in zulk een moeras als dit doet belanden, is het tijd dat we ons redeneren verbinden met onthulling. Onze belangrijkste vooronderstelling is verkeerd. Sommige duivels, of lasteraars, zullen gered worden; en, in de taal van onze tegenstander, "de mogelijkheid van redding in het geval van één duivel, duidt de mogelijkheid van de redding van alle duivels aan." We trekken dan ook de conclusie dat Judas gered zal worden. Onze tegenstander grondvest zijn betoog op valsheden; wij grondvesten de onze op feiten. Hij baseert alles op de Bijbel; wij staan op de Schrift.
Een ander argument van dit soort wordt getrokken uit het mistige misverstand dat een "duivel" een aparte orde van wezens zou zijn. Als Judas een "demon" zou zijn genoemd (wat door onze vertalers gewoonlijk met "duivel" wordt weergegeven), dan zou er op z'n minst enig substantieel bewijs voor dit argument moeten zijn. Maar Judas wordt een "lasteraar" genoemd, en niet een "demon."
"Berouw naar God, en geloof in onze Heer Jezus Christus (Hand. 20:12) zijn essentiële voorwaarden voor redding. Maar '[berouw tot redding]' wordt alleen teweeg gebracht door 'goddelijk verdriet' over zonden (2 Kor. 7:10) en wordt altijd gericht 'op God'..."
"De herziener dient uit het woord van God te bewijzen dat een duivel in staat is tot zulk berouw en zulk geloof. Indien niet, dan kan Judas nooit gered worden (Joh. 6:70); en indien één man eindeloos verloren kan zijn, valt heel het werk van 'uiteindelijk herstel' in duigen."
De weidse uitspraak dat berouw en geloof altijd essentieel zijn voor redding, zal de test van de Schrift niet doorstaan. Berouw is essentieel in verband met het Koninkrijk, maar heeft geen plaats in het evangelie voor vandaag. Paulus' latere bedieningen zullen er tevergeefs voor doorzocht worden. Het berouw van hen die gered worden (zoals naar verwezen wordt in de passage in 2 Korinthe) heeft geen betrekking op de redding van die verloren zijn. Berouw is soms, niet altijd, een toestand [of gevolg] van redding.
Hetzelfde is waar voor geloof. Niemand staat meer op deze voorwaarde dan wij (als we het zo mogen noemen) in de huidige bedeling. In feite is het essentieel doorheen de aionen; maar nadat de aionen voorbij zullen zijn, maakt geloof plaats voor zien en heeft redding niet langer nodig op welke wijze dan ook voorwaardelijk te zijn. "God is de Redder van heel de mensheid, in het bijzonder van hen die geloven." Geloof geeft een bijzondere redding die tijdens de aionen kan worden genoten, lang voordat Hij de Redder van heel de mensheid wordt bij de voleinding.
"Er is door God geen voorziening gemaakt voor de redding van demonen (Hebr. 2:16; 2 Petr. 2:4; Judas 6); en ook niet voor de redding van hen die, in dit leven, 'uit vrije wil hebben gezondigd' in een laatste verwerping van Gods genade en liefde in Christus Jezus (Joh. 8:21,24; Hebr. 6:4-6; 10:26-29)."
Het vreemde van dit betoog is het feit dat "demonen" nooit genoemd of verondersteld worden in de context van de genoemde passages. Het gaat altijd over boodschappers (of engelen), een heel andere soort van wezens. Wat dit van doen heeft met het geval van Judas is niet duidelijk.
Maar het is verre van ons om ook maar een moment toe te staan dat God geen voorziening heeft getroffen voor welk van Zijn schepselen dan ook! Het is verre van ons om grenzen te stellen aan de werkingskracht van de verzoening die door Zijn Zoon is bewerkt! Door het bloed van Zijn kruis zal God heel de schepping verzoenen (Kol. 1:20), dat sluit zowel boodschappers als demonen in.
