Wijsheid in Gods Woord


Deel 6
Wijsheid in Paulus' brieven - deel 3

door
M.Jaegle


Het universele hoofdschap van Christus over allen in de hemelen als ook op de aarde, is alleen te vinden in Paulus' brieven. Het zou veel meer ter harte genomen moeten worden dan nu gebeurt. Laten we zorgvuldig overwegen hoe God dit presenteert, de genade waarin de onthulling van dit geheim ligt: "die Hij kwistig uitdeelt in ons, in alle wijsheid en omzichtigheid" (Efe. 1:8;SW). Het woord "omzichtigheid," het Griekse phronees, is verbonden met "bezorgd zijn om," het Griekse phrontizoo, dat voortkomt uit het denkvermogen. We mogen uit dit woord afleiden dat God Zijn doelstelling grondig doordacht en het naar buiten bracht als een vrucht van Zijn hoogste wijsheid.

Helaas! Hoe haastig en hoe vaak is deze heerlijke waarheid, met z'n goddelijke wijsheid, aangezien voor en verworpen als ketterij. Wat is de reden hiervoor? Het schijnt dat deze dingen te onzorgvuldig en oppervlakkig overdacht zijn en niet nijverig en grondig bestudeerd, iets wat Gods woord ons oproept te doen. Wie niet kan beslissen tussen de verzoening van allen en eeuwige bestraffing, laat hem ijverig bidden dat God Paulus' smeekbede voor de geest van wijsheid en onthulling zal beantwoorden (Efe. 1:17), want zonder deze dan niemand ooit de waarheid voor vandaag verstaan.

Kolossenzen heeft een soortgelijk gebed. Paulus bad, voordat hij de verzoening van allen onthulde, onophoudelijk dat de heiligen volkomen gevuld zouden worden met de bewustwording van Gods wil, in alle wijsheid en geestelijk verstaan (Kol. 1:9). Hier zien we dat het niet voldoende is om alleen maar om kennis te vragen. Wat nodig is, is wijd en geestelijk verstaan. Zonder deze middelen kan de wil van God, die roept om de omvorming van alle kwaad in goed door de verzoening van allen, niet verstaan worden.

Wanneer we de twee gebeden vergelijken (Efe. 1:17 en Kol. 1:9), dan zullen we zien dat de parallel zijn, omdat ze zich bezighouden met twee zijden van dezelfde waarheid. Efeziërs heeft:  bewustwording van Hem... een geest van wijsheid en onthulling. Kolossenzen heeft: bewustwording van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk verstaan.

Wat hier wordt gezegd met betrekking tot het verkrijgen van goddelijk verstaan is ingedikt tot één enkele zinsnede in 1 Korinthe 2:13 - "geleerd door de geest." Alleen door middel van deze werking van de geest van God kunnen we dat waarnemen wat genadevol door God aan ons is gegeven(12). En hiervoor moeten we de wijsheid hebben waarnaar Paulus eerder had verwezen in vers zeven.

Ook al stemmen Paulus' gebeden in hun inhoud overeen, toch hebben ze verschillende doelen op het oog. Terwijl hij in Efeziërs vraagt om een geest van wijsheid "in jullie waarnemen van de verwachting van Zijn roeping" (Efe. 1:18;SW), zien we in Kolossenzen dat het gebed is dat kennis van Zijn wil hen in staat zou stellen "om de Heer waardig te wandelen, in alle dingen Hem behagend, in alle goede werk vruchtdragend, en opgroeiend in de bovenkennis van God"(Kol. 1:10;SW).

We zien dat goddelijke wijsheid nodig is, niet alleen om de diepe dingen van God te grijpen, maar voor een wandel die ook God genoegen doet. Paulus roept gelovigen op: "Observeer dan nauwlettend hoe jullie wandelen: niet als onwijzen, maar als wijzen, de era opeisend, want de dagen zijn boos"(Efe. 5:15,16;SW). Op gelijke wijze Kolossenzen 4:5 - "Wandel in wijsheid ten opzichte van die buiten staan, de era opeisend." Voor een juiste wandel staan de brieven van Paulus vol met de meest waardevolle uitnodigingen. We leven in een wereld van ongeloof en kunstmatigheid en sluwheid. In zijn strategie probeert Satan voortdurend, en met alle middelen, gelovigen te laten vallen door verstrikking met de wereld. Er is veel goddelijke wijsheid voor nodig en heel veel liefde voor de Heer, om deze te ontlopen en aan buitenstaanders een leven te tonen met en voor God. Dat is een wandel in wijsheid.

