We kunnen er niet aan ontkomen: we moeten antwoord zoeken op de vraag, die heel de kerkgeschiedenis door de gelovigen heeft beziggehouden:
Heeft de mens eigenlijk wel een vrije wil?
En het antwoord op die vraag is van zo groot belang, omdat dat bepalend is voor het antwoord op de vraag, die we al in het tweede hoofdstuk stelden:
Is de hel een oord van verschrikking voor eeuwig?
Beschikt de mens over een zo krachtige wil, dat die hem in staat stelt de wil van God zodanig te frustreren, dat het goddelijk voornemen niet zal worden gerealiseerd? Is dat zo, dan kunnen we de hoop laten varen, dat het eenmaal waar zal worden, dat God alles zal zijn in allen. Daar komt dan niets van terecht. De hel zou dan een oord van nooit eindigende verschrikking zijn voor vele miljarden.
Omdat het vraagstuk van de menselijke en de goddelijke wil zo sterk samenhangt met de vraag of God inderdaad de Behouder is van alle mensen, willen we in een aantal hoofdstukken aan dat vraagstuk vrij uitvoerig aandacht besteden.
Het is opvallend, dat de leraars, die zich niet kunnen verenigen met de verwachting van de universele verzoening, steeds weer de vrije wil van de mens naar voren brengen. Die vrije wil is dan tenslotte bepalend voor het lot, dat de mens wacht na dood en opstanding.
Een voorbeeld:
"Gods gekrenkte en versmade liefde kan ook toornen. De hel is terecht genoemd de consequentie van Gods verworpen liefde. Zo kun je zelfs zeggen dat God Zich ook in de hel openbaart als Liefde, maar dan als gekrenkte liefde. En dat is zijn toorn. Om Lewis aan het woord te laten: Tenslotte zijn er maar twee soorten mensen: zij, die tot God zeggen: "Uw wil geschiede", en zij tot wie God uiteindelijk zegt: "uw wil geschiede".
"Allen, die in de hel zijn, hebben dat zelf gekozen."
(Dr. J. Hoek in "Hemel of hel, onze eeuwige bestemming." Kok Kampen)
Hoeveel miljarden mensen, die nooit de blijde boodschap hoorden en daardoor nooit de "keuze" konden maken tussen hemel en hel, vallen buiten die twee soorten van mensen? Kunnen zij ooit te horen krijgen uit de mond van de rechtvaardige God, dat ze worden prijsgegeven aan hun eigen wil en daarom zijn verwezen naar het vuur van de hel? Of zijn die miljarden toch in de hemel toegelaten en zal God die woorden slechts spreken tot die mensen, die heel bewust en vijandig de boodschap van verlossing hebben verworpen?
C.S. Lewis heeft prachtige uitspraken gedaan, maar in dit geval is hij toch ver buiten het Woord om gegaan, met name buiten het woord uit Romeinen 9, waar Paulus schrijft:
"Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt."
Meent dr. Hoek werkelijk dat God straks tot hen, die zich in de "hel" bevinden, zal zeggen: "Dat wilde je toch, je hebt er toch zelf voor gekozen"? Die keuzevrijheid is vreemd aan het getuigenis van de Schrift. We moeten oppassen de leer van de nooit eindigende hellestraf enigszins aannemelijk te maken door de bewering, dat het tenslotte toch onze wil of onwil is die bepalend is voor ons komen in hemel of hel.
Vragen genoeg.
Maar antwoorden zijn niet werkelijk te geven zonder de wetenschap, dat God door oordeel en gericht heen tot zijn doel komt met alle mensen.
Een tweede voorbeeld:
"God betrekt mensen bij dat werk, maakt christenen tot medearbeiders en laat Zijn werk als het ware van trouw en ijver afhangen."
"Christus zelf zegt, dat Gods wil doorkruist kan worden; menselijke ongehoorzaamheid is in staat de vervulling ervan te verhinderen."
(Symank "Worden alle mensen gered?" Boekencentrum)
Symank zegt hier dat het welslagen van Gods heilsplan afhankelijk is van de trouw en ijver van mensen. Wat zou het er droevig uitzien, als de zaken zo zouden staan. En hoe mag het ons verheugen, dat " God in alles werkt naar de raad van zijn wil"(Efeze 1:11) en wat de wil van God is weten we nu wel en ook dat die wil niet is te weerstaan. (Romeinen 9:19 en 1Timoteüs 2:4)
In de vele geschriften van hen, die de totale verzoening verwerpen, blijkt men steeds weer terug te vallen op de mens, wiens willen en kiezen zijn eeuwige bestemming zou bepalen.
Één voorbeeld nog:
"Zowel de hemel als de hel hebben direct te maken met de welbewuste keuze van de mens."
(ds. J.C. Bette "Hemel en hel, onze eeuwige bestemming")
Zo is er voorbeeld na voorbeeld te noemen. De mens moet de keuze maken en zo niet, dan wacht hem de vlammenzee van het hellevuur.
Een oud lied, dat nog veel door christenen biddend wordt gezongen, zegt:
"Laat mij niet mijn lot beslissen
Zo ik mocht, ik durfde niet.
Ach, hoe zou ik mij vergissen,
Als Gij mij de keuze liet."
Als God zou wachten op het willen van een mens, dan is het Hem niet bekend, of er vandaag of morgen nog mensen tot bekering komen. Hij zou het wel willen, maar omdat het mede afhangt van het willen van de mens, is de kans zeer groot, dat er vandaag en ook morgen geen mensen tot geloof in Christus komen. Wij weten dat niet en God verkeert wat dat betreft ook in onzekerheid.
Omdat de wil van de mens medebepalend is voor de groei van de gemeente van Christus, zou het dus kunnen zijn, dat er na verloop van tijd geen gemeente meer zou zijn.
De mens, van wie de wil een zo belangrijke rol speelt bij de wedergeboorte, kan immers niet bepaald een zoeker van God genoemd worden. "Er is niemand, die God ernstig zoekt" schrijft Paulus in Romeinen 3.
Hij zal toch niet overdreven hebben?
Als we dat overdenken, wordt het wel heel onwaarschijnlijk, dat Gods gemeente er straks nog wel zijn zal. Pessimisme zou dan onze verwachting bepalen.
Maar als we de Schriften raadplegen, wordt dat pessimisme weggenomen, want God zegt ons duidelijk, dat de gemeente er zijn zal tot aan de terugkeer van Jezus Christus.
Dat is een goddelijke garantie
Maar hoe kan God ons die garantie geven, als het bestaan van zijn gemeente mede afhankelijk is van de menselijke wil?
De wil van de mens van wie de bijbel zegt, dat hij zonder God niets doen kan.
Zo kunnen we ons afvragen hoe God ons in zijn Woord kan verzekeren, dat geheel Israël zalig zal worden, als de volheid van de heidenen binnengaat. (Romeinen 11:25, 26) Had Hij daaraan niet moeten toevoegen: "Tenminste, als ze dat willen."?
Gaan straks miljoenen Joden op één dag in de Here Jezus geloven? Als dat zo is, kan dat uiteraard niet toegeschreven worden aan de wil van de mens maar aan God, die de Geest van genade en gebeden gaat uitstorten. (Zacharia 12)
Nog een voorbeeld: er komt een dag, dat alle volken zullen juichen en zich zullen verblijden in de verlossing, die God geeft. (Jesaja 25:9) Egypte, nu een land, waar de grote meerderheid van de bevolking de religie van de Islam belijdt, zal straks de Here dienen, samen met Assur en Israel. (Jesaja 19:23-25)
God zelf laat Jesaja dat profeteren. Maar hoe gaat Hij dat waarmaken?
Wacht de Here tot de dag dat de Egyptenaren eindelijk eens bereid zullen zijn de Here Jezus Christus aan te nemen als hun Verlosser?
Juist omdat een kind van God weet, dat het niet afhangt van ons willen en lopen, weet hij ook dat ook Egypte en Assur verlost worden. Op die dag van verlossing zullen de inwoners van deze beide landen in grote vreugde het evangelie aanvaarden.
Niet omdat ze zelf in staat zullen zijn hun afkeer van het evangelie om te zetten in gewilligheid.
Nee, God zelf is het, die het wonder van een nieuwe geboorte tot stand zal brengen.
Omdat het niet afhangt van ons willen en lopen, maar van God, die Zich ontfermt, kan God ons de zekerheid geven dat Hij de gemeente in stand houdt, dat geheel Israel gered zal worden en dat Hij allen tot Zich zal trekken.
Werkelijk, geen twijfel mogelijk!
Naar hoofdstuk 39
Naar de indexpagina