Zeker, niemand zal de weergave van de KJAV tegenspreken van Hebreeën 2:16. Met het oog op de bediening van het Koninkrijk maakt Hij geen gebruik van boodschappers, maar van het zaad van Abraham. De komende wereld is niet aan hen onderschikt (Hebr. 2:5). Er wordt helemaal niets gezegd met betrekking tot hun redding. Integendeel! We worden er van verzekerd dat in de naam van Jezus (de Redder) iedere knie zal buigen, niet alleen onderaards en aards, maar net zo goed hemels (Filip. 2:11). De boodschappers zijn begrepen in Zijn hemelse trofeeën.
In allebei de andere passages (2 Petr. 2:4 en Judas 6) hebben we het lot van boodschappers, die zondigden, tot de dag van het oordeel. Wat dat oordeel zal zijn wordt ons niet verteld, maar we mogen heel wel denken dat het om zware maatregelen zal vragen. Maar geen daarvan is blijvend. Het heeft allemaal betrekking tot hun loopbaan in de aionen, waarin de Schrift ons geen idee geeft dat zij gered zullen worden. Daarna zijn ze er uitgesproken over. Alle schepselen zullen met God verzoend worden.
De passages die aangehaald worden over "uit vrije wil zondigen," enz, hebben niets te maken met de zaak, behalve wanneer de tegenwerper de invoeger van het woord "volkomen" gaat worden. De vervulling van Gods doelstelling om allen te redden komt in het geheel niet tussenbeide in het oordeel van Christusverwerpers tijdens de aionen.
""Christus zegt: 'en niet een van hen ging verloren, behalve de zoon van de vernietiging'" (Joh. 17:12-SW; Rom. 2:5-11; Openbaring 22:11)."
"De herziener bevestigt dat de zoon van de vernietiging niet zo hopeloos verloren is als Christus ons zou willen doen geloven - een bevestiging die neerkomt op dit: dat, als Christus' woord niet het laatste is in het ene geval, het dat ook niet is in het andere. Indien ik moet geloven dat de zoon van de vernietiging niet volkomen verloren is, welke zekerheid heb ik dan om te geloven dat de rest over wie Christus spreekt wel uiteindelijk gered zal worden?"
Laten we eerst onze volle geloof bevestigen in wat onze Heer zei.
Judas, de zoon van vernietiging, verging; maar we weigeren aan Zijn woorden toe te voegen en te zeggen dat hij blijvend verloren is. We zullen niet wijzer zijn dan staat geschreven. Wat dan met de rest? Waren zij niet "volkomen" gered? De vraag rust op een verkeerde aanname. Ze is gebaseerd op een bewuste weigering te geloven wat God zegt dat de "volkomen" toestand van heel de mensheid zal zijn. Redding, net als vernietiging, is aionisch; ze komen samen tot een einde; maar beide vloeien samen in een staat van perfecte gelukzaligheid, gekenmerkt door de welsprekende uitspraak dat God "Alles in allen" zal zijn (1 Kor. 15:28).
Indien zij die het woord "volkomen" zo vrijelijk gebruiken zouden vragen naar Gods "volkomen" prestatie, dan zouden hun problemen en tegenwerpingen verdwijnen. Wanneer we er op staan dat redding, net als oordeel, aionisch is en niet eindeloos, doen we niets af van de redding, en geven we geen enkele aanleiding voor de gedachte dat zij die gered zijn verloren zullen gaan. Integendeel! Nadat de aionen zonde en dood weggerold hebben, zal niemand verloren zijn, maar zullen allen Zijn redding genieten - niet aionische redding die volgt op geloof, maar een latere tentoonspreiding van Zijn genade die Zijn soevereine wil zal uitwerken, dat heel de mensheid gered zal worden en tot een bewustwording van de waarheid komen.
"Christus zegt dat tussen de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen, in het hiernamaals, er een grote kloof zal zijn, zodat het gaan van de zijde van de dood naar de zijde van het leven onmogelijk is, net zoals het dat is van de zijde van leven naar die van de dood(Luk. 16:26)."
"De herziener moet dit noodzakelijk ontkennen."
Hier wordt een parabolisch toneeltje in het ongeziene het "hiernamaals" genoemd en de bewering is dat dit definitief is. Maar, zelfs als dit een letterlijk verhaal zou zijn, het ongeziene wordt in de poel des vuurs geworpen, lang voor de voleinding. Het is voorbijgaand, niet definitief. En wat de kloof betreft die er is tussen leven en dood - dat is geheel buiten de bedoeling. Zowel de rijke man als Lazarus waren dood. We ontkennen niets in het verhaal, alleen dat wat er aan is toegevoegd, wat is dat het de definitieve toestand van de rechtvaardige en de onrechtvaardige is.
"Christus zegt dat "de laatste toestand van de bewust boosaardige man erger is dan de eerste." Dat ook zegt de Heilige Geest, precies dezelfde woorden gebruikend (Matt. 12:45; 2 Petrus 2:20)."
"De herziener ontkent dit absoluut. 'De laatste toestand van die man' zoals hij het vertegenwoordigt, is boven alle begrip goed; want er is geen 'verderf' - zelfs al zeggen God de Zoon en God de Heilige Geest zeggen dat dit wel zo mis (Matt. 12:33; Gal. 6:8) - maar eeuwig leven"
"
Het hele gewicht van dit betoog rust op een betekenis van het woord "laatste," die het niet wil ondersteunen. Zelfs in onze Engelse vertaling kunnen we niet het woord de zin van absolute definitiefheid geven. Het heeft altijd een relatieve waarde. De "laatste dag" waar zo vaak van wordt gesproken (Joh. 6:39-40, 44, 54; 11:24; 12:48) of de "laatste dagen" (Hand 2:17; I Kor.; 2 Tim. 3:1; Hebr. 1:2; Jac. 5:3; 2 Petr. 3:3) of de "laatste keer" (1 Petr. 1:5,20; 1 Joh. 2:18; Joh. 15) zijn geen van alle definitief. Wij leven in de laatste dagen. Komen er dan geen dagen meer na deze? Zullen er geen dagen zijn in het millennium? We leven niet in absolute zin in de laatste dagen, maar in de laatste dagen van deze bedeling. Daarom is de laatste toestand in de Schrift die uit Mattheüs wordt geciteerd de laatste toestand van die generatie. Het slaat absoluut niet op hun individuele bestemming, noch bij het oordeel, noch bij de voleinding.
Wat was hun "eerste" staat? Was het hun absolute begin als babys? Is het niet veeleer een contrast tussen twee toestanden, die de relatie tussen eerste en laatste met zich mee dragen? Het woord "eerste," net als "laatste," heeft vaak een relatieve waarde. De vertalers zelf herkenden dit toen zij het weergaven met "voorgaande" in Openbaring 21:4. De voorgaande dingen gingen voorbij. Niet de absolute eerste dingen, want die waren al lang voorbij. Zo ook verwijst de eerste hemel en aarde naar de voorgaande, en de eerste opstanding is de voorafgaande of voorgaande. Er is een opstanding die er aan vooraf gaat.
"Christus zegt dat er een zonde is voorbij het bereik van de vergevende genade van God. 'het zal hem niet vergeven worden', - nooit - 'noch in deze aion, noch in de toekomende' (Matt. 12:32; Marc. 3:29)"
"De herziener geeft een openlijke ontkenning van deze uitspraak."
Indien er iemand is die de titel "Herziener" opeist (wat wij weigeren), die echt deze uitspraak ontkent, dan hebben we voor hem geen sympathie. Maar we hebben nog veel minder sympathie voor hen die er op staan dat zij die niet in deze tijd vergeven worden, of, in de volgende, niet zullen en moeten vergeven worden nadat de tijden voorbij zijn gegaan. Het "nooit" is letterlijk "niet in deze tijd" of aion.
We zijn zelfs gewillig toe te staan dat zij niet vergeven zullen worden voor de duur van de aion na de volgende aion; maar we zullen hier niet op staan, want het is slechts onze mening. Maar het toont aan dat, in plaats van dit Schriftgedeelte te ontkennen, we klaar staan zelfs meer toe te staan dan het nadrukkelijk stelt. De "open" ontkenning is van de zijde van de tegenwerper die probeert Christus zijn spreekbuis te maken door Gods eenvoudige verklaringen te ontdekken met betrekking tot heel de mensheid, op een moment dat geheel en al buiten het bereik van deze passage is.
"De Heilige Geest bevestigt dat de Poel des Vuurs en de doem van de verlorenen, net zo goed behoren tot de vastgelegde en laatste orde van zaken, waar God Alles in allen is, als de nieuwe hemelen en aarde (Openb. 21-22).
"
"De Herziener 'neemt weg van de woorden van het boek van deze profetie' en bevestigt opzettelijk dat zij dat niet doen."
We hebben de laatste twee hoofdstukken van Openbaring gelezen in het origineel en in verscheidene vertalingen. We hebben geen enkele uitspraak gevonden die er op wijst dat 'de Poel des Vuurs en de doem van de verlorenen behoren tot de vastgelegde en laatste orde van zaken,' noch hebben we daarin enige hint ontdekt dat God "Alles in allen" is geworden.
Deze dingen zijn toegevoegd door de tegenwerker, die over zichzelf die vloek afroept die hij op anderen wenst te binden, want hij voegt tot aan de profetie (Openb. 22:18). Maar wat zullen we doen wanneer zij opzettelijk stellen dat de Heilige Geest hun eigen onwetende aannamen bevestigt en anderen, die geloven wat staat geschreven, opdraagt de zonde te doen waaraan zij zelf schuldig zijn? Wij dagen iedereen uit enige passage aan te tonen in de laatste twee hoofdstukken van Openbaring waarin Gods doelstelling wordt ontkend om het universum met Zichzelf te verzoenen door het bloed van het kruis van Zijn Zoon. Wij dagen hen uit te laten zien dat de tonelen die hier beschreven worden "vastgelegd" en "laatste" zijn, of dat God reeds "Alles in allen" is geworden.
We worden opgeroepen de geesten te beproeven, of ze uit God zijn (1 Joh. 4:1). We hebben deze "heilige" geest beproefd en hebben gevonden dat deze niet uit God is, maar het is de valse menselijke geest van iemand die slechts weinig van God en Zijn genadevolle Woord kent, en zo verblind is door de belijdenis die hij verdedigt, dat hij niet aarzelt om een leugen in de mond van Gods heilige geest te leggen en zelfs probeert Gods vloek tegen zo'n praktijk te werpen naar een ieder die het weg durft te grissen.
Het is een wanhopige leer die het nodig heeft gevestigd te worden op de opzettelijke weglating van een zinsdeel, om zo een passage in hun voordeel te verdraaien. Het is een decadente leer die een beroep doet op populaire misvattingen om ze te ondersteunen. Het is een gevaarlijke leer die volhardend de gedachte aan eindigheid durft te injecteren in iedere passage, zonder het minste fundament. Het is een valse leer die regelrecht de de vaste uitspraken tegenspreekt door hun gevolgtrekkingen. In feite is het gebrek aan principe, betrokken bij iedere fase van de oppositie tegen de redding van Judas, niet minder een verraad van onze Heer dan de daad van Judas zelf.
Zullen we het ze betaald zetten en zeggen dat zij die de Schrift verdraaien daarom niet gered zullen worden? Het zij verre van ons! Paulus, niet Judas, was de grootste van zondaren. Zijn roeping is het patroon voor ons voor vandaag. Genade overvloeit! Hoezeer Judas ook vernietiging verdient, en in volle erkenning van het erge oordeel dat zijn deel zal zijn tijdens de aionen, we geloven nog steeds dat de Heer, Wiens kracht zo sterk was in het geval van Paulus (ook al schijnt de Schrift zijn doem te verzegelen), ook in het geval van Judas Zijn kracht zal tonen, want er staat geschreven "Dat God zal zijn, Alles in allen."
Unsearchable Riches Magazine
Jaargang 9, 1918