Oefening is krachtiger dan geboden. Daden kunnen meer doen dan uitspraken bij het richting geven aan onze levens. In Efeziërs werd ons al verteld hoe we zouden moeten wandelen. In Filippenzen worden ons, door middel van de loopbaan van anderen, voorbeelden gegeven van zulk gedrag. Wij worden gericht op de kenosis (=leegmaking) van Christus, het verlorene van Paulus, de eenzaamheid van Timotheüs en het lijden van Epafroditus. Dit zijn de speciale karakters in de heilige Schrift die ons, binnen de grenzen van deze huidige bedeling, ter navolging worden gepresenteerd. Daarom zouden ze veelvuldig moeten voorkomen in onze bemoedigingen. Zij zouden de leidende karakters moeten zijn in het Christendom.
Wat zijn we ver van deze zaken afgedwaald! Meer pittoreske karakters bezetten de aandacht van Christenen en worden in hun literatuur geprezen en bezongen. Zelfs de kinderen zingen: "Durf een Daniël te zijn, durf alleen te staan." Maar wie doet dat? Hij zou niet een tweede Daniël zijn, maar een fanaticus. Het is goed herinnerd te worden aan het geduld van Job, maar we moeten niet rekenen op zijn beloning. En het is prima om de helden van het geloof in het elfde hoofdstuk van Hebreeën te gedenken, maar het voorwerp en einde van hun geloof zijn niet dezelfde als die van ons. Dit alles is instructief en het brengt voordeel, maar kan niet vergeleken worden met de speciale voorbeelden die God voor ons selecteerde om onze voeten te leiden in Zijn dienst in deze era, die zo anders is dan alle die vooraf gingen, of die nog zullen volgen. Laten we vanaf nu onze aandacht voor een ogenblik exclusief richten op deze modellen, en zien of we door hun voorbeeld voordeel kunnen verkrijgen.
Dit is in het bijzonder waar voor de Psalmen. In het zwakke licht van de Reformatie en zelfs te midden van hen die meer verlicht zijn in deze latere dagen, zijn de Psalmen bejubeld als de grootste bron van kracht voor gemeenschap en gedrag. Zo goed als ze zijn, bereiken ze nooit, zelfs niet in hun hoogste inspanning, de genade en heerlijkheid die ons gedrag in de huidige tijd kracht zou moeten geven. Op een bepaalde manier zijn de Psalmen een antithese voor de huidige waarheid, en, zo vrezen we, verhinderen ze het volle begrip er van. Betrokken zijnde bij Israel en het koninkrijk, zijn zij aards gezind, iets dat wij niet zouden moeten zijn. Wanneer we ze laten staan waar ze horen, onaangedaan door vermenging met hemelse krachten, zullen zij nog heerlijker en behulpzaam zijn dan als we ze oppakken als buit, en ze toepassen op onszelf, voor wie ze nooit bedoeld waren.
Dit hemelse karakter van onze wandel wordt bijzonder duidelijk in verband met het voorbeeld van Christus. Bij het uiteenzetten van een synopsis van Zijn vernedering, worden geen details van Zijn aardse leven gegeven. De Aarde schijnt alleen te dienen als de plaats waarop de vervloekte boom opgericht moet worden. Er wordt niets gezegd over Zijn bediening aan de Besnijdenis, of over Zijn koninklijke rechten. Hij komt in de vorm van een slaaf, in de gelijkenis aan de mensheid. Zijn leven op Aarde dient als het opperste voorbeeld van de Besnijdenis. Hij was hun kopie, hun "doorslag". Zij moeten Hem volgen in Zijn voetstappen (1Pet. 2:21). Voor hen is geen ander voorbeeld nodig. Maar bij ons is het anders. Ons wordt alleen Zijn relatie met de Aarde als plaats van vernedering voorgesteld. De details moeten door anderen ingevuld worden. Dezen zijn betrokken bij Zijn kruis, maar zij worden niet zichtbaar, totdat de diepte van menselijke schaamteloosheid heeft geklonken in de afval van Israel.
We komen nu bij de eerste van de vier aansporingen die in Filippenzen te vinden zijn. Hij lijkt sprekend op de openingsaansporing in Efeziërs (Efe. 4:1-6). Daar werd nederigheid gekoppeld aan eenheid. De eenheid van de geest moet gehouden worden in de band van vrede. Waar trots heerst, faalt deze eenheid. Zo ook hier. Nederigheid wordt verbonden met een wederzijdse gezindheid. Het kleine verschil in standpunt komt voort uit het karakter van de brieven. Het kan opgemaakt worden uit de woorden die gebruikt worden. In Efeziërs is het één, in Filippenzen is dat dezelfde. De eenheid van de geest bestaat in één lichaam, één geest, één verwachting, één Heer, één geloof, één doop, één God. Overeenkomend hiermee zou in het dienen allen dezelfde gezindheid moeten hebben, dezelfde liefde, zielen samen verbonden, gezind op het ene (2:2). Dit zou de eenheid van de ziel genoemd kunnen worden, want het is het gevolg van de eenheid van de geest, het uiterlijk bewijs van de innerlijke kracht.
Eenheid van geest en een wederzijdse gezindheid zijn hard nodig voor een effectief dienstbetoon, zelfs onder de heiligen. Dit komt omdat we zeer zeker nog niet perfect zijn. We zijn nog steeds zelfzuchtig. We hebben aanleg voor twee zonden die eigenlijk volledig afwezig zouden moeten zijn: tweedracht en ijdelheid. Beide zijn producten van trots. Indien we onszelf beter achten dan anderen, zal dat tot strijd leiden. Wanneer we verlangen dat onze superioriteit erkend moet worden, zal dat niets anders opleveren dan ijdelheid. Niemand weet hoe subtiel en wijdverspreid dit falen is, omdat niemand ze als zodanig herkent. Ze worden niet veroordeeld, maar gedoogd. We denken niet dat iemand zal toestaan dat zijn trots aangetast wordt. We eisen bijna dat dit niet gebeurt. Nederigheid - ware nederigheid - wordt gezien als een zwakte, die een man en een Christen onwaardig is.
Het is voor ons niet eenvoudig de rechtvaardigheid hiervan te erkennen. Indien we echt superieure kwaliteiten bezitten of een groter begrip hebben verkregen dan anderen, waarom zouden we niet passende erkenning opeisen? Het antwoord is heel eenvoudig. Alle echte waarde zal in de toekomst beloond worden. Maar nu is het de tijd voor dienen. Het is zeer waarschijnlijk dat, in die dag, alleen dat echt bevonden zal worden dat niet om erkenning vocht. Alle andere heerlijkheid zal zonder echte inhoud bevonden worden, een lege huls. Het is zelfs voor onszelf onmogelijk te beslissen, en het is ook niet nodig. De waarheid voor vandaag is alleen te vinden in eenheid, en het dienstbetoon voor vandaag zou een wederzijdse inspanning moeten zijn, niet ontsierd door tweedracht en ijdelheid.
Zelfs de hoogste giften zijn geen grond voor zelfverhoging, want alles komt van God en zou reden moeten zijn voor dankbaarheid, niet trots. De besten van ons hebben niets dat ze niet ontvangen hebben. Niets is in ons ontstaan. We hebben er niet meer recht op dan de meest verachte van de mensheid. Het is alleen wanneer we het zicht op Gods godheid verliezen, en op het feit dat we geschapen zijn, dat we onze veren oppoetsen en de trompet steken. Het is dan dat we alle gebrek aan waardering tonen voor onze geschenken of tussenkomst bij ons werk. En dit leidt al snel tot onenigheid en verdeeldheid, die de meest opvallende fouten vormen van het Christendom, en het sluitende bewijs vormen van haar afval en schande.
Normaal gesproken zouden we naar Christenen en het Christendom moeten uitzien om de vrucht van evangelische waarheid te zien. Dat is waar de "heidenen" toe gedrongen worden, nog afgezien van het lezen van de Schrift. Wat is het een troost om weg te kunnen kijken van zulk een hypocriet Christendom naar Christus! Zelfverlaging, niet zelfverhoging, zo is Zijn gezindheid. Wat een troost is er te vinden in Zijn liefde, die gericht was op anderen, niet op Hemzelf. Hier kunnen we echte eenheid van geest hebben, als onze ogen en harten open staan voor de waarheid. Met hem kunnen we mededogen en medelijden hebben met hen die onder ons staan, niet geringschatting of minachting. Het is alleen door na te denken over Zijn loopbaan dat we ons onze eigen tekortkomingen zullen realiseren. Zijn gezindheid is de test en het correctiemiddel voor onze neiging om onszelf te verhogen.
Er is een opmerkelijk verschil tussen de ecclesias van Korinthe en Filippi. In de eerste schijnt er een probleem te zijn geweest met gaven en fysieke schenkingen. Zij sneerden over de stijl van spreken van de apostel. Toch waren ze vol partijschappen. Zij wilden heersen. Toch waren zij vleselijk en onvolwassen.
Niettegenstaande hun eigen achting, kon de apostel hen niet onthullen wat op zijn hart lag. We lezen in Filippenzen niet van vele gaven. In plaats van Paulus' spraakvermogen te bekritiseren, droegen zij bij aan zijn ondersteuning. Daarom lezen we niet van enige vorm van scheuring onder hen. En aan hen schrijft Paulus als aan mensen die de hoogste waarheid ontvangen hebben.
Moge ieder gezelschap van heiligen deze dingen ter harte nemen! Het is van veel groter belang om een nederige gezindheid in Christus te hebben, dan het meest perfecte geestelijke en lichamelijke gereedschap te bezitten. Een goede spreker, met een aangenaam voorkomen, en uitgerust met veel waarheid, moet niet veracht worden. Maar, helaas, zoals in Korinthe, kan hij meer verdelen dan eenheid brengen. Apollos wilde de heiligen niet splitsen, maar hij deed het wel, door zijn goede kwaliteiten. Wat door ons allen gekoesterd zou moeten worden, is deze wederzijdse gezindheid, want als we afzien van onze eigen trots, hebben we dezelfde onderwerpen voor ons liggen. En dit kan alleen gebeuren in de mate waarin we deelnemen aan de gezindheid van Christus Jezus, zoals samengevat in de zinsnede: Hij vernederde Zich om te dienen.
Omdat de kenosis, of leegmaking van Christus elders volledig is bediscussieerd, zullen we ons hier beperken tot de les die ze ons zou moeten brengen. Het is het ideale voor heel de schepping in relatie met God. Christus vernederde Zichzelf, God verhoogde Hem boven alles. Bij ons is, helaas, de neiging precies omgekeerd. Wij verhogen onszelf zodat God ons moet vernederen. In Zijn geval zien we nederigheid toegelicht als nergens anders, want Hij ging van de allerhoogste plaats naar de laagste, en God heeft Hem Heer van allen gemaakt. De vorm van God verlatend nam Hij die aan van een slaaf. Wordend als een mens, vernederde Hij Zichzelf, gehoorzaam worden tot de dood, zelfs tot de dood aan het kruis.
Afgezien van God Zelf kan niets hoger zijn dan het hebben van de vorm van God. God Zelf is onzichtbaar (1Tim. 1:17; Hebr. 11:27). Om Hem binnen het bereik te brengen van menselijk begripsvermogen, moet Hij afgebeeld worden door een Beeld dat een vorm heeft. De levende God kan niet bekend gemaakt worden door levenloze zaken. Daarom heeft Hij Een verkozen, Zijn creatieve Origineel, in Wie alles geschapen werd, om Hem te vertegenwoordigen, om het zichtbare Beeld te zijn van de onzichtbare Godheid. Zijn vorm moet zo zijn dat het aanwijzingen bevat over God, speciaal over het karakter dat Hij per gelegenheid aanneemt om Zichzelf aan Zijn schepselen te onthullen. Christus Jezus was die Vorm. In Hem werd God gezien in een theofanie die past bij de zwakheid van het menselijk gestel. Maar in visioenen verscheen Hij in ziel-ontmoedigende pracht en praal, zoals toen Jesaja Zijn heerlijkheid waarnam. Deze passage, zoals al het andere in deze brief, houdt zich bezig met dienstbetoon, en niet zozeer met het zijn.
Omdat het onderwerp van deze passage de hoogte van waaraf Christus neerdaalde is, behandelt ze niet Zijn relatie met God in andere opzichten. De gelijkheid waarvan hier wordt gesproken komt niet voort uit intrinsieke identiteit, maar extrinsieke vorm. Uiterlijk was Hij, voor het menselijk oog, God, Elohim en Yahweh. Dit was het dat Hij geen roof achtte. Het feit dat Hij de plaats van God kon innemen zonder iets van Hem af te nemen, wordt hier voorgesteld om Zijn hoogste positie in het universum aan te tonen. Hij was de straling van Gods heerlijkheid, het meest schitterende en sublieme mandaat dat er maar te vinden is. Omdat er geen hogere hoogte was, kon Hij niet verhoogd worden zonder een voorafgaande afdaling.
