Veel meer waardevol dan het lichaam is in de ogen van God de geest van de mens. En hoe is het nu? Zal Gods liefde voor de mens ophouden als het lichaam ophoudt te functioneren en de geest van de mens teruggekeerd is naar God?
Zal bij het ophouden van de hartslag de genade van God de mens niet meer kunnen bereiken? Bepalen onze organen de duur van het aanbod van genade aan de mens?
Ik las van een jonge man, die zich in zijn auto naar een evangelisatie bijeenkomst begaf. Hij zou daar wellicht tot geloof zijn gekomen, als hij niet was betrokken geraakt bij een ernstig ongeval. Het was een frontale botsing met een tegenligger, die bestuurd werd door een zwaar beschonken man. De jonge man was op slag dood. Hij werd overgebracht naar de “eeuwigheid”.
En nu de vraag: was de genade en de verlossing van God voor het slachtoffer nu werkelijk niet meer te verkrijgen, omdat zijn hersenen niet meer functioneerden en de dood intrad? Was er voor hem wel mogelijkheid van verlossing geweest als hij die evangelisatiemeeting had kunnen bezoeken en wacht hem nu de verlorenheid in de buitenste duisternis, doordat een dronkaard hem het leven benam?
Er is geen woord in de bijbel te vinden, dat aangeeft dat de genade van God beperkt is tot het leven hier op aarde en wegvalt zodra het hart van de mens het heeft begeven. En het is eenvoudig aan te tonen, dat God ook na het sterven van de zondaar nog wegen weet te vinden mensen te behouden.
Al die doden (zeer dorre doodsbeenderen, dus geen in geloof gestorven mensen), over wie we kunnen lezen in Ezechiël 37, staan op uit de graven en ontvangen de Geest van God. Alleen al de biddende overdenking van die wondere profetie is al voldoende ons tot de overtuiging te brengen, dat de almachtige God ook mensen, die in ongeloof stierven, weet te bereiken en hen zijn Geest te geven.
Dat is werkelijk evangelie! Dat is werkelijk blijde boodschap!
We moeten alweer denken aan de miljarden mensen, die tijdens hun bestaan op aarde nooit de boodschap van de opgestane Christus hoorden. Zolang zij hier op aarde leefden ging de liefde van God naar hen uit, maar zij werden daarover niet ingelicht. Niemand bracht hen dat goede nieuws.
Zou dan die liefde van God zijn opgehouden op het moment, dat zij de laatste adem uitbliezen? Als de zaken zo zouden staan, wat zou dat dan betekenen? Moeten de nabestaanden dan maar leren leven met de gedachte dat de geliefde doden zonder ophouden in de vlammen van de hel zullen branden?
De kinderen van God troosten zich met de gedachte, dat ze in de hemel elke herinnering aan hun geliefden zijn verloren en dus ook hun liefde en bewogenheid met die geliefden. Die troost is wel heel erg schraal, want zolang we nog niet in de hemel zijn, zal de gedachte, dat de overledene in de hel nameloos en zonder ophouden lijdt, een zware doem over het leven leggen. Je moet maar een kind verliezen, dat tijdens zijn leven op aarde verzuimde tot geloof in Jezus Christus te komen. Hoe armzalig is dan de troost te bedenken: "Mijn kind brandt in de hel en zal daar nooit meer uit verlost worden, maar straks als ik in de hemel ben ontvang ik de genade nooit meer aan hem of haar te hoeven denken. God heeft dan die herinnering weggenomen."
Dit is wel een wat zwart-witte redenering, maar het gaat ons erom de wanhoop, waaronder veel christenen gebukt gaan, weg te nemen en hen vanuit het Woord van God te bemoedigen.
Er zou dan meer liefde en bewogenheid zijn in de gelovigen in de zienlijke dan in de onzienlijke wereld. We kunnen het ook zo zeggen, dat er meer liefde voor zondaren is zolang ze over een lichaam beschikken dan wanneer ze hun lichaam hebben verloren. Ze zijn in de hel terechtgekomen en ze verdienen het, dat ze daar nooit meer aan ontkomen.
Was dat het evangelie, dan zou God ons een boodschap hebben bekend gemaakt, die wel vreugde geeft om eigen behoud, maar toch ook aanleiding geeft tot verdriet en zelfs tot wanhoop.
God die alles schiep tot zijn vreugde en in liefde voor zondaren in zijn Zoon kwam om de wereld te redden, zou na de korte periode van een mensenleven de moed opgeven. Hij heeft alles gedaan, wat Hij kon en de zondaar heeft zijn kans gehad. God zou nu niets meer doen om in zijn vreselijke lot verandering te brengen. De zondaar wacht slechts de "eeuwige" hel.
Evenwel... dat is een boodschap, die we mogen verwerpen, omdat de Schriften die wanhoopsleer niet kennen.
We hebben in vorige hoofdstukken uitvoerig het toekomstig lot van Sodom en Gomorra behandeld. We lazen in Judas 7 en in 2 Petrus 2:6 dat we in het oordeel over beide steden het voorbeeld vinden, waaraan we kunnen aflezen hoe God met mensen, die in hun zonden sterven, in het gericht omgaat.
In het oordeel omgekomen en nochtans straks in de opstanding tot leven gewekt en ooit aan Jeruzalem als dochters gegeven.
Dit woord uit Prediker 11 vers 3 was een van de bijbelwoorden, die ons ervan moesten overtuigen, dat er na het intreden van de dood geen enkele mogelijkheid meer was om in de situatie, waarin de gestorvene zich bevond, verandering te brengen.
Een ander woord, dat die onveranderlijkheid zou moeten aantonen, vinden we in 2 Korinte 6:1 en 2:
"Maar als medewerkers van God vermanen wij u de genade Gods niet tevergeefs te ontvangen, want Hij zegt: ten tijde van het welbehagen heb Ik u verhoord en ten dage van het heil ben Ik u te hulp gekomen."
In de evangelische wereld leert men in het algemeen, dat er aan die dag een einde komt en daarna is het uitgesloten, dat er nog mensen tot God worden teruggebracht. Het is dan voor eeuwig te laat. Mensen, die in die dag van heil de kans om de Here Jezus aan te nemen hebben laten liggen, vinden nooit meer genade.
In de reformatorische kerken meent men, dat de mensen, die door God zijn uitverkoren tot eeuwig leven, in die tijd van welbehagen tot God worden getrokken en dat de niet-uitverkorenen na die dag alleen maar diepe en blijvende ellende staat te wachten. In het Reformatorisch Dagblad van 21 februari 2002 was te lezen dat bijna 80% van 141 reformatorische jongeren tussen de 15 en 19 jaar instemden met de volgende stelling;
"Ik geloof, dat de Heere van eeuwigheid mensen tot zaligheid heeft verkoren en anderen heeft verworpen; en daar valt niets aan te veranderen."
Maar onderwijzen de Schriften wel die hopeloze situatie van de mens, die in de dag van heil niet tot geloof in Jezus Christus kwam? Dat hij onder het oordeel komt is duidelijk. Daarom is er ook die vermaning van Paulus de genade van God niet tevergeefs te ontvangen. Maar is er werkelijk geen hoop meer?
In de voorgaande hoofdstukken hebben we gezien, dat er alle reden is om te verwachten dat God mensen nooit in een hopeloze situatie laat. NOOIT!!
Als we inderdaad op grond van bovenstaande bijbeltekst in de hopeloosheid zouden moeten geloven,
zou de Heiland dan na zijn opstanding uit de doden gepredikt hebben tot de geesten van de mensen, die in de tijd van Noach ongehoorzaam waren? (zie verder in dit hoofdstuk)
Nog maar weer over Sodom en Gomorra: zouden zij dan als dochters gegeven worden aan Jeruzalem?
Zou er dan met vreugde worden uitgezien naar het oordeel, zoals we daarvan op zoveel plaatsen in de bijbel kunnen lezen?
Één voorbeeld nog: "Dat de volken U loven, o God; dat de volken U samen loven. Dat de natiën zich verheugen en jubelen, omdat Gij de volken in rechtmatigheid richt."(Psalm 67: 4 en 5)
Zou het ganse huis van Israel, waarvan tot nu toe alleen een overblijfsel tot geloof in de Messias kwam , dan als "gans Israel" zalig zal worden?
En zo kunnen we nog wel even doorgaan.
Die boom uit het boek Prediker, die blijft liggen, waar hij gevallen is, heeft niets uit te staan met het "eeuwig" lot van de mens, die sterft.
We willen nu aandacht geven aan een bijbelgedeelte, waaraan in de christelijke wereld weinig of geen aandacht wordt besteed. We lezen in 1 Petrus 3:18, 19 en 20 het volgende over Christus:
"Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de Geest, waarin Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid van God bleef afwachten in de dagen van Noach….."
Er zijn nogal wat schriftuitleggers, die geloven dat er na de dood van de zondaar slechts "eeuwige" straf overblijft. Tot doden prediken is dus zinloos, al is die prediker Jezus Christus zelf. Men heeft voor dit vers allerlei verklaringen gezocht. De opgestane Heiland zou indertijd door de mond van Noach tot de ongelovigen hebben gepredikt en daarop zou Petrus in zijn brief doelen.
Maar de meerderheid van de schriftverklaarders kiezen voor de uitleg, dat Petrus ons wil meedelen, wat er plaats vond nadat de Here Jezus was levend gemaakt naar de Geest, dat is dus na zijn opstanding. Hij heeft aan de geesten in de gevangenis, die in de dagen van Noach ongehoorzaam waren, gepredikt. (Dit is niet zozeer een uitleg, maar meer een letterlijk nemen van wat Petrus schrijft.)
Professor Karl Barth, de grootste theoloog van de vorige eeuw, schreef als commentaar:
"De mensen, die verloren gingen, bestaan als geesten in de gevangenis. Tot hen is Christus gekomen om hen het evangelie te brengen. Dat de verworpenen in de gevangenis zijn is waar, maar het is nog meer waar, dat Christus in die gevangenis is binnengegaan, opdat ook tot hen zou worden gezegd: "God heeft zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven."
De Wuppertaler Studienbibel geeft het volgende commentaar:
"De geesten in de gevangenis zijn de geesten van de doden (vgl. 4:6) (..) en die gevangenis is dus het dodenrijk (grieks hades). Deze doden, die de redding door Christus tijdens hun leven niet konden aannemen wordt de mogelijkheid geboden die in het dodenrijk aan te nemen.(….) Petrus tekent de tijdgenoten van Noach als ongehoorzamen. (….) Als zelfs tot hen nog die reddende boodschap wordt gebracht en Christus aan hen zijn volbrachte werk aanbiedt, hoeveel meer zal dan zijn aanbod gelden voor alle overige generaties uit de voorbije eeuwen, allen, die op aarde geleefd hebben van Adam tot nu."
De schrijver merkt dan in een voetnoot op, dat mensen, die tijdens hun leven Christus bewust hebben afgewezen, zich in het dodenrijk niet meer kunnen bekeren. Petrus schrijft over mensen, die het evangelie nog niet hoorden. Ook zegt dit woord niets over de werking van de prediking in het dodenrijk en al helemaal niet dat die doden allemaal gered werden.
(Het moge duidelijk zijn, dat we over dat laatste van mening verschillen met de schrijver van de Studienbibel)
We willen er met nadruk op wijzen, dat Christus niet in het dodenrijk afdaalde toen zijn lichaam zich gedurende drie dagen en nachten in het graf bevond. Dat is de gangbare uitleg. Maar Petrus zegt, dat Hij daar pas predikte, nadat Hij levend gemaakt was naar de Geest, dat is zijn opstanding uit de dood op de Paasmorgen. Pas toen kon in die gevangenis de boodschap van de overwinning op dood en zonde worden geproclameerd.
"En zoals het de mensen beschikt is eenmaal te sterven en daarna het oordeel.."
Dit woord uit Hebreeën 9 moet vaak dienen als het bewijs dat God na het sterven voor een mens alleen nog oordeel over heeft. Maar hier wreekt zich de gebrekkige kennis van wat oordeel in de bijbel zeggen wil.
Na het oordeel van de zondvloed kwam Christus, de Opgestane uit de doden, tot de mensen, die in Noachs dagen ongehoorzaam waren, om tot hen het evangelie te prediken. Dat o.a. zegt ons, dat het oordeel niet het laatste is. Na het gericht de ontferming! (Romeinen 11:32)
"want daartoe is ook aan doden het evangelie gebracht, opdat zij wél naar de mens, wat het vlees aangaat, zouden geoordeeld worden, doch naar God, wat de geest betreft, zouden leven."
(1 Petrus 4:6)
Zo mogen we weten, dat de liefde van God voor de mens niet ophoudt, als die mens sterft, maar dat zijn liefde sterker is dan de dood en blijft ook als het hart van de mens opgehouden is met slaan.
De dood wordt verslonden in de overwinning van Christus!
Christenen, verblijdt u!!
Verder naar BIJBELWOORDEN, DIE ONS LEREN DAT GOD MENSEN NIET EINDELOOS ZAL PIJNIGEN IN DE HEL (slot)
Naar de indexpagina