We gaan nu de meer intieme relaties van het leven overdenken, man en vrouw, ouder en kind, meester en slaaf. Het beeld van een nieuwe mensheid is in deze contacten niet een passende basis voor gedrag. Indien de kerk vandaag de bruid van Christus zou zijn, zoals men wel denkt, dan zou dit een uitstekende grond leveren voor een oproep om een huwelijk te sluiten. Maar als Christus, in Zijn officiële capaciteit, heeft onze Heer bruid noch vrouw, en de bruid van het Lammetje is Israel, de Besnijdenis. Daarom zou niets passender kunnen zijn dan dat die nauwe verbinding van deze relaties beheerst zou worden door de meest intieme en kostbare van alle geestelijke banden: het gezamenlijk lichaam van Christus. Lidmaatschap van dat lichaam is de sleutel voor gedrag tegenover hen die ons nabij en dierbaar zijn (Efe. 5:21-6:9).
"In Christus" zijn er geen lichamelijke banden. "In de Heer" worden deze erkend en gecontroleerd. In Christus verdwijnen de meester en de slaaf, de volwassene en de minderjarige, het mannelijke en het vrouwelijke. De meester is onderschikt aan de Heer, de slaaf is vrij in geest. De bejaarde vader is op zijn best en de jeugdige is volledig volgroeid. De sexe wordt niet herkend. Geen van deze lichamelijke verschillen verstoren de absolute gelijkheid van iedere deelnemer in de geestelijke eenheid. Maar laten we deze kostbare waarheid niet misbruiken door ze toe te passen buiten de geestelijke sfeer. Laten we niet beweren dat wanneer een slaaf geloofde, hij een vrije werd. Dat zou ongekende problemen opgeroepen hebben. Een gelovig kind is niet bevrijd van het gezag van zijn ouders. In tegendeel, het wordt meer verplicht te gehoorzamen. Het feit van geloof maakt een vrouw niet mannelijk en geeft haar niet de plaats van een man of echtgenoot. Zij moet zich nog steeds onderschikken. Onze plaats in Christus neemt de onderschikking in de Heer niet weg.
Deze simpele feiten zijn van groot belang in een dag waarin alle onderschikking belachelijk gemaakt wordt en waarin geloof in Gods feitelijke uitspraken grotendeels vervangen worden door gevolgtrekkingen uit Zijn woorden over een ander onderwerp. Zowel sociaal als theologisch is er de neiging weg te trekken van de heilzame uitdrukkelijke bevelen die ons in Paulus' laatste brieven als leiding worden gegeven. Onafhankelijkheid, en niet onderschikking, wordt ons als ideaal voorgesteld. Als gevolg zien we overal verzet. De werknemer probeert controle te krijgen over de zaken van zijn werkgever, en het doen van zaken wordt gedwarsboomd. Het kind spot met de ouderlijke vermaningen, is zonder gewetensbezwaar ongehoorzaam, en haalt een oogst binnen van verkwisting en misdaad. Het huwelijk is niet langer een band, maar een experiment, dat de vloek brengt van scheiding, ouderloze kinderen, en moreel verval. Dit ene zinnetje zou de meeste van onze sociale kwade oplossen: "Wees onderschikt!"
Wij zijn niet slechts "in Christus," maar ook "in de Heer." Wij zijn niet in staat vanuit onze positie in Christus ons gedrag te beredeneren dat past een heilige. Dit wordt voor ons gedaan door ons met Hem te verbinden als onze Heer, en door ons specifieke leiding te geven die past bij iedere sfeer waarin wij gevonden kunnen worden. Laten we er op letten dat wij niet naar de wet verwezen worden, die werd gegeven om eerder het vlees te regeren. Onze fysieke zaken moeten niet geregeld worden in overeenkomst met die bediening. Ze moeten overeenkomen met de allesoverstijgende waarheden van onze geestelijke staat. De belangrijkste ingrediënten van die onthulling - liefde, genade, geest - moeten vermengd worden met ons gedrag ten opzichte van onze verwanten, en zou de wederzijdse houding van meester en slaaf moeten controleren. Laten wij het Heer zijn van Christus bevestigen. Het zal in bijzonder genoegen doen in deze dagen, waarin onderschikking bespot wordt als zwakte, en veracht als ware het een misdaad.
Omdat Christus onze Heer is, is er een heldere parallel om gehoorzaamheid af te dwingen aan meesters in het vlees. Aangezien slavernij nog nauwelijks bestaat, kunnen, op z'n minst in mate, deze oproepen bestemd worden voor hen die dienen, hoewel ze niet gebonden zijn. Hoezeer we slavernij verafschuwen, het eigendom zijn van de ene mens door de ander, is er in feite niet zo'n grote kloof tussen deze en andere vormen van dienen. Nu kopen onze werkgevers onze tijd en inspanning. Ze betalen voor een deel van ons leven. Het is een vorm van beperkt knechtschap, die zeer zeker onderschikking vraagt, niet minder dan bij slavernij. Daarom moeten we de kwaliteit van deze onderschikking conformeren aan die welke we geven aan onze geestelijke Heer.
"Slaven, weest gehoorzaam aan de heren naar het vlees, met vrees en beven, in eenvoud van jullie harten, als aan Christus,
6 niet naar ogenslavernij, als mensenbehagers, maar als slaven van Christus, doende de wil van God vanuit de ziel,
7 met goed gemoed slavend als voor de Heer en niet voor mensen,
8 waargenomen hebbend dat al wat een ieder goed zou doen, dit zal hij terugontvangen van de Heer, hetzij slaaf, hetzij vrije."
(Efe. 6:5-8;SW)
Met hoeveel blijdschap zullen werkgevers zulk dienen aanvaarden! Hoe goed zou het zijn als dienaren ze zouden geven! Er zou geen verlies van zelfrespect zijn, zoals mensen ten onrechte denken.
Hij die in dienst is moet dienen. Niet alleen om zijn positie te handhaven of om zijn inkomen te verhogen, maar vanwege zijn soortgelijke relatie met Christus zou hij moeten gehoorzamen met vrees en beven. Dat is de normale, de passende houding van het schepsel. God is de enige Die niet zou moeten gehoorzamen. Christus gehoorzaamt Hem. Wij gehoorzamen onze Heer. Onze gehoorzaamheid aan onze meesters in het vlees is slechts een miniatuur van deze hogere relaties, en is bedoeld om ons de absolute soevereiniteit van de Godheid te leren. Het is geen schande. Laten we er, bij het dienen van anderen, altijd aan denken dat we de Here Christus dienen, dan zal de kwaliteit van ons dienstbetoon rijzen tot hoogten die geen sterfelijk mens kan geven. Laten we Zijn kledij dragen en de minste taak zal een mantel van koninklijke waardigheid krijgen.
In deze democratische dagen werken we voor loon en meten we ons verhuren af aan de hoeveelheid materiële zaken die we er voor in ruil kunnen krijgen. Slechts weinigen voelen dat zij op juiste wijze beloond worden. Hoevelen weigeren een verhoging van het salaris? Gelukkig zijn zij die voorbij hun loonstrookje kijken naar de Heer die zij dienen, met de zekere verwachting dat hun inspanning beloond zal worden! Ze kunnen nu mogelijk niet op prijs gesteld worden. Ze zullen mogelijk beter dienen dan hun loon van hen verlangt. Laten ze er perfect zeker van zijn dat alles wat ze doen de juiste genoegdoening zal krijgen, misschien niet van hun aardse meester in deze era, maar van hun hemelse Heer, wanneer Hij de levens van al Zijn slaven bekijkt en aan ieder van hen de juiste verdiensten zal toekennen. Dan zullen allen lof van God ontvangen, want dit alles zal, in de een of andere mate, Zijn goedkeuring wegdragen.
Meesters moeten ook hun hemelse Meester tot patroon van hun rol maken. Hoewel zij een hoge plaats lijken te hebben, zijn zij zelf ook maar ondergeschikten. De onderschikking die zij vragen van hen die onder hen staan, is te danken aan Hem Die hun Heer is. Laten zij geen moment denken dat zij oppermachtig zijn. Laten zij niet de macht misbruiken die in hun handen is gelegd. Laten zij genadevol zijn, zoals zij zelf de gunst verlangen van hun hoogste Heer. Één ding wordt speciaal uitgesloten en dat is dreigen. Dat is helemaal tegengesteld aan de geest van deze bedeling. God bidt en pleit, maar Hij dreigt niet. Dit is waar de zwakkeling toe neigt, die niet met macht vertrouwd kan worden. Ook onze Heer dreigt ons niet. Er is beloning voor een goede slaaf, maar er is geen dreiging voor een slechte (Efe. 6:9).
Er wordt soms wel gedacht dat deze laatste dagen de enige zijn waarin kinderen zich niets van hun ouders aantrekken. Er is geen twijfel aan dat het tot extremen is gekomen die niet eerder voorkwamen, maar het blote feit dat de Geest van God het nodig vond een oproep hierover op te laten schrijven, laat de universaliteit van de zonde zien. Geheel afgezien van het geestelijk beroep dat de apostel doet, is het duidelijk dat onderschikking de plaats van een onvolwassene is. Leeftijd zou wijsheid moeten leren en ervaring begrip. Deze zijn hard nodig in een wereld die vol valkuilen zit en van wandelen in duisternis. Maar de grootste les die zij zouden moeten leren, de belangrijkste die ouders zouden moeten overbrengen, is dat gehoorzaamheid in de Heer is. Een vader heeft het recht het te eisen, want hij heeft gezag van de Heer. Indien hijzelf niet gehoorzaam is aan de Meester, wordt dat gezag verzwakt en ongeldig gemaakt.
De wet stond vol met verboden. Een welkome tegenstelling is de belofte van het vijfde gebod (Ex. 20:12). Het eerste tot het derde zijn negatief. "Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. ... Gij zult u geen gesneden beeld maken ... Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken" Het vierde is zowel positief als negatief. "Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt ... zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen ... dan zult gij geen werk doen". Het vijfde is het eerste en enige zonder verbod en met een belofte: "Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Here, uw God, u geven zal." Gij zult niet ... Gij zult niet ... Gij zult niet ... Gij zult niet ... Gij zult niet.
Wij zijn niet onder de wet, maar onder genade. Betekent dit dat we vrij zijn om te moorden? Zeer zeker niet! Betekent dit dat de voordelen die voortspruiten uit gehoorzaamheid aan haar geboden van ons weggehouden zullen worden? Nee. Zij die onder de wet waren, waren in een staat van minderjarigheid en betutteling, zeer nauw overeenkomend met de toestand van onze kinderen naar het vlees. De regels en regelingen voor zulk een staat worden in de wet gegeven en kunnen niet verbeterd worden. Indien gehoorzaamheid aan ouders onder de wet een lichamelijke beloning verkreeg, zal het precies zo werken onder genade. Ja, deze inzetting komt dichter bij de bediening van genade dan welke andere dan ook, zoals het ook zou moeten zijn. Indien het huidige getij van ongehoorzaamheid gestopt zou kunnen worden, dan is er geen sterkere kracht om er gevolg aan te geven dat dit eenvoudige woord: "Eer uw vader en moeder, opdat het u wel zal gaan!"
Dit lijkt een zelfzuchtige oproep te zijn. Maar welk sterker motief bestaat er in de borst van de onvolwassene? Nu vindt zelfzuchtigheid een uitlaatklep in een koortsachtige jacht op huidig genot of een dwaas zoeken naar gierig gewin.
Nogmaals worden, net als bij de meesters, de vaders op het hart gedrukt geen ongepast voordeel te nemen uit de positie die de hunne is in de Heer. Een weinig gezag is voor de meeste mensen een verleiding. Het gebruik van kracht in matiging, het temperend met vriendelijkheid, is het kenmerk van ware adel. Ouderlijk gezag zou altijd rechtvaardig moeten zijn, nooit duidelijk eigenmachtig, nooit wraakzuchtig, nooit het gevolg van grillige tirannie, maar eerder wijze mildheid. In deze passage wordt de ware plaats van een vader aangewezen. De opvoeding en vermaning van zijn kinderen is in zijn handen. God zal hem aansprakelijk houden, ook al ontwijkt hij zijn taken.