Onze gezindheid, en die van de wereld, is om vast te houden aan alle weelde en kracht en waardigheid die we maar kunnen verwerven. Ja, we zijn zelfs geneigd nog meer te zoeken, zelfs wanneer dat wat we al bezitten een last is geworden. Het motto van de respectabelen en geachten is "Exelsior!" Het wordt de jeugd opgelegd en in onze kerken gepreekt als evangelie. "Steeds hoger" is het doel van de ambitieuze mens. Zelfs in de kerk heeft dit zijn volle uitdrukking gevonden. Het is maar zelden dat een predikant niet verlangt naar een grotere kerk, of een hogere ecclesiale functie verwelkomt. Helaas, de meest vooraanstaande mensen in Christendom zijn op en neer gegaan, en in de meeste gevallen hebben ze een voorbeeld gegeven dat juist het tegengestelde is van wat onze Heer ons voor ogen heeft gesteld.
Dat, ondanks Zijn hemelse waardigheden, de gezindheid van Christus er een was van liefde en mededogen, en het Hem totaal ontbrak aan egoïsme en trots, wordt aangetoond door Zijn zelf-vernedering. Hij ontledigde Zichzelf. Wat dit betekent wordt duidelijk aangegeven door de verandering in vorm. Hij was niet God en Hij werd niet een slaaf. Maar Hij had Gods vorm, en nam de vorm van een slaaf aan. Hij droeg niets van het eerste met Zich mee in het laatste. Dit wordt duidelijk getoond door het woord ontledigde. Pas toen Hij omgevormd was, op de heilige berg (Matt. 17:2), straalde Zijn gezicht als de zon en werd Zijn kleding wit als het licht. In dit gezicht loopt Hij vooruit op de vorm die Hij in het koninkrijk zal hebben, na Zijn verhoging. Maar dit was niet een blijvende vorm, het was slechts een visioen. Toen Hij weer afdaalde was de heerlijkheid verdwenen.
Niet alleen ontledigde Hij Zichzelf door de vorm aan te nemen van een slaaf, maar Hij vernederde Zich ook, ziende dat Hij in de gelijkenis aan de mensheid kwam. Het is vernederend om te behoren bij het menselijk ras. Laten we onze plaats innemen te midden van de boodschappers uit andere sferen, die de Aarde bezocht hebben en iets van de menselijke geschiedenis weten. Wat zien we een triest, smerig, zondig spektakel, wanneer we de fouten en ellende van de mens overdenken! Afgezien van zijn toekomst vraag ik me af of welk schepsel dan ook buiten de Aarde graag bij dit zonde-vervloekt, dood-gedoemd ras zou willen behoren. Normaal zouden we moeten zijn als onze eerste ouders en onszelf verbergen vanwege de schande. Als we niet blind zouden zijn voor onze toestand en verhard voor ons lot, dan zouden we onszelf vernederen omdat we niets slechts als de mensheid zijn en gevormd als een mens. Maar we behoren in feite tot deze bende.
Christus Jezus was niet een menselijk wezen zoals wij dat zijn, want God was Zijn Vader, maar Hij droeg onze gelijkenis. Hij was niet een mens als de rest, want Hij had geen zonde en had leven in zo'n overvloed, dat het de ziekte en dood zou tegenwerken die ons deel is. Hoewel Hij de gelijkenis en de vorm van een mens had, bezat Hij niet de sterfelijkheid en de zonde die de bron is van onze vernedering. Hij was mens in voorkomen, niet feitelijk. Hij vernederde Zichzelf niet alleen omdat, zoals wij allen, Hij de algemene schande deelde. Hij was zo gevoelig voor zonde, dat Zijn band er mee voldoende was om Hem nederig te maken. Daarom werd Hij de Man van smarten, en maakte Hij van zeer nabij kennis met ons verdriet.
We moeten niet denken dat dit alles buiten de wil en het hart van God om ging. Het tegendeel is waar. Het was een pad van gehoorzaamheid naar God. En het was een onthulling van de Godheid, net zo goed als Zijn eerdere toestand. Ja, het hoogste dienstbetoon is te vinden in de laagste sfeer. Zijn vernedering onthulde Gods hart meer dan Zijn meer heerlijke toestand ooit gedaan zou kunnen hebben. Als een mens worden was slechts één stap in Zijn vernedering. Hij moest nog veel verder vallen en worden als de allerslechtste van de mensen, als een verstotene uit de gemeenschap, als de allerlaagste crimineel.
