Geworteld en gegrondvest in liefde
studies in Efeziërs

deel 5
Gezamenlijk deelnemers aan de belofte.
door A.E.Knoch.

"6 dat de natiën gezamenlijk lotdeelgenieters zijn en een gezamenlijk lichaam en gezamenlijk deelnemers aan de beloften, in Christus Jezus, door het evangelie,
7 waarvan ik uitdeler was geworden naar de gave van de genade van God, de mij gegeven zijnde, naar de werking van Zijn kracht"

(Efe. 3:6,7;SW)

Gezamenlijke deelnemers.

Het op de mens gerichte aspect van het geheim is het laatste dat uitgewerkt moet worden (Efe. 2:11-22). Het onderscheid tussen Israel en de natiën was een kwestie van vlees, samengevat in de rite van de besnijding. Dit maakte hen, zelfs nadat zij het evangelie geloofden, ongeschikt voor het burgerschap van Israel. Daarom waren de natiën vreemdelingen, slechts gasten van de verbonden, met geen verwachting van God voor zichzelf, voor zover dit het vlees betreft. Maar nu zij gezamenlijke lotdeelgenieters zijn en leden van een gezamenlijk lichaam, en al hun zegeningen geestelijk zijn, verdwijnen de vleselijke handicaps. Als gevolg zijn ze medeburgers en leden van Godīs familie en samen gebouwd voor Godīs woonplaats in het vlees (Efe. 2:19-22).

Het is van het grootste belang dat we letten op het kanaal waardoor deze genade vloeit. Het is niet dat we "deelnemers aan Zijn genade in Christus door het evangelie" zijn (Efe. 3:6;AV), maar "gezamenlijk deelnemers aan de beloften, in Christus Jezus, door het evangelie, waarvan ik [Paulus] dienaar was geworden" (HBN). De apostel is niet zo dwaas dat hij de Efeziërs, of andere gelovigen aan wie deze brief werd gestuurd, informeert dat hij dienaar van het evangelie was! Hij vertelt hen niet dat zij gezamenlijke deelnemers zijn door het evangelie van de Besnijdenis, dat door de twaalf werd verkondigd, want zij kunnen nooit in gelijke mate gezegend worden met Israel in haar aardse Koninkrijk. Hij vertelt ze veeleer dat deze genade naar hen toe komt door het evangelie dat hij aan hen had gepredikt, dat hij "mijn evangelie" noemde (Rom . 16:25), inclusief de grote waarheden van rechtvaardiging, verzoening en verheerlijking (Romeinen 3 tot 8), dat zij ontvangen hadden, maar dat hen in het vlees een aan Israel onderschikte plaats gaf.

Tot dan hadden ze een plaats "in het vlees" of op het lichamelijke vlak. Zij waren de Onbesnedenheid en als zodanig namen zij een lagere plaats in dan de Besnijdenis. Hen was geboden die tijd te herinneren (Efe. 2:11,12). Dit verwijst niet (zoals de vertalers duidelijk dachten, oordelend naar hun weergave) naar de tijd toen ze nog ongelovig of "ongered" waren. Het verwijst naar de tijd toen zij deelnemers waren, maar nog niet gezamenlijke deelnemers. Toen waren zij gasten van(niet vreemden voor) de verbonden van de belofte. Dit konden zij niet zijn voordat ze geloofden. Uit het lichamelijke standpunt (niet uit het geestelijke) hadden zij geen verwachting, want Israel had daar het monopolie op. Zij moesten zelfs de Godheid erkennen als "de God van Israel". Indien zij lichamelijk in Jeruzalem aanwezig zouden zijn, zou dit alles pijnlijk duidelijk voor hen zijn. Hoe groot hun geestelijke verworvenheden ook waren, zij durfden niet het tempelgebied binnen te gaan, voorbij de aan hen toegestane ruimte. Zij waren nadrukkelijk niet gezamenlijke deelnemers.

Maar nu het geheim is onthuld, wordt de Jood niet uitgesloten uit de heilige plaatsen, noch wordt de heiden op afstand gehouden, maar beiden gaan, in geest, binnen in het heilige der heiligen. Het feit dat een Jood niet van het zaad van Aäron is, kan hem niet buiten houden. Hoewel de heiden niet van het zaad van Israel is, verhindert dit hem niet om te naderen. Lichamelijk onvermogen verdwijnt waar geestelijke genade verschijnt.

In geest.