Het feit dat Gods Geest twee inzettingen opgeschreven heeft voor het reguleren van de gehuwde staat van Zijn heiligen, is voldoende om ons de sleutel te geven voor de huidige erbarmelijke toestand. Het gezin schijnt uit te sterven. De hele sociale structuur lijkt gedoemd te zijn vernietigd te worden. De kruistocht voor vrouwenrechten schijnt een oogst aan vrouwelijk onrecht veroorzaakt te hebben. Mannen en vrouwen jagen naar geluk langs onwettige lijnen. Ze weigeren openlijk een huwelijksplechtigheid te gebruiken die Gods uitspraken belichaamt voor de relaties tussen de man en zijn vrouw. Vrouwen willen hun mannen niet gehoorzamen. Alleen al het noemen van zoiets wordt als een belediging van het geslacht gezien. Van het verhaal van Eden wordt gezegd dat het een mythe is; geen verstandig persoon durft het vandaag nog te aanvaarden. Maar het feit blijft dat de wet diep in de mens is gekerfd en de overtreding er van heeft verwoesting gebracht. De emancipatie van de vrouw heeft haar tot een ellendige slaaf gemaakt. Haar ware geluk ligt in onderschikking, niet alleen aan haar echtgenoot, maar aan God, Die haar deze plaats heeft gegeven, niet uit boosheid, maar uit wijsheid en liefde.
In de tuin van Eden nam Eva het initiatief, en zonder Adam een plaats te geven in haar beraadslagingen, nam ze van de verboden vrucht en gaf die aan hem. In het oordeelstoneel dat volgt is iedere zin precies in overeenstemming met de aard van de zonde. Zij was opstandig geweest. Zij had het gebod van God, "Gij zult niet eten"(Gen. 2.17) veracht. Zij was door de boze weggelokt en zij had Adam bij haar overtreding betrokken. Hij overtrad niet uit zichzelf. Hij werd niet verleid. Alleen zijn liefde voor Eva betrok hem bij de overtreding. Vandaar de zin: "Hij zal over u heersen" (Gen. 3:16). Eva's dochters kunnen doen zoals Eva deed en luisteren naar de verlokking van het kwaad, en weigeren de straf uit te dienen die God heeft opgelegd. Maar net als bij al Gods wetten, is de overtreding er van beladen met onontkoombare vergelding.
Iedere toestand heeft zijn compensaties. Veel geëmancipeerde slaven hebben verlangd naar de goed oude dagen, toen hij geen zorgen had, geen verantwoordelijkheden. Zijn voedsel en onderdak waren zeker. De toekomst bracht hem geen zorgen. Zijn meesters zorgden voor hem. Onderschikking is niet een onvervalst kwaad. Ideaal gesproken levert het een veilig, beschut bestaan, dat hem vrijwaart van veel van de wrangheden van het leven. Feitelijk is onderschikking de normale houding van het schepsel. Indien hij niet verstandelijk gehoorzaam is aan de Schepper, moet hij door zijn omgeving onderschikt worden, door de lichamelijke elementen of door sociale instituten. Wetteloosheid is altijd dwaas en pijnlijk. Er kan geen troost of blijdschap zijn zonder de een of andere vorm van onderschikking. Gods wetten zijn onveranderlijk. Hij heeft geboden dat onderschikking de ene zijde van het huwelijksband moet zijn. En wie zal twijfelen aan de wijsheid en het voordeel van Zijn schikkingen?
In dit verband krijgen we een aanwijzing die veel verwarring uit de weg ruimt. Het is gebruikelijk het hoofdschap van Christus te verbinden met het beeld van het ene lichaam. Ons wordt gevraagd te geloven dat niemand van de heiligen, als leden van dit lichaam, in het hoofd zijn, want dat is gereserveerd voor Christus. De taken die uitgebeeld worden door de ogen, de oren en de neus, behoren alleen bij Hem. Aangezien deze door de apostel in zijn brief aan de Korinthiërs duidelijk toegekend worden aan de leden, denkt men dat Christus twee lichamen heeft, ondanks de nadrukkelijke bewering dat dit niet waar is. Dat Christus niet een apart lid van het lichaam is, of zelfs het hoofd, zou duidelijk moeten zijn, want het geheel is Zijn lichaam. Zijn hoofdschap is een duidelijk beeld. Het is over heel het lichaam, inclusief het hoofd. Alles wordt helder wanneer we lezen "want de man is hoofd van de vrouw, zoals ook Christus het hoofd is van de ecclesia". De vrouw, hoewel onderschikt, is niet zonder haar eigen hoofd. De man is niet haar fysieke hoofd. Er is slechts één lichaam van Christus, waarin enkele van de leden in het hoofd zijn en andere in de voeten. Maar nu, in het gezamenlijk lichaam, zijn alle van gelijk in rang.