Het is schandelijk om te sterven, maar we onderkennen niet de diepe oneer er van, omdat we allen in de schande delen. Maar het is veel meer vernederend om als crimineel geëxecuteerd te worden, om onwaardig geacht te worden om te leven, zelfs te midden van zulke zondaren als de mensheid. Maar een pijnlijke en langdurige dood, blootgesteld aan publieke verachting, en in de speciale vorm waarop de vloek van God was uitgesproken, met ieder teken van menselijk en goddelijk ongenoegen, zo'n dood is de diepste diepte van vernedering die men zich maar kan indenken. Christus daalde niet alleen af om ons gezamenlijk lot te delen van sterven en de dood, maar om te lijden, om zo de uiterste vernedering over Zich te brengen van de mens en de diepste afschuw van de Godheid.
Het kruis van Christus! Hoe weinig realiseren we ons de afgrond waarin Hij wegzonk! Omdat mensen het graf van een vergaand lijk bedekken met bloemen, zo heeft het Christendom gepoogd de aanstoot van het kruis te vernietigen door aan het ruwe kruis een artistieke vorm te geven. Geen kruisstuk gaf de ruwe paal, waaraan Hij genageld was, pittoreske proporties. Ze was nooit bedoeld om de architectuur van onze kerken te verfraaien of om van kostbaar metaal en dure stenen gefabriceerd te worden om de ijdele aanbidding van het vlees te versieren. Hoe vreselijk is dit zogenaamde symbool veranderd geworden, zowel in vorm als bedoeling! Het zou een symbool van schaamte moeten zijn, dat met huivering vermeden wordt. In haar populaire vorm is het een symbool geworden van het totale falen van de mens om de diepe betekenis van de wijze in te zien waarmee Gods Christus ter dood werd gebracht door mensenhanden.
O, konden de heiligen toch het grote verschil begrijpen tussen de dood van Christus en de manier waarop die plaatsvond! Te vaak, wanneer we spreken van het kruis, bedoelen we slechts Zijn dood. Had Hij een gewone dood gestorven, dan zou dit niet het hart van de mens en de verontwaardiging van God hebben onthuld. Dat menselijke wezens het bloed van Gods Gezalfde over zich gebracht hebben, spreekt meer over hun vervreemding dan geen andere daad zou kunnen doen. Dat dit werd gedaan door hen die het nauwst officieel bij God betrokken waren, de priesters van Israel, is het beste bewijs voor de menselijke verdorvenheid. Niet alleen werd Christus aan het kruis vernederd, maar de mens toonde aan zo laag en smerig te zijn, dat niets anders dan goddelijke genade en liefde hen ooit het recht zou kunnen geven om te bestaan. De rechtvaardigheid vereist dat zij gekruisigd worden voor deze daad. Niet alleen Christus, in feite, maar de wereld, in waarheid, hing aan die schaamtevolle boom op Golgotha.
"Daarom ook verhoogt God Hem hooglijk"(2:9;SW). Christus ontledigde en vernederde Zichzelf, maar God verhoogt Hem. Hij verhoogde Zichzelf niet. Alleen God kan echt Zijn schepselen verhogen. Voor hen ligt de weg naar de hoogten doorheen de diepten. Zij zouden de gezindheid moeten delen van Gods Gezalfde, en als de tijd rijp is zal God hen doen opstaan. Als gevolg van Zijn afdalen naar de diepste vernedering, is Hij nu op weg naar de hoogste plaats in Gods universum. In talloze harten staat Zijn naam ver boven alle iedere andere naam. Die naam is niet alleen groot, maar genadevol. Geen van de namen op Aarde kan er mee vergeleken worden. Ze wekt niet slechts vrees of bewondering op, maar liefde en aanbidding.
Het woord dat hier wordt gebruikt is vol van kostbare betekenis. God heeft Hem begenadigd met de naam die alle andere namen in het universum overtreft. De basisgedachte van deze familie van woorden is vreugde. Het werkwoord chairoo betekent verheugen. Een van de zelfstandige naamwoorden, charis, betekent genade, gunst, dankbaarheid, schat. Zo spreekt het werkwoord charizomai van een daad die vreugde brengt. Gewoonlijk wordt dit voortgebracht door het verlenen van een onverdiende gunst, of het toewijzen van voordelen waar het tegengestelde verdiend wordt. Maar hier vertelt dit bekoorlijke woord ons over het genoegen dat de Naam zo heerlijk zal brengen, niet alleen aan Hem die ze draagt, maar ook aan hen die er beschutting in vinden en een bevrediging voor hun harten.
De naam Jezus is vol van kostbare betekenis. Het is de Griekse versie van het Hebreeuwse Joshua. Dit schijnt een verkorte vorm te zijn van Yahweh-Hoshea, Yahweh-Redder, Yahweh is de titel van de Godheid zoals die verbonden is met de tijd, en in het bijzonder met de aionische tijden, die grote groep van aionen waarin God Zichzelf onthult door duisternis en licht, kwaad en goed, zonde en redding. Het kruis van Christus staat in het midden van deze aionen, en door het kruis zal Hij alle kwaad in goed omzetten. Yahweh is Hij die zal zijn, en is, en was. Hoshea wordt toegevoegd om Zijn werk te beschrijven. Jezus is de passend naam van de Redder Die God heeft gegeven om de schepping te redden van de slavernij van zonde en vernietiging en dood, tijdens de aionen.
De aanbidding en toejuiching door het universum, dat is de beloning die onze gezegende Redder zal ontvangen voor Zijn afdalen en vernedering. En dit zal niet uitblijven tot de voleinding, wanneer allen verzoend zijn met God. Gedurende de aionen zullen veel mensen hun knie voor Hem buigen en Hem als Heer toejuichen, tot eer van God, de Vader. Zelfs nu al aanbidden heiligen Zijn naam en kennen ze op hun zwakke manier Zijn hoofdschap. Hij is reeds aan Gods rechterhand. Boodschappers en gezaghebbers en krachten worden aan Hem onderschikt (1Petr. 3:22). Wanneer Hij naar de Aarde komt zal men Hem tot Koning maken. Zelfs wezens onder de Aarde, van wie we zo weinig weten, zullen Hem aanbidden en Hem gehoorzamen. Hemels, aards en onderaards, allen zullen de knie buigen in aanbidding en hun tongen en talen gebruiken om de Gekruisigde toe te juichen, voordat de aion eindigt. Zo diep als Zijn vernedering was, zo hoog zal Zijn verhoging zijn.
"Voor de heerlijkheid van God, de Vader". Dit is het doel van alles, en ook de sleutel van ons verstaan er van. Christus daalde af in gehoorzaamheid om God, Zijn Vader, te verheerlijken. Hij werd om dezelfde reden verhoogd. En dit is ook de reden dat iedere knie zich zal buigen en iedere tong zal belijden dat Hij Heer is, omdat dit niet alleen Hem verhoogt naar de hemelse plaats, maar tegelijkertijd aan God de heerlijkheid brengt die Hem toekomt. Maar het is niet aan God als Schepper, of als Rechter. De naam Jezus brengt de Redder naar voren; Hij verheerlijkt de Vader. Er is hier geen dwang, uitgezonderd die van de liefde. Zij die Hem aanbidden als Redder en Hem als Heer toejuichen, worden kinderen van God en geven Hem heerlijkheid.
Na nagedacht te hebben over de gehoorzaamheid van Christus Jezus en de gezegende gevolgen daarvan, moedigt Paulus de heiligen aan om Zijn gezindheid na te doen in hun eigen kleine wereldje. Tot dusverre waren de Filippenzen altijd gehoorzaam geweest aan de waarheid die hij hen toebedeeld had toe hij bij hen was. Nu hij nog grotere en grootsere geschenken van heerlijke genade voor hen heeft, die hij hen moet toezenden in zijn afwezigheid, moedigt hij hen aan ook dit ook uit te dragen in hun dagelijks leven. Het is zeker een hoge redding, maar het vraagt om een ootmoedige wandel in vernedering en lijden. Zolang we in deze vernederde lichamen zijn leidt de weg naar beneden. Met vrees en beven, onszelf buigend onder de machtige hand van God, Wiens geest in ons de effectieve kracht is, zouden we moeten pogen uit te werken wat in ons is.
Redding is niet alleen een toekomstige gebeurtenis, maar ook een tegenwoordige kracht, en zou de overheersende invloed in onze levens moeten zijn. God heeft een heerlijk doel met ieder van ons, net zoals Hij dat had met Zijn Gezalfde. Laten we van Zijn voorbeeld leren dat zelf-ontlediging en vernedering, met al hun ongemak en spanning en lijden, Gods wil zijn en de enige manier om de toekomstige verhoging te verkrijgen. Laten we er niet tegenin gaan, maar er naar gezind zijn, wanneer het op het pad van de gehoorzaamheid ligt, ook al brengt het vrees en beven met zich mee. Laten we tevreden zijn wanneer onze wil niet geraadpleegd wordt en ons werk niet gedaan wordt, ons realiserend dat Gods wil en werk doorheen ons uitgevoerd moet worden, tot Zijn genoegen. Het is God Die in ons zowel het willen als werken veroorzaakt tot Zijn genoegen. Het licht dat door dit woord op de mens wordt geschenen is zo groot dat we er later een hoofdstuk aan zullen wijden.
Wanneer we ons realiseren dat God de kracht in ons leven is, ondergaan we een omwenteling. Niets komt in ons leven binnen door toeval of door welk middel dan ook, zonder de wil van God. Waarom zouden we dan klagen wanneer het niet naar onze zin is? Het is een troost dat Hij onze beproevingen kent en een vertroosting dat Hij met ons meelijdt in ons verdriet, maar hoeveel beter is het te weten dat het van Hem komt en een stap is, en dat kan in de diepte zijn, die leidt naar onze verhoging? Het is geen reden voor klagen, maar voor dankzegging. Klagen had in het leven van onze Heer geen plaats. En toch had Hij er alle reden voor. De wijzen en verstandigen van Zijn dagen ontvingen Zijn boodschap niet. Was Hij ontevreden? Integendeel! Hij zei: "Ik belijd aan U, Vader, Heer van de hemel en van de Aarde, dat U deze dingen verbergt voor wijzen en intelligenten, en U ze onthult aan de kleintjes, ja, Vader, want zo werd het een welbehagen voor U."Matt. 11:25,26;SW)
Dit is een zeer praktisch punt voor de schrijver en de lezer van deze zinnen. Wij hebben schitterende zaken te vertellen. Menselijk gesproken schijnt het onmogelijk dat de verstandige, zelfs geleerde leiders in het Christendom ze niet met graagte zouden omarmen. Maar ze doen het niet. Hun wijsheid schijnt nutteloos te zijn waar het onthullingen betreft. Het feit dat ze het niet ontvangen lijkt terug te slaan op onze boodschap en we zijn geneigd om te mopperen. Want, nogmaals, het is veel aangenamer en meer respectabel om veel mannen met een geestelijk vermogen en een hoge positie in de wereld te hebben om de waarheid te ondersteunen en te verspreiden. Zou het niet veel beter zijn geweest priesters en Schriftgeleerden als apostelen te kiezen, en niet onwetende vissers? Helemaal niet! Laten we niet mopperen over Gods wegen bij het kiezen van de domme en de zwakke en de oneerbare en de verachte, want alleen zo kan Hij het vlees zijn juiste plaats geven. Laten we ons eerder verheugen!
Hoevelen van ons zijn geneigd te redeneren dat, indien dit maar zo zou zijn geweest, dat niet had kunnen gebeuren. Maar dit soort redeneren is ijdel en een misleiding. De complexe onderlinge relaties in dit leven en in ons gedrag zijn zo nauw verweven, dat een rationeel redeneren onmogelijk is. Het is vrijwel altijd het product van ongeloof. Gods wegen moeten niet het onderwerp van onze sluitredes zijn, want wij zijn in het geheel niet uitgerust om logisch te redeneren. Zodra we geloven en ons realiseren dat Gods hand alle dingen in onze levens beheerst, en ook in het universum, zal alle verlangen om te redeneren ons verlaten. Geloof zal de rede vervangen, en ontevredenheid en verslagenheid zal vervangen worden door tevredenheid en begrip.
Zodra we in complete overeenstemming komen met de controle van God, zal het ons tot "onberispelijke en onvermengde kinderen van God, smetteloos te midden van een verkeerd en verdorven geslacht,.."(2:15;SW) maken. De wereld en de heiligen die God nog niet Zijn plaats in hun leven hebben gegeven, gaan niet gelijk op met Zijn wil (ook al vervullen ze Zijn bedoeling), omdat zij dwars liggen op Zijn weg en onhandelbaar zijn, of zij wisselen van koers en zijn oneerlijk. Zolang we gelijk op gaan met Zijn koers, en niet proberen Zijn plannen voor ons te verbeteren of te ontwijken, zullen we als Zijn kinderen zijn, in wie geen fout te vinden is. Dat is het gedrag dat komt van de overdenking van de koers van Christus. Het zou de blije gehoorzaamheid moeten zijn van hen die God alles in hun leven maken en blij berusten in Zijn weg voor hen, ziende dat het lijden vooraf moet gaan aan de heerlijkheid.
Zulke heiligen zijn niet alleen een genoegen voor God, maar ook het licht van de wereld. Deze wereld is een zeer duistere en sombere kerker. In hun dagen waren de discipelen van onze Heer het licht van de wereld(Matt. 5:14). Sindsdien heeft het licht Israel verlaten, zoals uitgebeeld door de olijfboom, waarvan sommige takken werden afgebroken(Rom. 11:17). Nu wordt er olie gevonden onder de natiën, van wie sommigen op de stam zijn geënt. Maar de echte lichten zijn alleen onder hen die het evangelie leven, "het woord van leven hebbend". Zij zijn als het ware gekleed met de lichtgevende kleding van Gods onthulling, en schijnen bijna zoals de Heer, toen Hij op de heilige berg was.
Het is een heerlijk voorrecht om uitdrukking te geven aan Gods waarheid door het uitspreken van de geschreven pagina's, door middel van de woorden die Hij ons heeft gegeven om Hem bekend te maken. Maar hier hebben we een andere methode en mogelijk een meer effectieve manier om het licht van God te brengen. Niet woorden voor de oren, maar werken die gehoord kunnen worden door de harten van onze toehoorders, zijn de middelen die ons in Filippenzen voorgesteld worden. Deze daden zullen opnieuw verschijnen in de dag van Christus, om de beloning te ontvangen die hen toekomt. Hierin vinden we Paulus' roemen, want zij laten, zoals niets anders het kan, zien dat zijn inspanningen niet zonder gevolgen waren (2:16).
Dat het pad van de Filippenzen een pijnlijk pad was geweest, en toch God een genoegend doend, wordt duidelijk uit Paulus' beschrijving er van. Het was een offer. Het offer, of "brandoffer", dat geheel van God was en naar Hem op steeg als een geur van rust, werd vergezeld door een plengoffer van wijn, om zo het vreugdevolle karakter van het offer uit te drukken. Hoe goed past het hier bij de omstandigheden! Ook Paulus lijdt bij zijn dienstbetoon, en toch verheugt hij zich er in! Het offer is een blij offer. Zij verheugen zich en hij verheugt zich met hen, en om het wederzijds te maken zou hij ze samen met hem doen verheugen.
Ondanks de zware vernedering en het lijden is ons dienstbetoon er een van blijdschap en verheugen. Zo kort als het is, bevat geen ander boek in de Schrift zo vaak het woord verheugen als Filippenzen. Paulus deed zijn verzoeken met blijdschap(1:4). Hij verheugt zich en zal zich verheugen bij het aankondigen van het evangelie(1:18). Hij zal blijven voor hun blijdschap in het geloof(1:25). Hij zou willen dat zij zijn vreugde ten volle vullen(2:2). Hij is blij en verheugt zich met de Filippenzen en vraagt hen met hem blij te zijn (2:17,18). Hij stuurt Epafroditus opdat zij zich verheugen en hem met alle blijdschap ontvangen(2:28,29). Hij roept hen op zich in de Heer te verheugen(3:1). Hij noemt hen zijn vreugde(4:1). En weer roept hij hen op zich altijd in de Heer te verheugen, en herhaalt dat (4:4). Hij was blij dat hun gezindheid tegenover hem een uitdrukking vond in hun bijdrage (4:10). Welk ander boek kan dit overvloeien van blijdschap evenaren?
Laten we er ook op letten dat deze blijdschap niet is in hun redding, maar in hun dienstbetoon. Ongetwijfeld genoten zij van de genade die in Christus tot hen was gekomen. Maar dit is een andere zaak. Deze blijdschap is in de Heer. Zij waren blij in het dienen en lijden, te midden van zwakte, armoede en spanningen. Dit is de vreugde die ons huidig pad van tegenspoed en vernedering begeleidt. Ja, het is de eerste vrucht van onze nederige houding in gehoorzaamheid aan de wil van God.
Laten wij dan de gezindheid koesteren die was in Christus Jezus, die het totaal omgekeerde is van dat wat de wereld en het vlees en de Tegenstander inspireert. Laten we er niet naar streven hoog te rijzen, maar laag te worden, niet te heersen, maar te dienen, niet onszelf, maar de ander voorop te stellen. Laten we alle verhoging in de handen van God laten, Die ons zal doen opstaan en ons, op Zijn moment, heerlijkheid zal geven, zoals Hij dat deed met Christus Jezus. Hij die zichzelf verhoogt zal verlaagd worden. Maar hij die door God wordt verhoogd zal met Christus delen in de heerlijkheden die van Hem zijn, omdat Hij Zichzelf ontledigde en vernederde, gehoorzaam wordend tot de dood, zelfs de dood van het kruis.
Terug naar de indexpagina van Studies in Filippenzen