We moeten niet vergeten het feit te benadrukken dat ieder van de drie kenmerken van het mysterie wordt aangepast door de inleidende zinsnede, in geest. Alle andere vertalingen die ik ooit heb gezien, verbinden dit met het voorafgaande werkwoord "onthullen." Zij vertellen ons dat het werd onthuld "door de Geest". Dit heeft echter weinig zin, omdat dit de gebruikelijke wijze van onthulling is. Staande, zoals het woord doet, tussen twee uitspraken (Efe. 3:5,6), de ene eindigend of een andere beginnende, moet het nadrukkelijk zijn. Zien we eenmaal hoe belangrijk het is wanneer het op het geheim wordt toegepast, dan kunnen we niet anders doen dan het met het mysterie verbinden.

De natiën zijn niet gezamenlijke lotdeelgenieters in het vlees; ze zijn niet leden van een gezamenlijk lichaam in het vlees; ze zijn niet gezamenlijke deelnemers in het vlees. Het is alleen in geest dat dit alles waar is. Lichamelijke voorrechten behoren bij Israel. Lichamelijk kunnen de natiën geen gelijkheid opeisen. Vleselijke zegeningen hebben in Efeziërs geen plaats. Ze zijn niet betrokken bij het geheim. Wij zijn gezegend met alle geestelijke zegeningen te midden van de hemelingen, en daarom wordt de drievoudige verdeling van het geheim gedomineerd door de openingszinsnede: in geest.

De natiën zijn gezamenlijke genieters van het lotdeel omdat zij verzegeld werden met de heilige Geest van de belofte, die haar onderpand is. Zij hadden een geestelijke belofte van een geestelijk deel (Efe. 1:13). Zij zijn in het gezamenlijk lichaam vanwege de puur geestelijke genade van samen levend gemaakt en opgewekt en gezeten zijn met een trouw overblijfsel van Israel (Efe. 2:5,6). De gelovigen uit de natiën, eens de Onbesnedenheid naar het vlees, hielden afstand van de materiële tempel in Jeruzalem, maar hebben nu, samen met de Paulinische Joden, toegang, in één geest, tot de Vader (Efe. 2:18).

Paulusī evangelie.

Nu we gezien hebben dat het geheim bestaat uit een verandering van een onderschikte plaats naar een positie van gelijkheid, zullen we in staat zijn de gevolgen er van op eerdere onthullingen te beoordelen. Omdat het lotdeel voor Israel in het land geen enkele gelijkheid met de natiën zal brengen, wordt een geheel nieuw lotdeel onthuld, te midden van de hemelingen. Omdat het lichaam van Christus al bestond, was een nieuw lichaam niet nodig, maar werd het omgezet in een gezamenlijk lichaam. Omdat het evangelie dat Paulus had gepredikt vrijwel uitsluitend geestelijk was in haar zegeningen, hoefde het slechts een paar lichamelijke fases te laten vallen om het kanaal te kunnen worden van het geheim.

Aangezien ons duidelijk wordt gezegd dat gezamenlijke deelname komt door het evangelie dat Paulus aan het verkondigen was, is het van het grootste belang dat wij het een plaats geven in de bediening van het geheim. Het gaat voort in kracht. De belofte die het bracht is niet terzijde gesteld, maar is absoluut inbegrepen in deze geheime bedeling. Er zijn slechts kleine aanpassingen die het geheim zelf eist, veroorzaakt door de nieuwe bestemming en de gewijzigde relaties van de Joden en heidenen, die in haar omarming komen.

In zijn rondreizende bediening leek het Paulus noodzakelijk eerst tot de Joden te spreken (Hand. 13:46). De voorrang van de Jood wordt erkent, ook in zijn eerdere geschriften (Rom. 1:6; 2:10; 3:9). Het is nodig er op te wijzen dat dit niet langer waar is, want het tegengesteld aan de kern van het geheim dat nu wordt onthuld. Zijn eerdere leer wordt aangepast door de toevoeging van een hemels lotdeel en de terugtrekking van alle lichamelijke onderscheid en zegen, want dit is essentieel voor de bedeling van het mysterie.

Paulusī eerdere bekendmakingen, zoals gepresenteerd in zijn voorbereidende- en beloftenbrieven, kunnen in drie woorden samengevat worden: rechtvaardiging, verzoening en heerlijkheid. Alle drie zijn de onderwerpen van Romeinen en de begeleidende brieven, Korinthiërs en Galaten. De Thessalonicenzenbrieven leveren de toekomstige heerlijkheid in verband met de komst van de Heer. De onthulling van het geheim houdt niet een heroverweging van deze grote leerstukken in, maar veronderstelt ze, versterkt ze, verheerlijkt ze. Omdat ze alle aan Paulus werden gegeven na zijn scheiding van de rest, en ter voorbereiding van de geheime bedeling die op het punt stond onthuld te worden, zijn ze er in besloten.

