"God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten, om zich over hen allen te ontfermen."
(Romeinen 11:32)
(Opgemerkt moet worden, dat het persoonlijk voornaamwoord "hen" niet in de grondtaal voorkomt. Dat even tussen haakjes, hoewel het van groot belang is, als je wilt weten, over wie er wordt geschreven.)
Dat is nogal wat: een volk door God onder ongehoorzaamheid besloten! Dat roept vragen op, die we misschien wat al te gemakkelijk afdoen met:"de geopenbaarde dingen zijn voor ons en de verborgen dingen zijn voor God." (Deuteronomium 29:29)
Maar het gaat hier niet om zaken, die voor ons verborgen zijn, maar veeleer om dat wat God ons openbaren wil, opdat ook wij zouden komen tot de enorme vreugde, die Paulus vervulde en waarvan hij schrijft in Romeinen 11:33-36.
Maar wat zijn zo de vragen, die bij de bijbellezer opkomen bij het overdenken van vers 32?
Ik noem er een aantal:
- Hoe kan het zijn, dat God zelf mensen onder ongehoorzaamheid besluit?
- Wat heeft Hij daarmee voor?
- Waarom zouden we mensen, die onder ongehoorzaamheid besloten liggen, nog met het evangelie benaderen?
- En die "allen", betreft dat alleen Israel, of ook de andere volken?
Wie bekend is met de wegen, die God is gegaan met Israel, die weet dat de Eeuwige in grote trouw is omgegaan met dat volk. Maar desondanks is Israel telkens weer dwaalwegen ingeslagen. Tenslotte was het zo, dat het de verzoening door de dood en opstanding van de Here Jezus niet wilde aanvaarden.
Ook de prediking van de apostelen in de periode van het boek Handelingen, die gepaard ging met wonderen en tekenen, werd verworpen.
Het is Paulus zelf, die in Handelingen 28 tot de voormannen der Joden de volgende woorden spreekt:
"Terecht heeft de Heilige Geest door de profeet Jesaja tot uw vaderen gesproken, zeggende: Ga heen tot dit volk en zeg:
Met het gehoor zult gij horen en gij zult het niet verstaan, en ziende zult gij zien en niet opmerken; want het hart van dit volk is vet geworden en hun ogen hebben ze toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan en zij zich bekeren en Ik hen zou genezen. Het zij u dan bekend dat dit heil van God aan de heidenen gezonden is; die zullen dan ook horen."
Zo ligt er over Israel het oordeel van de verharding vanwege het verwerpen van het evangelie van genade in Christus. Maar let er op, dat het niet zo is dat God zich plotseling geconfronteerd zag met die ongehoorzaamheid en dat Hij daarvoor dan een oplossing moest bedenken.
Nee, het was God zelf die Israel onder ongehoorzaamheid besloot.
Maar wat zou God met die verharding voor hebben?
Die vraag wordt beantwoord in het tweede deel van Romeinen11:32: om zich over die ongehoorzamen te ontfermen! Het is goed dat woord tot ons te laten doordringen, omdat in dit vers wordt geopenbaard, waarop de wegen van God uitlopen. Die wegen zijn door ons niet na te speuren zegt vers 33, maar wel mogen we weten, dat ze uitlopen op ontferming. Vandaar dat Paulus nadat hij dit heeft neergeschreven in gejubel uitbreekt. (vers 33-36)
We kunnen ons natuurlijk afvragen, wat voor zin het heeft om aan mensen, die onder ongehoorzaamheid besloten liggen, het evangelie te verkondigen. Maar het is dezelfde apostel, die wist dat het evangelie een kracht van God is tot behoud voor ieder, die gelooft. (Romeinen 1:16) En hij achtte het de heerlijkheid van zijn bediening, dat hij zo mogelijk de jaloersheid van zijn volk mocht opwekken en enigen uit dat volk zou mogen behouden. (vers 14)
Over wie wordt er in dat vers 32 eigenlijk gesproken?
Ja, in de eerste plaats over God, die onder ongehoorzaamheid besloot en zich ontfermt.
Maar wie zijn toch die "allen"?
Spreekt de apostel hier over alle volken, of gaat het uitsluitend over het volk Israel?
Over het antwoord op die vraag lopen de meningen uiteen, maar de meeste uitleggers menen toch, dat niet alleen Israel maar alle volken worden bedoeld. Vooral omdat er niet geschreven wordt over "hen allen", maar over "allen", die onder ongehoorzaamheid besloten zijn.
Van alle volken geldt immers dat ze zijn bedekt en omsluierd. En vele eeuwen voordat Paulus zijn brieven schreef, beloofde God al dat Hij die sluier en bedekking zou wegnemen. (Jesaja 25:7)
Hoe het ook zij, niemand twijfelt eraan, dat ook Israel is opgesloten in die ongehoorzaamheid en deel krijgt aan de ontferming.
En ik stel voor ons nu te beperken tot dat volk, dat in Romeinen 9, 10 en 11 hét onderwerp is van het betoog van Paulus.
"God heeft allen (zeker dus ook Israel) onder ongehoorzaamheid besloten, om zich over allen (zeker dus ook over Israel) te ontfermen."
Dit woord is helemaal in overeenstemming met wat we lezen in vers 25 van dit bijbelhoofdstuk, waar Paulus zegt, dat er een gedeeltelijke verharding over Israel ligt (dat is dat besloten liggen onder de ongehoorzaamheid van vers 32), totdat de volheid der heidenen ingaat en aldus zal gans Israel zalig worden (dat is door de ontferming van vers 32).
Naar hoofdstuk 5
Naar de indexpagina