Liefde is de grootste zaak in het universum, en het zou de meest volle uitdrukking moeten krijgen in de genegenheid van de man voor zijn vrouw. Een man wordt niet opgedragen haar hoofd te zijn, maar om zijn hart te oefenen omwille van haar (Efe. 5:25-31).
"28 Zo moeten ook de mannen hun vrouwen liefhebben als hun eigen lichaam. De liefhebbende de eigen vrouw heeft zichzelf lief.
29 Want niemand haat ooit het eigen vlees, maar hij voedt en koestert het, zoals ook Christus de ecclesia,
30 omdat wij leden van Zijn lichaam zijn."
(Efe. 5:28-30;SW)
Indien we "de bruid van Christus" zouden zijn, zou het niet nodig zijn het geheim van het huwelijk in te brengen, om zo te bewijzen dat de twee één vlees zijn, en zo is in zekere zin de vrouw het eigen lichaam van de man, zo een parallel vormend met de relatie van Christus met de ecclesia. Alle leden van Zijn lichaam zijn één geest in Christus. De man en de vrouw zijn één vlees. Zoals Christus de ecclesia liefheeft, Zijn eigen lichaam, zo zou de man zijn vrouw lief moeten hebben, niet als zodanig, maar als zijn eigen vlees. Dit is gebaseerd op de feiten van de schepping, zoals opgetekend in de openingshoofdstukken van Genesis. Adam en Eva waren in het begin feitelijk één vlees.
"Mannelijk en vrouwelijk schept Hij hen" (Gen. 1:27), is de korte verklaring van het eerste verslag van de schepping van de mens. In het vollere verslag dat volgt, zien we dat Adam tweeslachtig werd geschapen. God bouwde Eva niet uit een "rib". Van de meer dan veertig Schriftplaatsen waar tzlo voorkomt, wordt het nergens anders met rib vertaald. Het wordt een balk, een plank, een kamer, een hoek, een blad, een zijde, en een zijkamer genoemd. Wanneer we zien dat de leidende gedachte een kluis of cel is, kan de schepping van Eva verstandelijk verstaan worden. Het vrouwelijke "hoekige orgaan" (Gen. 2:22) werd uit hem genomen, als de basis voor een ander individu. De man komt geen rib tekort, maar hem ontbreken de vrouwelijke functies die inbegrepen waren in het lichaam van Adam voordat de afscheiding van Eva een feit werd. Er zijn nu twee individuen nodig om een compleet menselijk wezen te maken, zoals God hem schiep. Daarom zijn in een huwelijk, voor wat het vlees betreft, beide leden deel van een mens, en samen zijn zij één. Dit is het geheim waarop Paulus zijn oproep baseert.
We mogen, met een voortreffelijk genoegen, blijven hangen bij het feit dat geen man ooit zijn eigen vlees heeft gehaat. Er is hier geen oproep nodig. Het is instinctief, onontkoombaar. Zo is Christus' liefde voor ons! Wij zijn verbonden door onbreekbare banden. Door ons lief te hebben, heeft Hij Zichzelf lief. Wij hoeven hem niet te smeken om ons een gunst te verlenen, noch hoeven wij Zijn genegenheid te verdienen. In onze borsten hebben wij een voortdurende herinnering aan de liefde van Gods Gezalfde voor de leden van Zijn lichaam. Wij vragen niet onze leden onze achting te verdienen. Als onze arm beschadigd raakt, geven we er extra aandacht aan. Indien een voet lam is, schaffen we die niet af, maar schenken we er des te meer aandacht aan. Zo is de liefde van Christus. Laten we niet denken dat onze zwakte, onze onwaardigheid, Hem zal afmatten. Dat kan nooit het geval zijn. Een man kan moe worden van zijn vrouw, een vrouw van het kind dat ze draagt, maar Christus zal nooit ophouden het meest onwaardige lid van dat hemelse gezelschap lief te hebben dat naar Hem komt in de dag van Zijn verwerping, vóór de tijd van Zijn terugkomst.
Naar deel 40
Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers