Geworteld en gegrondvest in liefde
studies in Efeziërs

deel 15
De vergeving van overtredingen
door A.E.Knoch.

"in de Geliefde, in Wie wij hebben de loskoping door Zijn bloed, de losmaking van de zonden naar de rijkdom van Zijn genade, die Hij kwistig uitdeelt in ons,"
(Efe. 1:6-8;SW)

Misschien zou het woord losmaking (of vergeving) hier tussen aanhalingstekens gezet moeten worden, want het veronderstelt het pardon dat in de verkondiging van het Koninkrijk toegekend wordt, hoewel het nu aangepast is voor een hoger gebied. Dit pardon, echter, paste bij de beperkte genade die in die tijd uitgedeeld werd. Dit komt overeen met Zijn genade, ja, de rijkdom van Zijn genade. Daarom, ook al wordt het woord "vergeving" gebruikt, is de gedachte onmetelijk verheven boven het eerdere gebruik. Bovendien is dit verbonden met overtredingen en niet met zonden. Zonden kunnen gepardonneerd worden, maar overtredingen tegen de gevoelens moeten vergeven worden.

Zij die de sublinear van de Concordante Vertaling hebben, zullen zien waarom het woord verlossing wordt gebruikt, en niet loskoping. Loskoping of vrijkoping betekent losmaking. Verlossing is veel meer; het betekent VAN-losmaking. Haar speciale kracht wordt duidelijk in het veertiende vers van dit hoofdstuk, waar de verzegeling door de Heilige Geest (die er alleen is voor hen die verlost zijn) er alleen is tot de verlossing van dat wat verkregen is. Verlossing door bloed is niet simpelweg een garantie van toekomstig goed, maar een huidige realisatie en genieting van het vrij zijn van Gods verontwaardiging. Het is niet dat we het zullen hebben, maar dat we het nu al hebben. Dit woord hoort speciaal bij Paulus. Hij gebruikt het zeven maal van de tien maal dat het voorkomt.

Verlossing door bloed.

Verlossing is door bloed en door kracht. Het weert Gods rechtvaardige straf af en het redt ons uit de kwade omstandigheden van het menselijk leven. In Egypte werden de eerstgeborenen door het bloed van een lam verlost uit de doodslag van de vernietigende boodschapper (Ex. 12). De hele natie werd verlost van de legers van Egypte door de uitgestrekte arm van Yahweh.

Heel Israel werd alleen door de goddelijke genade afgeschermd van de kwellingen die op Egypte vielen. Maar indien Egypte's eerstgeborenen geslagen moesten worden, dan vereist het recht dat Israels eerstgeborenen een soortgelijke straf moesten ondergaan. Hun enige ontsnapping lag in een loslating die voor Yahweh aanvaardbaar was. Om de eerstgeborenen verlost te krijgen, moest er in ieder huishouden een lam genomen worden. Er was niet een lam voor ieder persoon, noch was er een voor de hele natie, zoals in het antitype. Er was, zogezegd, een lam voor iedere eerstgeborene.

Zo zien we dat de eerstgeborenen, en alleen zij, verlost werden door bloed. Zij vormden in de wildernis een select gezelschap. Het is dan ook niet vreemd dat Yahweh geen dag wachtte om hen te vertellen: "Heilig Mij alle eerstgeborenen, ... zij zijn mijn eigendom" (Ex. 13:1,2;NBG). En het was net zo min vreemd dat dit een instelling werd in Israel, dat iedere eerstgeboren dier aan Yahweh geofferd diende te worden. Indien dat niet het geval was, diende de nek van het dier gebroken te worden (Ex. 13:13).

Zo was het toen zij uit Egypte kwamen. Maar toen Yahweh Zijn tent opzette in hun midden, in de wildernis, ging de losprijs van de eerstgeborene over naar de stam van Levi. Zij werden geheiligd en apart gezet van de rest van de natie om Hem te dienen. Zij telden zichzelf (Num. 3:12 ev). Dit is een kostbaar beeld van Yahwehs achting voor het bloed, en het laat zien dat Hij alleen hen dichtbij Hem heeft die een bloedverlossing kennen. Heel Israel werd uit Egypte verlost door kracht, maar alleen zij die geheiligd waren door bloed konden dicht bij Hem komen. De rest werd buiten Zijn verblijfplaats gehouden.

We zullen zeker veel missen als we in deze geschiedenis niet een beeld van Gods Lam zien en het bloed dat Hij vergoot op Golgotha, wat de enige grond van vertrouwen is van de ecclesia van de Eerstgeborene (Hebr. 12:23). Het beeldt die latere exodus uit, zoals ons verteld wordt in de uiteenzetting die Handelingen wordt genoemd. Ooit werd de natie geïdentificeerd met Mozes. Toen werd schitterende kracht ingezet om hen van de slavernij van Egypte te verlossen en ze naar het beloofde land te brengen. Nu worden "de krachten van de toekomstige aion" (Hebr. 6:5;SW) ingezet omwille van het volk, niet alleen om de verlossing van hun vijanden aan te geven, maar als voorspel van het komende Koninkrijk.

Ooit lag het land slechts een korte reis over het woestijnzand. Nu komt het Koninkrijk heel dichtbij. Er is geen lang uitstel meer nodig. Maar, net zoals zij toen wegens gebrek aan geloof veertig jaren in de wildernis bleven, zo testen zij ook nu Gods geduld door te weigeren Zijn Profeet te vertrouwen, van Wie Mozes hen al had verteld (Deut. 18:15-18). Eens gingen enkelen Kanaän binnen en brachten iets van haar goede vruchten mee. Zo wordt ook nu aan hen een voorsmaak gegeven van de hemelse overvloed (Hebr. 6:4).

Maar helaas, de meerderheid bereikte nooit dat verrukkelijke land. Het ontbrak bij allen aan vertrouwen in Yahweh, behalve bij Kaleb en Jozua. Zo ook nu. De natie slaagt er niet in het Koninkrijk binnen te gaan vanwege ongeloof. Zij houden zich vast aan de wet en aan hun eigen dode werken. De meerderheid kende, in beide gevallen, nooit de verlossing door bloed, hoewel ze omringd waren met de tekenen van Zijn vermogen om hen door Zijn macht te verlossen. Als we te lang bij verlossing door kracht blijven stilstaan, is dat alleen om het gescheiden te houden van verlossing door bloed en te letten op de tegenstellingen. Verlossing door bloed, echter, is ons hedendaags deel.

De uiteenzetting over het Koninkrijk van God, "Handelingen der apostelen" genaamd, zal nooit ten volle begrepen worden totdat deze twee verschillende verlossingen gezien worden. De hele natie Israel nam deel aan een mate van zegen, zelfs in ongeloof. De Besnijdenisbrieven, Hebreeën, Jacobus, Petrus, Johannes en Judas, zouden in dit licht gelezen moeten worden, Hoevelen van Gods geliefde volk, beschermd door het bloed, hebben nodeloos gehuiverd onder de donkere schaduwen van het zesde en tiende hoofdstuk van Hebreeën! Deze passen bij hen die slechts de waarschuwende bewijzen gekend hebben van een toekomstige verlossing door kracht. Zij hebben geen zicht op hen die onder het bloed zijn.

Verlossing door kracht wordt door kracht gebracht; het bloed is een herinnering aan zwakte en lijden. De ziel van het vlees is in het bloed. Gevoel zit in de donkerrode stroom. Er is niets in de feitelijke substantie van het bloed dat enige wezenlijke waarde heeft. De tijdens het goddelijke ritueel gedode dieren leden niet, dat is waar, want het bloed werd uitgegoten zodat het gevoel verdween. Maar bij het grote Antitype, toen Gods Zoon Zijn ziel uitstortte tot in de dood, was het pas nadat Hij had geleden dat het bloed werd uitgegoten. Het bloed beeldt de blijvende werkzaamheid en waarde uit van Zijn lijden.