Omdat beide verzen ons oproepen de era op te eisen, moet dit wel een belangrijk onderdeel in onze wandel zijn. We worden in het bijzonder opgeroepen gebruik te maken van twee gelegenheden: "Daarom dan: als we de gelegenheid hebben, werken wij het goede voor allen, maar speciaal voor de familieleden van het geloof" (Gal. 6:10;SW). En "biddend bij iedere gelegenheid"(Efe. 6:18;SW). We zouden nooit een gelegenheid voor gebed in het werk van de Heer voorbij moeten laten gaan.

Voor het uitvoeren van het werk van geloof geeft het woord "gelegenheid" ons een bepaalde regel waarmee we zouden werken. In het Grieks is het kairos, SEIZOEN, aangewezen tijd, era. Hiermee wordt ons duidelijk verteld dat we niet zonder plan en doel moeten werken en bidden, maar de juiste en passende gelegenheid moeten gebruiken. Noch zouden we ons moeten indenken dat het nu de era is waarin alle ongelovigen gered moeten worden. Zelfs in onze gebeden voor Israel zouden we er aan moeten denken dat hun nationale redding nog steeds toekomstig is. En zelfs als we iedere gelegenheid aangrijpen om te bidden, gedrongen door de grote en toenemende nood in de wereld, zouden we toch God niet moeten smeken het kwaad nu te verwijderen, want we weten dat het allemaal in lijn is met Zijn bedoeling, om zo Zijn schepselen te trainen voor de grote, uiteindelijke verzoening van allen. Nu bidden voor een huidige vervulling van beloften die betrekking hebben op de toekomst, leidt niet tot een wandel in wijsheid, maar neigt er naar ons te doen vallen in extremen die vaak de wereld een kans geven om goddelijke werken belachelijk te maken. De wereld kan de vergissingen van gelovigen veel beter zien dan de wijsheid die aanwezig is op een pad dat God genoegen doet.

Goddelijke wijsheid voor de hemelingen

Zelfs indien de mensheid de wijsheid van God niet leert door de huidige, geheime ecclesia, onthult Hij die aan andere schepselen in de wereld. Machtige boodschappen gaan uit van het lichaam van Christus, die de vrucht en overbrenger van goddelijke wijsheid is, aan de bewoners van de hemelse gebieden. Volgens Paulus is dit de hoofdtaak van de hedendaagse ecclesia. Hij zegt dat deze er is om "allen opheldering te geven over wat de bediening van het geheim inhoudt, dat verborgen was in de aionen in God, Die het al schept, dat nu bekend zou worden aan de overheden en de gezaghebbers te midden van de hemelingen, door de ecclesia, de veelkleurige wijsheid van God, naar het doel van de aionen dat Hij maakt in Christus Jezus, onze Heer" (Efe. 3:9-11;SW). Wat een verbazingwekkende onthulling! Wij dienen nu al de hemelse menigten! Wij worden geobserveerd door de goeden en door de slechten onder de hemelse schepselen! Wat een belangrijke boodschap is dit voor gelovigen, leden van het lichaam van Christus! En hoe weinig is deze bekend en begrepen!

De toekomstige functie van de huidige ecclesia te midden van de hemelse menigten is vrijwel onbekend. De reden hiervoor is dat er praktisch geen onderwijs of training is om de heiligen geschikt te maken voor deze dienst. Hoevelen brengen hun leven van geloof door, altijd bewust van het feit dat er vele ogen kunnen zijn, goed en slecht, die van boven op hen neerkijken? Paulus zegt:"want wij zijn een toneelstuk geworden voor de wereld en voor boodschappers en voor mensen" (1Kor. 4:9;SW - boodschappers = engelen). Ja, hoevelen geven echt gehoor aan de onthulling "dat wij boodschappers zullen oordelen"(1 Kor. 6:3;SW)? En hoevelen zijn zich ijverig aan het voorbereiden voor dit zitten op de oordeelsstoel?