Rechtvaardiging.

Het grote leerstuk van rechtvaardiging wordt niet in Efeziërs herhaald, maar het wordt veeleer (h-)erkend. In de wapenrusting die ons wordt aangeboden voor ons conflict met de geestelijke krachten van boosaardigheid te midden van de hemelingen, zit het harnas van rechtvaardigheid (Efe. 6:14). Dit is samengesteld uit ons feitelijk gedrag. Maar zonder het genieten van rechtvaardiging is zulk gedrag onmogelijk.

Filippenzen, de begeleidende brief van Efeziërs, geschreven om het gedrag te corrigeren van hen die in het licht van het mysterie gekomen zijn, zet duidelijk onze band met rechtvaardiging uiteen. Daar grijpt Paulus vurig naar deze genade. Hij had geprobeerd rechtvaardigheid te verwerven onder de wet, maar nu ...

"7 Maar al wat voor mij winst was, dezen heb ik vanwege Christus schade geacht.
8 Maar zeker ook acht ik alles schade te zijn vanwege het superieur zijnde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer, door Wie ik het al zuiver, en ik acht het vuilnis, opdat ik Christus zou winnen
9 en in Hem gevonden moge worden, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet, maar die door het geloof van Christus, de rechtvaardigheid van God, door het geloof,"

(Filip. 3:7-9;SW)

Hier vinden we de oudere apostel, die zonder twijfel het mysterie had begrepen zoals niemand anders dat deed of zou kunnen, rustend op het stevige fundament van rechtvaardiging door geloof. Het faalt niet alleen om in conflict te komen met de laatste onthulling, maar is er volkomen mee in overeenstemming. Het levert de enige basis waarop het gebouwd kan worden.

De verzoening.

Romeinen noteert de grote waarheid dat Godīs houding ten aanzien van de natiën is veranderd omdat Israel weigert Zijn zegen aan hen over te brengen. God is met heel de mensheid verzoend. Zij die dit ontvangen zijn verzoend (Rom. 5). Twee Korinthiërs houdt zich bezig met de bediening van de verzoening (2Kor. 5:18-20). Het is ons contactpunt met de wereld, want onze voeten moeten geschoeid zijn met de bereidheid van het evangelie van vrede (Efe. 6:15). Het is ook een geheim, "het geheim van het evangelie" (Rom. 16:25). De Kolossenzen hadden het aanvaard en waren verzoend (Kol. 1:21). Op den duur zal het door het hele universum genoten worden (Kol. 1:20).

In Efeziërs wordt deze waarheid versterkt om overeen te stemmen met het geheim. Zij die dichtbij waren (Joden) en zij die veraf stonden (de heidenen), zijn in één lichaam met God verzoend (2:16). Aan beiden predikt hij "het evangelie van de vrede" (2:17). Zelfs de Israeliet was buiten gesloten van de binnenhoven van het heiligdom en kon het tempelgebouw niet binnengaan. Alleen de hogepriester kon het heilige der heiligen binnengaan. Dat is de reden dat dit evangelie van vrede, deze verzoening, nu een boodschap voor hen heeft en ook voor de natiën. Beiden zijn dichtbij gebracht, in geest, in de nabijheid van de Vader (2:18).

Toekomstige heerlijkheid.

De weergave "die eerst vertrouwd hebben in de Christus" (Efe. 1:12;AV), heeft vrijwel alle verwijzing naar de komst van de Heer uit de Efezebrief verwijderd. Verander "vertrouwd" in "verwacht" of zelfs in "gehoopt", zoals de Herzieners dat deden, en we hebben een belangrijke link die het geheim verbindt met de komst van onze Heer, zoals die wordt onthuld in de brieven aan de Thessalonicenzen. Het was de Besnijdenis die als eerste Christus vertrouwde, niet de natiën. En van deze hoorde Paulus onder de minsten, niet onder de eersten. Maar hij en de gelovigen onder de natiën verwachtten de terugkomst van Christus vóór Diens komst naar de Aarde. Zij hadden een eerdere verwachting. Dit werd onthuld in Thessalonicenzen.

Petrus en Jacobus en Johannes tonen door hun brieven afdoende aan dat zij nooit de waarheid ontvangen hebben die in Paulusī brieven te vinden is. De komst van onze Heer was voor hen precies dezelfde als de profeten hadden voorzegd en onze Heer had voorspeld, en zoals zij zelf in Handelingen hadden verkondigd. Het moest een heerlijke manifestatie worden voor Zijn volk Israel, uitlopend op het milleniale Koninkrijk. Zoīn verwachting laat geen plaats vrij voor een hemelse bestemming, zoals die in Efeziërs wordt ontvouwd.

Maar zij tot wie Paulus was gegaan met zijn evangelie, verwachtten niet te moeten wachten totdat de Messias in heerlijkheid zou komen op de Olijfberg. Paulus had hen gezegd met een woord van de Heer dat zij voor Hem verzameld zullen worden (2Thess. 2:1) wanneer Hij in de lucht zal komen, vóór Zijn toorn de Aarde zal bezoeken (1Thess. 1:10; 4:15-18; 5:9). Dat het "met een woord van de Heer" was, laat zien dat het een van die waarheden was die hem in staat stelden te spreken van "mijn evangelie", en als zodanig is inbegrepen in het derde deel van het geheim. Dit waren zeker "de beloften, in Christus Jezus, door het evangelie,", waarvan hij een uitdeler was geworden (Efe. 3:6,7).

De natiën zijn nu gezamenlijke deelnemers van deze belofte (Efe. 3:6). Maar waren zij dan niet gezamenlijke deelnemers toen Thessalonicenzen werd geschreven? De sleutel ligt in de gebruikte titel. Het is de komst van de Heer, niet die van Christus. Petrus maakt dit onderscheid wanneer hij tot Cornelius spreekt. "Dit is het woord dat Hij volmachtigt aan de zonen van Israel, brengend het evangelie van de vrede door Jezus Christus. Deze is Heer van allen."(Hand. 10:36;SW). Hier vinden we de natiën met Hem als Heer verbonden, net zoals zij in de profeten verbonden zijn met Adonai, en niet Yahweh. Zo vinden we dat de Messias of Christus verbonden is met Israel. Op dat moment waren de natiën alleen, in het vlees, zonder de Messias of Christus (Efe. 2:12).

Op dit lagere vlak van zegen blijvend, wordt de Thessalonicenzen verteld van de komst van de Heer in de lucht (niet hemel). Het vijftiende hoofdstuk van de eerste Korinthebrief voegt iets toe aan onze kennis over deze gebeurtenis. Het leidt ons binnen in het geheim van de opstanding. Daarin wordt ons verteld dat onze lichamen niet alleen zullen worden opgewekt, maar veranderd - omgezet naar een hemels lichaam. Waarom? Filippenzen levert het antwoord: Ons gebied is altijd al in de hemelen geweest, van waaruit we ook een Redder verwachten, de Heer, Jezus Christus, Die ons lichaam van vernedering zal omvormen om overeen te komen met Zijn heerlijk lichaam. Opstanding, verandering, opstijging, omzetting, heerlijkheid.

Bij het beschrijven van zijn bediening, vergelijkt de apostel zichzelf met Mozes. Mozes bedekte zijn gezicht opdat de zonen van Israel niet de voleinding zouden zien van wat verdwijnt. Hij verhulde niet de heerlijkheid voor hen, maar het feit dat het een verdwijnende heerlijkheid was. Het veranderde van heerlijkheid tot duisterheid. Paulusī bediening doet dit niet. Ze leidt naar een tegengestelde richting. Ze verzamelt voortdurend nieuwe heerlijkheid. "En wij allen, hebbende een onbedekt gezicht, weerspiegelende de heerlijkheid van de Heer, wij worden veranderd in hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals van de Heer, Die geest is" (2Kor. 3:18;SW).

Zo was het ook met onze kostbare verwachting. Ze begon in genade. Allen zouden weggegrist worden, of we nu waakten of sluimerden (1Thess. 5:10). Het zal onze lichamen veranderen van ziels naar hemels, bij het geluid van Zijn bazuin. Maar zelfs de hemelse lichamen verschillen in heerlijkheid. Er is een heerlijkheid van de zon en een andere heerlijkheid van de maan, en weer een andere heerlijkheid van de sterren, want de ene ster gaat boven de andere ster in heerlijkheid (1Kor. 15:41). Niet tevreden met alleen maar hemelse heerlijkheid, zullen we zelfs de zon zelf nog overtreffen, net zoals de verheerlijkte Christus de helderheid daarvan overtrof op die dag in Syrië, toen Paulus Hem voor het eerst ontmoette op de weg naar Damascus. Wij moeten omgevormd worden naar het lichaam van Zijn heerlijkheid.

Sommige uitleggers geloven helemaal niet dat er in deze brief een geheim zit, omdat Paulus de Efeziërs, tijdens zijn laatste bezoek aan hen, verzekerde dat hij niet terugschrok hen te informeren over iets dat gepast was (Hand. 20:20). Dat laatste woord wordt in deze passage gewoonlijk met "profijtelijk" vertaald, hoewel de King James vertaling het zelf vaak vertaalt met "expedient", gepast (Joh. 11:50; 16:7; 18:14; 1Kor.6:12; 10:23; 2Kor.8:10; 12:1). Dit woord is de sleutel tot het feit dat het geheim achter werd gehouden tot na Paulusī gevangenschap en het terzijde stellen van Israel. Zo lang God nog bezig was met de natie van Zijn keuze, kon Hij veel van Zijn genade aan de natiën onthullen, ter voorbereiding op de allesoverstijgende onthullingen die nog zouden volgen. Maar het zou buitengewoon verwarrend en onverstandig zijn geweest, en ook unfair ten opzichte van Israel, om de nieuwe bedeling al aan te kondigen terwijl de hoop op het Koninkrijk nog steeds aan het volk werd aangeboden. Paulus kon dit geheim niet onthullen toen hij in Efeze was, en dat is ook de reden dat hij zijn uitspraak kwalificeert met deze uitdrukking; hij informeerde ze niet over alles, maar over alles wat gepast was.

Een korte tijd later, in dezelfde verhandeling, herhaalt hij zichzelf bijna. Hij schrok er niet van terug hen te informeren over de hele raad van God (Hand. 20:27). Godīs raad is altijd duidelijk beperkt tot Zijn publieke onthulling. Toen de Farizeeën, en zij die studeerden in de wet, de raad van God voor zichzelf afwezen (Luc. 7:30), waren zij alleen betrokken bij wat er voor iedereen bekend was. Zij konden niet een goddelijk geheim verwerpen dat nog niet bekend was gemaakt. Daarom legde Paulus alleen dat ten volle uit wat paste bij Godīs raad. Het geheim was nog niet gepast. Het was nog niet waar. In Handelingen brengt Paulus de gelovigen er heen, in Efeziërs neemt hij hen er door heen.

Deze vraag lost zichzelf op in een simpele zaak van geloof. Zullen we zowel Handelingen als Efeziërs geloven, of zullen we de een tegen de ander uitspelen en zo beide vernietigen? Efeziërs wijst naar een latere tijd. Daar zegt Paulus dat het een geheim is. Geloof concludeert onmiddellijk dat hij het niet eerder bekend had gemaakt. Geloof onderzoekt zijn woorden in Handelingen en vindt dat hij niet stelde dat hij toen het geheim bekend maakte, maar dat hij sprak van de waarheid die in die periode toepasbaar was.

Om de gelovigen uit de natiën voor te bereiden op het geheim, was het gepast dat zij volledig geïnformeerd zouden worden over Godīs handelen met Israel en de natiën, tot de tijd dat het geheim zelf bekend gemaakt kon worden. Omdat Israel afvallig was, verloren zij hun grip op Godīs raad. Zij werden voorbereid om weggezonden te worden. Maar de gelovigen uit de natiën werden door God in vertrouwen genomen, voor zover dit onder de omstandigheden mogelijk was. Dit is waarover Paulus spreekt tijdens zijn laatste reis langs Efeze.

Samenvattend: het "geheim" van de huidige bedeling is niet de onthulling van het "ene lichaam", ook wel het "mystieke lichaam" van Christus genoemd. Het houdt zich hiermee bezig in een van haar drie aspecten. Het verandert het van een lichaam met leden van verschillende rang, tot een gezamenlijk lichaam met twee groepen van gelijke rang. Na de onthulling van het hemelse lotdeel voor hen die verbonden zijn met Paulusī bediening, wordt de status van de natiën, of heidenen, veranderd van onderschikking aan de Besnijdenis naar volkomen gelijkwaardigheid. Samen worden beide groepen gelovigen opgewekt naar de hoogste plaats in het universum.

" Hem zij de heerlijkheid in de ecclesia en in Christus Jezus in al de generaties van de aion van de aionen. Amen!"
(Efe. 3:21;SW)



Naar deel 6

Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

ĐConcordant Publishing Concern