Verlossing door kracht heeft geen andere herinnering nodig dan haar eigen gevolgen. Verlossing door bloed herinnert ons aan een Offer. In de tabernakeltypen was er een jaarlijkse herhaling van de grote Verzoendag. Het slachtoffer werd maar één maal per jaar gedood, maar het bloed bleef twaalf maanden werkzaam. De rode spatten op het Verzoendeksel behielden in Gods ogen hun waarde. Zo was het ook met het grote Antitype. De verdienste en waarde van Zijn dood, en alle kostbare geur daarvan, zullen nooit ophouden. Hoewel het feitelijke bloed sindsdien al lang is vergaan, zal het als beeld voor altijd blijven, de herinnering aan het lijden dat heel de schepping zal verlossen.

Ze kruisigden Hem. Hoe weinig konden zij denken dat zo hun meest kwade daad hen de fraaiste gunst zou brengen. Hoe weinig konden zij weten dat het lichamelijk lijden slechts een teken was van een veel gevoeliger lijden, vanwege Zijn verwijdering uit Gods gezicht. Maar nu is het lijden allemaal verleden tijd. Dit feit alleen al zou onze harten tot bronnen van dankbaarheid moeten maken, niet om wat het ons brengt, maar om wat het voor Hem betekent. De alsem en de gal zijn vervangen door altijd blijvende genoegens aan Gods rechterhand. Het lijden, de duisternis en wanhoop zijn veel dieper dan wij kunnen peilen. En zo zijn ook de heerlijkheden hoger dan onze ogen kunnen waarnemen, hoewel wij ze eens zullen zien en met Hem delen.

Een passende beloning voor al wat Hij deed zouden wij Hem nooit kunnen aanbieden. Maar God geeft Hem een plaats en deel dat wij met plezier zouden willen naspeuren en onze harten opdragen het te bevestigen. Zijn dood is verleden tijd, maar hoewel de aionen putten uit de bronnen van Zijn bloed, zullen zij nooit de potentie uitputten of de weelde die het God brengt. Op Zijn lijden, op het bloed waarvan het spreekt, rust deze verlossing, rijk en zeldzaam. Maar de scheiding van een welverdiende doem, wonderlijk als die zegen is, is het maar de lagere score van de goddelijke harmonie. Laten wij, voordat wij de hogere tonen aanraken, deze lagere noten peilen.

Zonde, overtreding, belediging.

De hele schepping staat onder een wet. Als dat niet zo zou zijn zou er verwarring en chaos zijn. Het breken van natuurwetten brengt een vergelding die niemand kan verdragen. Er niet in slagen op een bepaald gebied de wet te volgen, is zonde. Was de mens niet afgedwaald van zijn wettige koers, dan zou hij perfect zijn, en voldoen aan de standaard die God Zelf gesteld had. Het gebrek aan achting voor deze ideale toestand is het zekere bewijs van zonde, van wetteloosheid.

Alle falen is zonde. In de oude tijden waren er in Israel mannen die zo kundig waren met de slinger, dat, wanneer zij schoten, zij nooit "zondigden" (Richt. 20:16). Dat wil zeggen, zij misten nooit hun doel. Dit is de essentie van zonde. Het is niet beperkt tot het overtreden van gekende geboden, het omvat alle falen om perfectie te krijgen, op ieder gebied, materieel, verstandelijk of moreel. Laten wij,. in geest, onszelf transporteren naar de voleinding, wanneer zonde uitgebannen zal zijn. Stel (wat onmogelijk is) dat in die heldere scene een enkele straal licht zou afdwalen van het door God bepaalde pad. Stel dat een enkele gedachte zou afdwalen naar kronkelende paden. Stel dat een enkele daad onheilig zou zijn. Zulk een wetteloosheid, zulk een zonde, zou opnieuw allen meeslepen in ondergang en vernieling. In het begin bracht één enkele daad de morele chaos tot stand die we nu kunnen zien.

Overtreding.

Adam's schuld was veel groter dan dit. Hij faalde niet alleen, want hij overtrad. Voordat hij zondigde had God gesproken, hem de grenzen van gehoorzaamheid tonend en waar het terrein van de zonde begon. God had gezegd: "Jij zal niet...". En toch deed hij het. Hij liep dwars over het verbod heen dat God had ingesteld. Hij ging binnen in het verboden gebied. Dit was meer dan zonde. Het was niet de wetteloosheid van falen of van onwetendheid, maar van licht. Het was overtreding.

Belediging.

Maar een diepere, donkere zijde dan zelfs dit markeerde Adam's daad. God was zijn vriend geweest. Hij had een overdaad geleverd voor alles wat nodig was. Hij had Adam een plaats gegeven die superieur was aan ieder schepsel dat hij kende. Hij had alles gedaan om zijn hart te winnen. De slang wist wat Gods aanhankelijkheden het meest zou verwonden. Hij richtte zich rechtstreeks op deze diepere gevoelens en veronderstelt dat God bedrieglijk met Zijn schepselen omgaat. En Eva geloofde de leugen! Zonde brengt ellende over de mensheid; overtreding roept verontwaardiging op; maar een belediging is de wonde die pijn doet aan Gods hart.

De rijkdommen van Zijn genade.

De vergeving van beledigingen schijnt zo ver beneden de sfeer van de waarheid in Efezebrief te liggen, dat zij die het meest verlicht zijn verleid worden wantrouwend naar de zinsnede te kijken en zich afvragen of het gebaseerd is op de oude tekst. Zij hebben geleerd dat vergeven voorwaardelijk is. Het behoort bij de verkondiging van het Koninkrijk. Velen die vergeving ontvingen, zoals de schuldenaar van tienduizend talenten, verloren het weer door misdragen. De grote massa van Pinksterdaggelovigen hadden hun vergeving verspeeld door hun weigering toe te staan dat vergeving gepredikt zou worden aan de heidenen.

Paulus had in de tussentijd een veel hogere, een veel grotere genade verkondigd dan de vergeving van zonden door bekering en doop. Hij zette rechtvaardiging door geloof uiteen, door de niet afgedwongen gunst van God, die ons binnen leidt in een gebied waar veroordeling niet langer bestaat (Rom. 8:1). Het is absoluut zonder bijmenging van werken, voor of na het ontvangen er van. Het kan niet verspeeld worden door iets dat wij kunnen doen. Als we dit nu hebben, zullen we dan terug gaan naar vergeving, zelfs als het in Efeziërs staat?

Efeziërs houdt zich niet bezig met de vergeving van zonden, maar met de vergeving van beledigingen. Het is niet in de sfeer van regering of van de rechtszaal, maar van het huis. Het heeft niet te maken met Gods heerschappij of met Zijn rechtvaardigheid, maar met Zijn gevoelens. We verlaten rechtvaardiging niet voor een lager voordeel, we gaan voort naar een hoger, ook al zijn de uitdrukkingen geleend van een lager. We hebben niet alleen gezondigd en zijn gerechtvaardigd, maar we hebben God beledigd en zijn vergeven.

Deze vergeving wordt echter niet afgemeten aan de aan de Besnijdenis getoonde genade. Die was, zoals we zagen, betrekkelijk beperkt en voorwaardelijk. Ze kwam voort uit medelijden en niet zozeer uit liefde. Ze was tijdelijk omdat de duur er van afhing van de bezitter, en niet van God. Deze vergeving is naar de rijkdom van Zijn genade. Het zou verstandig zijn deze zinsnede nooit los te laten. Wij hebben niet "de vergeving van zonden," maar "de vergeving van overtredingen naar de rijkdom van Zijn genade." Dit verheft het naar het niveau van de context. Dit doet het gloeien van heerlijkheid.

De grote kloof tussen de voorwaardelijke vergeving van zonden, die geschonken werd aan de Besnijdenis en deze rijke verlossing, kan het beste gezien worden in hun gevolgen. De meerderheid van hen die vergeving ontvingen viel terug en verspeelde aionisch leven. Wij, die de vergeving van beledigingen ontvangen, blijven niet alleen in genade, maar zijn de ontvangers van haar ruimhartige gaven. Alleen wij zijn verbonden met Christus in de bedeling van het complement van de tijden, waarin Hij Zijn hoogste aionische waardigheden verkrijgt. Wij waren de laatsten, wij zijn bestemd om de eersten te zijn.




Naar deel 16

Terug naar de indexpagina van Studies in Efeziëers

Dit artikel werd hier geplaatst met toestemming van
©Concordant Publishing Concern
en mag niet zonder toestemming van deze worden overgenomen
in druk of op het internet.

©Concordant Publishing Concern