We moeten er ons goed van bewust zijn, dat er een niet te meten verschil is tussen het meest zware lijden, dat mensen hier op aarde treft en het gepijnigd worden in de "hel". Als we ons enigszins kunnen indenken, wat nooit eindigend betekent, dan beseffen we, dat iedere verlorene meer zou lijden dan alle lijden van alle mensen, die ooit op aarde hebben geleefd samen!
Geen troost, geen momenten van wat minder pijn, niet even wegdommelen in de slaap, niet de gedachte: er komt eenmaal een einde aan de ellende, al is het maar door de dood. Miljoenen hebben pijnen geleden uren, dagen, jaren gedurende hun leven op aarde. En dan na hun sterven zullen ze een lijden ondergaan veel vreselijker dan al het lijden van het hele mensenras van Adam af samen. Dat is zo afgrijselijk, dat het voor ons niet te bevatten is. We weten, dat er mensen gemarteld zijn en gemarteld worden. Ik las, dat de meest wrede folteraars hun slachtoffer niet langer dan twee of drie uur konden martelen zonder daarvan zelf onpasselijk te worden. En wij zouden moeten geloven, dat onze God met pijnigen eindeloze eeuwen lang doorgaat.
De Here Jezus leerde ons, dat we zeven maal zeventig maal zouden vergeven, onze vijanden lief te hebben en te zegenen hen, die ons vervloeken. Die Heiland, die zijn leven gaf, verlangende alle mensen te redden, zou niet bereid zijn hen te vergeven, die tijdens hun zo korte leven op aarde Hem niet hebben aangenomen als Verlosser. Mensen, die het evangelie nooit hoorden, of zeer vertekend, zouden door God nooit aflatend worden gemarteld. Leert de bijbel ons in zo’n God te geloven? Het moge zijn, dat dit alles teveel benaderd is vanuit de emotie, maar ik las het volgende:
"Waarom zou God ons menselijke gevoelens geven, als het de bedoeling is, dat we die uitschakelen? Mozes en Paulus roepen: wij willen liever zelf verloren gaan, als ons volk maar gered wordt! – dan is dat een menselijk gevoelen, maar er zit toch ook iets moois in deze gevoeligheid: dat meeleven hebben ze tenslotte van God zelf afgekeken!" (Okke Jager in "Een tijd van twijfel")
Hoe kunnen we God, de Vader van onze Here Jezus aan de wereld voorstellen als de God van liefde, die desondanks met miljarden mensen omgaat na hun dood, zoals de leer van de traditie ons voorhoudt? Durven we in ons evangelisatiewerk die hel ter sprake te brengen en ongelovigen daarmee te dreigen?
In het Oude Testament wordt nergens de hel genoemd, als een plaats, waar de goddelozen na hun dood zullen terechtkomen en waar ze dan "eeuwig" en onbeschrijfelijk zullen lijden. De vromen en de goddelozen gaan naar het dodenrijk (in het Hebreeuws: de sheool). Daar gingen ook de rijke man en de arme Lazarus naartoe, toen ze gestorven waren. (Lucas 16 :23) En omdat de Schriften de hel van de christelijke traditie niet kennen, geloven ook de meest vrome Joden niet in die plaats van altijd voortdurende verschrikking. Dat mag ons wel wat zeggen.
De Here Jezus kwam niet om de wet en de profeten te herroepen, maar om die te vervullen. Die wet en die profeten spreken van een "eeuwige" straf met altijd weer een "totdat". Kwam de Heiland nu dat "totdat" herroepen? Kwam Hij dan niet een vreugdeboodschap brengen? De grootste onheilsprofeet, die het Oude Testament kent, wist altijd nog te spreken van hoop en heil na de straf. Zou Jezus dan die deur van de hoop met de boodschap van de hel/gehenna definitief dichtgooien? Maar daartoe was Hij toch niet gekomen?
We geloven in de hel, zoals de bijbel daarvan spreekt, maar niet in de hel van de menselijke traditie. Als God straft gaat Hij daar niet tot in het oneindige mee door. Wat dat betreft is het niet relevant, of we die hel nu kennen als dat dal bij Jeruzalem of als een plaats waar dan ook. God heeft met de straf een bedoeling. Hij straft, opdat het eenmaal waar worden zal, dat alle knie zich zal buigen en alle tong zal belijden: Jezus Christus is Heer, tot eer van God, de Vader (Filippenzen 2:10, 11)
Het zal bij de studie van de Schriften opvallen, dat de Here Jezus over het afhakken van handen en het uitrukken van ogen sprak, als Hij waarschuwde voor de hel. (Matteüs 5:29, 30) En in vers 22 lezen we, dat je al vervalt aan het vuur van de hel, als je tot je naaste zou zeggen, dat hij een dwaas is. Het is gelukkig, dat er zeer weinige predikers zullen zijn, die deze woorden durven toe te passen op de gemeente, die zalig wordt door genade alleen. Eén conclusie mag in ieder geval worden getrokken: hier is sprake van een hel, waarvan je niet wordt gered door geloof in Christus, maar door prestaties, die een mens zelf zou kunnen opbrengen. Wij weten, dat zelfs de meest goede mens niet gered wordt door de werken, hoe hij ook mag worstelen en zich inspannen. Christus heeft zich met deze woorden gericht tot de Joden in de tijd voor zijn dood en opstanding.
Als we dat alles zo overdenken, begrijpen we, dat de hel, dat dal bij Jeruzalem, het gehenna, waarover de Here sprak een plaats van straf is, waar maar betrekkelijk weinig mensen terechtkomen tot aan de dag van de opstanding. De hel van de traditie evenwel is een plaats van onvoorstelbare ellende, die nooit zal eindigen en waar het gros van de mensheid zal terecht komen.
Omdat God liefde is, is er niet een tegenstelling tussen zijn liefde en rechtvaardigheid. De redenering "God is liefde, maar Hij is ook rechtvaardig" wekt de indruk dat die tegenstelling er is. Maar Hij is rechtvaardig in zijn liefde. Ook als Hij toornt doet Hij dat in liefde.
Een bekend bijbelleraar schreef, dat juist mensen, die nooit echt hebben nagedacht over hemel en hel, gemakkelijk gaan geloven, dat God alle mensen gaat behouden.
Toen ik dat las, vroeg ik me af, of niet veeleer die mensen, die wél hebben nagedacht over de nooit eindigende folteringen in de hel en die over dit enorme probleem de bijbel hebben onderzocht, zullen geloven in de redding van alle mensen.
Onnadenkenden hebben immers geen moeilijkheden met dat, waarover ze nooit nadachten. Zij worden niet beroerd bij die gedachte aan de "nooit eindigende" pijnigingen in de hel van miljarden verlorenen.
In het boekje "Hemel of hel", waaruit we al eerder citeerden, lezen we van ds. J.Hoek:
"Kan dit korte leven tussen wieg en graf werkelijk beslissend zijn voor de nimmer eindigende eeuwigheid? De tegenstelling tussen hemel en hel is zo absoluut en definitief. Is het niet onbarmhartig zo’n definitief onderscheid te baseren op het ene korte leven, dat een mens hier op aarde leidt? Je kunt het nooit meer overdoen, je kunt het nooit meer goedmaken. Het wordt onrechtvaardig, zelfs sadistisch en wreed geacht, wanneer mensen op grond van dit ene leven eeuwig verloren zouden zijn."
Ds. Hoek probeert dit enorme probleem op te lossen door de mens terug te werpen op zijn eigen keuzevrijheid. We komen daar nog op terug.
Naar hoofdstuk 29
Naar de indexpagina