Deze duisternis betreffende een van de belangrijkste functies van de huidige ecclesia, is ten dele te danken aan het feit dat de "kerk" Israels plaats heeft ingenomen om alle volken tot God te leiden en wij de zogeheten "gevallen engelen" zien als opgesloten in een eindeloze "hel," zodat er voor hen niets meer gedaan kan worden.

Echter, (God zij gedankt!) wanneer het uur slaat voor een opleving van Zijn waarheid, dan breekt Zijn licht met kracht door. Door middel van een geest van wijsheid en onthulling werkt God op een machtige wijze om gelovigen onder de indruk te brengen van hun toekomstige taak te midden van de hemelingen, en ook van het feit dat Hij reeds Zijn verborgen wijsheid aan hen bekend maakt. De vraag rijst: Hoe komt dit tot stand?

Om het juiste antwoord te krijgen, zouden we er aan moeten denken dat de hemelse menigten altijd Gods handelen op de aarde hebben bestudeerd. In het volk van Israel zagen zij hoe God de principes van het koninkrijk gebruikte, waarin hij de trouwen beloonde met aardse zegeningen. Naar de mening van Satan is, in het geval van Job, het duidelijk dat God dit moet doen of anders zouden de Zijnen hem de steek laten. Zij weten niets van een diepere genade. Die was zelfs voor de goeden verborgen. De boze geestelijke machten gaven de geschiedenis van Israel het bijzondere stempel, want zij leidden het volk om steeds opnieuw weg te vallen van God. Dit moet hen grotelijks genoegen gedaan hebben, want het stelde de komst van het koninkrijk uit. Hoewel ze zagen dat God ondanks alles Zijn werk met Israel gaande hield, en steeds weer opnieuw met hen begon, dachten ze toch dat zij het aan het verhinderen waren, want zij wisten nog niet dat hun tegenstand Zijn werken bevorderde.

Zij begonnen deze les te leren toen Christus kwam. Door het kruis hoopten zij om Gods onderneming absoluut te vernietigen. In plaats hiervan richtte God Hem op uit de doden en stelde Hij Hem over hen aan als Hoofd. Maar zelfs na deze triomf over hen (Kol. 2:15), gaf God hen verbazingwekkende vrijheid om Zijn werk tegen te staan en de heiligen te misleiden. Zijn plannen kennend, gebruikten zij deze vrijheid tot aan de limiet. Wat deelden ze machtige klappen uit in het begin, kort na Pinksteren! Satan was in staat de harten van twee leden van die ecclesia te vullen met leugens (Hand. 5:1-4). En de rest van hen werd opnieuw zo beïnvloed dat de komst van het koninkrijk betwijfelbaar werd. Deze misleidende geesten bereikten de hoogte van hun succes in Antiochië, waar zij de verstrooiing keerden tegen de boodschap van hun gekruisigde Messias, Nu kon er niet langer gedacht worden aan een spoedig komend koninkrijk.

Maar wat kreeg de Tegenstander te zien na hun schijnbare overwinning? Paulus keerde zich, zonder te dralen, met zijn boodschap naar de natiën, en God getuigde er van, in die zin dat Hij Zijn geest aan sommigen gaf, en zij verheugden zich en verheerlijkten het Woord van de Heer (Hand. 13:46-48). Maar zelfs daarvóór hadden ze gezien hoe God een heiden, Sergius Paulus, de proconsul van het eiland Pafos, het geloof had binnen gebracht (Hand. 13:6-12). Dit moet voor hen nieuw zijn geweest, want tot dat moment wisten zij alleen van echte Israelieten die tot Gods volk behoorden. Indien leden van andere natiën zich bij hen wilden voegen, moesten zij proselieten worden, dat wil zeggen, zij onderschikten zichzelf aan de Joodse wetten en aan de besnijdenis, en zelfs dan waren ze alleen gasten van het gezin van God.

Nu, echter, roept God, door deze gevestigde orde te negeren, leden van andere natiën in Zijn gemeenschap, op de eenvoudige basis van geloof in het evangelie van Paulus. Zo'n exodus uit de cirkel van het gezag van de hemelse menigten hadden ze nooit gekend. Voordat dit gebeurde moet zelfs de roeping van Saulus van Tarsus hun verstand te boven zijn gegaan. Ze hadden het oordeel over Ananias en Saffira gezien, maar deze rondreizende farizeeër, die hun beste instrument was geweest in de fanatieke oppositie tegen de nieuwe Joodse ecclesia, was zeker een veel groter zondaar. Hoeveel te meer verdiende hij de dood! Maar toen de Heer hem riep op de weg, riep Hij hem voor een bijzondere dienst (Hand. 26:10-18). Hij begon deze onmiddellijk (Hand. 9:20) nadat hij van zijn zonden was gereinigd in het bloed van Christus (Hand. 20:18).

Met welk een verbazing moeten zij deze nieuwe gebeurtenissen hebben aangezien, waarin zulk een machtige reddende kracht werd tentoongespreid! En hoe moeten zij zich verwonderd hebben toen God zulk een werk voortbracht uit hun tegenstand! Hoe zeer zij dit nieuwe werk gehaat moeten hebben, is te zien in de drastische tegenmaatregelen die ze namen (Hand. 13:50). Maar hoe meer ze tekeer gingen, des te meer nam de nieuwe ecclesia, geroepen door Paulus' bediening, toe. Met de geleidelijke ontvouwing van de huidige waarheid werd het voor de satanische machten duidelijk dat er in deze bediening heel andere principes aan het werk waren dan tevoren in Israel. Er werden nu geen aardse zegeningen gebruikt, die naar zij dachten nodig waren om gelovigen trouw aan God te laten zijn (Job 1:10,11; 2:5), maar geestelijke. Zelfs tekenen en wonderlijke ervaringen, genezingen en verlossingen uit gevaar ontbraken in deze ecclesia. Alles was gebaseerd op geloof. Hoe verbaasd moeten zij zijn geweest dat deze nieuwe principes een veel succesvoller en geestelijk leven bewerkten dan de tekenen en wonderen onder het volk van Israel!

Maar dit was zeer zeker niet alles dat de boze geesten door deze nieuwe ecclesia leerden. Wat moeten zij onder de indruk zijn geraakt door het feit dat dit lichaam van gelovigen niet voor de aarde was bedoeld, maar voor de hemelse regionen, en dat hun God hen precies dat lotdeel had beloofd waarin uitgerekend zij hun verblijfplaats hadden en van waaruit zij hen aanvielen! Ja, zij hebben de verbazingwekkende ervaring dat zij met afdoende geloof, op grond van Gods Woord (Efe. 2:8), al in geest onder hen een plaats innemen, zonder dreiging van gevaar. En hoe verschijnen deze in hun gebied? Met een wapenrusting die hen in staat stelt hun strijdlisten te weerstaan en die zij niet kunnen overwinnen.

Nu begon deze satanische soevereiniteit in te zien wat een bijzondere dienst deze voormalige Farizeeër, Saulus, uit te voeren had, dat wil zeggen, een nieuwe ecclesia grondvesten en die in te wijden in alle goddelijke geheimen, zo die een plaats gevend die alle anderen overstijgt. Hoe heeft hun haat hen er toe gebracht alles in hun macht te gebruiken om van dit goddelijk instrument af te komen! En ze vonden voldoende gewillige helpers (Hand. 9:23; 14:19; 21:31; 23:12). Toen zij hun moordplannen zagen falen, probeerden ze de getuigen aan de kant te zetten door gevangenschap. Maar het was juist in zo'n plaats dat Paulus brieven schreef met alles overstijgende onthullingen als nooit tevoren bekend waren gemaakt. Daarin zouden ze zichzelf herkennen als overwonnen door Christus. Ze moeten zien dat ook zij door het bloed van Christus verzoend zullen worden (Kol. 1:20), en reeds onder Zijn hoofdschap zijn (Efe. 1:21; Kol. 2:10). En zelfs al blijven ze koppig, ze weten dat zij eens hun knie zullen buigen voor Christus en hem als hun Heer loven (Filip. 2:11).

Deze aanvankelijke publicatie van de volledige en perfect overwinning van Christus, moet in de domeinen van de duisternis zeer veel opschudding veroorzaakt hebben. Tegenstand zal geheel tevergeefs zijn en zal uiteindelijk omgevormd worden in de lofprijzing door heel de schepping. Ja, wat werd er een wijsheid gebruikt om deze onthulling bij te lichten!

Indien Paulus gedrongen werd uit te roepen: "O diepte van rijkdom en wijsheid en kennis van God!"(Rom. 11:33;SW), toen hij Zijn mededogen voor heel de mensheid bekend had gemaakt, welk een wijsheid straalt er dan uit de onthulling van de verzoening van alle hemelse menigten!

Vandaag veroorzaakt deze vredesverkondiging nog steeds dat de geestelijke machten van het kwaad zware nederlagen lijden, die gebeuren door getuigen die geloven en deze onthulling wijd verspreiden. "Deze Paulinische ecclesia! Dit gezamenlijk lichaam! Wat hebben die ons veel schade berokkend!" Zulke uitspraken worden mogelijk in gebied van de duisternis gehoord. In het verleden, toen het volk van Israel het middelpunt was van Gods werkzaamheden, moeten zaken voor deze hemelse machten veel eenvoudiger zijn geweest. Toen werden ze niet in hun eigen woongebied gestoord.

En wat voor soort mensen worden gebruikt om dit uit te voeren? Indien dit alleen Israelieten waren, die een superieure plaats hadden onder de volken van de aarde, dan zou dat begrijpelijk zijn. Maar nu gaat het in principe om hen die tot de natiën behoren, die geen beloften hadden, die God toegestaan had om in het verleden hun eigen gang te gaan (Hand. 14:16). Toen werden ze niet door God gebruikt en werden ze betoverd door de geest die werkzaam is in de zonen van de koppigheid. Nu zijn ze ver verheven boven de geesten en zullen ze hun rechters zijn (1 Kor. 6:3). Zij konden het niet grijpen. En toch was het een niet te weerleggen Bijbels feit.

Wat hen het meest verbitterd moet hebben was de wetenschap dat zij zelf gebruikt werden om dit geheime doel te bevorderen, voordat het feitelijk werd uitgevoerd. Gewend aan hun eerdere successen in het uitstellen van het koninkrijk, dachten zij dat zij voort konden gaan met het hinderen van God bij het bereiken van wat dan ook. Maar nu werden ze zich bewust dat het niet hun eigen initiatief was dat zij de Pinksterbeweging gestopt hadden, maar dat dit door God was gedaan om zo de weg vrij te maken voor een nieuwe ontwikkeling. Zij dachten dat ze Gods werk ophielden, terwijl ze dat in werkelijkheid bevorderden! Toen ze zagen dat hun tegenstand in bevordering werd omgezet, moet dat overweldigend zijn geweest! Gods macht en kracht konden ze begrijpen, maar hier werden ze ingewijd in Zijn diepste wijsheid.

Indien dit nu slechts een enkel voorval zou zijn geweest, dat geleidelijk z'n kracht zou hebben verloren, dan zouden ze misschien van deze klap hersteld zijn. Maar nee! God heeft het zo geregeld dat deze goddelijke wijsheid hen voortdurend voor ogen staat. Gedurende bijna twee duizend jaren is dit deel van Gods plan actief voor hen uitgevoerd geworden. Voortdurend worden mannen uit de natiën uitgeroepen uit het rechtsgebied van de duisternis (Kol. 1:13) en van de lucht (Efe. 2:2), in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde, dat wil zeggen, in de onderschikking aan God, door Christus. En elk van deze is een illustratie van goddelijke wijsheid, die zijn licht naar hen op doet stralen, hen er aan herinnerend dat dit het gevolg is van hun tegenstand. Zo onthult ieder kind van God, vanaf het eerste uur van zijn leven in geloof, ook al weet hij er niets van, aan de hemelse wezens de veelvoudige wijsheid van God. Maar hoe veel meer krachtig verlicht de wijsheid van God de meest veraf gelegen hemelse gebieden wanneer volwassen gelovigen zich volledig bewust zijn van hun hoge roeping en hun geloof en wandel vorm geven in overeenstemming met deze wijsheid!

Helaas! Wat is het een triest gezicht in sommige van de ecclesias! Ook al leren de gehoorzame hemelse machten de les van goddelijke wijsheid met verwondering en bewondering, de boosaardigen zijn zo ver nog niet gekomen. Zij haten de ecclesia van Christus met hun verheven missie, en in het bijzonder zij die, in geest, reeds hun toekomstige plaats bezetten, en aan deze vijanden hun toekomstige overgave aan Christus verkondigen bij de verzoening van allen.

Toch hebben ze zich niet teruggetrokken in niets doen, maar ze zijn zeer actief. Met hun slimme strategie hebben ze het denken van Christenen verduisterd, hen weghoudend van hun hoge missie, en hebben ze hen afgeleid naar een zijlijn. Hoe wijd verspreid is de leer dat het lichaam van Christus een voortzetting van Pinksteren is, Israels aardse roeping overnemend, zodat zij bezig zijn met het bouwen van het koninkrijk op aarde! Dat is zeker een slimme afleiding die gelovigen hindert bij het voorbereiden op hun toekomstige missie. En hoe hebben de geesten voorkomen dat zij horen van de door hen gehate uiteindelijke overwinning door Christus, door het injecteren van de leer van de eeuwige hel! Op die manier beschrijven zij in feite de overwinning door Satan, hun soevereine hoofd. En zelfs als de demonen geoordeeld worden, leert deze doctrine toch dat een satanisch koninkrijk, ergens in Gods schepping, voor eeuwig zal voortduren. Dit zou Gods wijsheid te niet doen. Een grote verrassing staat hen te wachten wanneer het bekend wordt hoeveel van deze leer komt uit misleidende geesten en door hen in de ecclesia wordt gekoesterd. Zonder hun invloed zou het nooit zo ver zijn gekomen dat zelfs gelovigen de verzoening van het al een leer van de duivel noemen. Satan zou nooit zijn eigen nederlaag verkondigen!

Maar God zij dank, Hij gaf de tegenwerker en zijn menigte niet het recht te zeggen: "We zijn er in geslaagd om heel de ecclesia, zo lang die op aarde was, in het duister te houden over hun roeping en de uiteindelijke triomf van Christus." Tijdens de afgelopen tientallen jaren [dit werd geschreven in 1951] heeft God het gebed van Paulus voor een geest van wijsheid en onthulling op wonderlijke wijze verhoord, zodat de verlichting van de wijsheid van God nogmaals de heiligen bereikte. Nu geniet een klein, maar toenemend aantal de volle kennis van hun toekomstige roeping boven, om te midden van de hemelingen te zijn, en de volle zekerheid van de triomf van Christus. En met dit geloof en een God erende wandel, vervullen zij de door God gegeven opdracht, dat wij nu aan de soevereiniteiten en de autoriteiten onder de hemelingen "de veelkleurige wijsheid van God" bekend mogen maken (Efe. 3:10;SW).

Voor onze heerlijkheid

Het is onmogelijk dat een geschenk van zulke afmetingen, dat zo veel meer heerlijkheid brengt aan God, niet iets er van doet weerspiegelen op de ontvangers en getuigen er van, want "dat God tevoren beschikt had, vóór de aionen, voor onze heerlijkheid" (1 Kor. 2:7;SW). Ooit deelden we het oordeel van hen die "gebrek aan de heerlijkheid van God" hebben (Rom. 3:23;SW). Nu hebben Zijn geschenken ons overstijgend rijk gemaakt door middel van de rijkdommen van Zijn heerlijkheid. God heeft Zijn Zoon begiftigd met al Zijn heerlijkheid, en alleen door Hem worden wij verheerlijkt. Hij is de straling van Gods heerlijkheid (2 Kor. 4:6). Omdat God ons nu verheerlijkt met deze geschenken, ontvangen we in hen Christus Zelf in Zijn heerlijkheid. