De Illusie van de Vrije Wil
door Wim Janse

Het is een bijna niet uit te roeien waanidee dat de mens zou beschikken over een werkelijk vrije wil.

Toch is er in de hele Schrift niet één aanwijzing te vinden dat de mens een echt vrije wil heeft. Keuze en wil, ja, dat komt voor, maar een vrije, onbeperkte wil? Nergens is die te vinden. Toch bestaat die wel, volgens de verkondigers.

Laten we eens kijken wat er tegen de leer van de vrije wil is in te brengen.

a. Nergens in de Schrift vinden we het.
Dat op zich is al een ernstige waarschuwing.

b. De mens is niet soeverein,
dwz. dat hij niet zelfstandig kan leven en vrij zijn gang kan gaan, zonder de ondersteuning van Gods voorzieningen.
Waarom? De mens is eigendom van iemand anders, de zonde.(Rom. 6:6; 6:17; 6:20). Een slaaf kan veel doen, maar het uitoefenen van een vrije wil is niet één van die dingen. Het is zijn eigenaar die bepaalt wat de slaaf doet en waar de grenzen van diens vrijheid liggen. Zou de slaaf bv. beslissen dat hij vanaf dat moment vrij zou zijn, dan komt het eigendomsrecht van de eigenaar onmiddellijk in aktie en zal dat streven voorkomen en afstraffen.

c. Ook de gelovige mens heeft geen vrije wil.
Ook hier geldt wat staat onder punt b, zij het met een andere eigenaar. Wij zijn immers door Christus gekocht (1Kor.6:20; 7:23). We zijn dus van de ene eigenaar, overgegaan naar een andere. Dat we ook daar slaaf zijn van een Heer wordt duidelijk als we zien hoe Paulus zich opstelt.
Al in Romeinen 1:1 staat dat hij een doulos/slaaf is van zijn Heer. De vertaling met "dienstkecht" is te zwak, "doulos" is echt slaaf in de betekenis van eigendom zijn van een ander.
Zo zijn er meer plaatsen waar Paulus zich als slaaf presenteert: o.a. Gal.1:10; Filip 1:1. Ook wijst hij anderen terecht in 1Tim.2:24 en noemt ze daar slaven van de Heer! Wij zijn niet meer en niet anders dan degene die het schreef en degenen die werden aangeschreven.

d. De soevereiniteit van God.
Een wezen met een werkelijk vrije wil tast per definitie de soevereiniteit van God aan. Het wezen is dan immers zelf soeverein?
Onder de mensen zijn soevereinen, bv. onze koningin, die zich niet aan anderen hoeven te verantwoorden. Maar dat is altijd te bezien in relatie tot de mensen onderling. Met God ligt dat anders. Hij is DE Soevereine, Hij is Degene die aan niemand verantwoording hoeft af te leggen. Hij staat boven allen en alles. Zou er ook maar één wezen zijn die door het uitoefenen van zijn of haar vrije wil niet aan Zijn soevereiniteit onderhorig is, dan maakt het zich gelijk aan God. Dat kan niet.

e. De Almacht van God.
Een wezen met een werkelijk vrije wil, weerspreekt de Almacht van God.
Almacht wil zeggen: tot alles in staat zijnde, maar ook: macht over allen hebbend. Alle macht in hemel en op aarde werd door de Vader aan de Zoon gegeven, Hij was ook de enige die dat kon doen. Zou een mens een vrije wil hebben, dan zou deze door het uitoefenen van die vrije wil, voorbij kunnen gaan aan die almacht. Dat is tegenstrijdig aan die almacht.

f. De profetie.
Een wezen met een werkelijk vrije wil kan profetie dwarsbomen.
De Schrift kent twee typen profetieën, de voorwaardelijke en de onvoorwaardelijke. Van de eerste komen er heel veel voor: "indien gij dit doet, dan....." (bv. Ex.10:4). Van het andere type zijn met name de profetieën over de komst van de Messias belangrijk, die zijn onvoorwaardelijk. Het begint daarmee al vroeg in de Schrift, als God de komst van iemand profeteert die de kop van de slang zal vermorzelen (Gen. 3.15).
Zou een wezen een werkelijk vrije wil hebben, dan zou dat, door uitoefening van die wil, de uitkomst van de profetie kunnen voorkomen. Indien dat wezen daartoe niet in staat zou zijn, zou die wil niet vrij zijn.

g. De vrije wil zelf.
Wat gebeurt er als twee personen met een vrije, maar tegengestelde, wil elkaar ontmoeten?
Stel: God en Adam komen elkaar tegen in de hof van Eden. Adam: "God, ik wil dat U die boom van kennis van goed en kwaad weghaalt. Ik heb er toch niets aan en dat verbod staat me in de weg." God: "Ik denk er niet over, die boom staat er niet voor niets." Adam: "En toch wil ik dat die boom weg wordt gehaald". Adam voegt de daad bij het woord en haalt een olifant om de boom om te duwen.
Wat zou er nu gebeuren? Wie "wint"?

De reden voor het aanvoeren van de vrije wil, is de gedachte dat God de mens nodig heeft om tot Zijn doel te komen. Men zegt dan: "Je moet voor Jezus kiezen, anders ga je verloren." Dat moet dan ook nog uit vrije wil gaan, anders telt het niet. God mag de mens niet dwingen.

Toch is er met die redenering iets vreemds.
In 2Tim.1:9 staat het volgende:

"naar de kracht van God, De ons reddende en roepende met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn voornemen en genade, de ons gegevene in Christus Jezus vóór aionische tijden,"(Conc. Vertaling).

Vraag: in welke tijdsvorm staat daar "reddende"? Het staat in een tijdsvorm die wij niet kennen, de zgn. aorist. Dat is een doorgaande tijdsvorm. In dit geval wil het zeggen: u werd gered, u wordt gered en u zult gered worden; het is dus een doorgaande redding.
Wanneer is uw redding dan begonnen? Gisteren, toen u "koos voor Jezus"? Nee, het Woord zegt dat het gebeurde al ver voordat u zelfs maar in zicht kwam, sterker nog: nog voordat Adam en Eva werden geschapen!!
Wiens wil was hier in het geding? Die van God, het was Zijn voornemen!
Waar komt hier nu die vrije wil van de mens in beeld? Hij is nergens te vinden!

Nog een voorbeeld.
Saulus van Tarsus was de grootste menselijke vijand van de gemeente in Israël, kort na de Pinksterdag. Hij vervolgde de gelovigen op een vreselijke manier. Op een dag is hij op weg naar Damascus om daar, met volmacht van de toenmalige geestelijke leiding van Israël, die gelovigen eens een lesje te leren.
Dan, opeens is er een fel licht en een stem en een vraag. Saulus valt op de grond en weet nog te stamelen: "Wie bent U heer?"
Dat was de omkeer in het leven van de man die wij kennen als Paulus.
Vraag: waar was die vrije wil van Saulus? Als grote tegenstander van Christus had hij toch het recht om zijn vrije wil te gebruiken(God mag immers niet dwingen, zo zegt men, anders is het niet uit vrije wil)? Of was die vrije wil dan ineens niet zo vrij en krachtig meer als tien minuten daarvoor? Kan een vrije wil niet blijven bestaan in een omgeving waar Gods geest in volle kracht en macht aanwezig is in de persoon van de verheerlijkte Christus? Is die wil dan wel zo vrij?
Waar vinden we in deze geschiedenis dat vragen van God aan de mens om zich te bekeren?
Waar staat hier dat Saulus vroeg om vergeving?
Waar heeft God hier de mens nodig om aan Zijn doel te komen?
Enz. enz. enz......
Niets is er van te vinden.

Zo zijn er meer voorbeelden dat het niet de mens is die God ernstig zoekt (Rom 3:11), maar dat het God is die de mens zoekt.
God gebruikt geen dwang, maar God overtuigt en dat met zo'n kracht dat niemand zal kunnen blijven staan. God dwingt niet, Hij dringt, uit liefde. En Zijn liefde is onweerstaanbaar.




© www.hetbestenieuws.nl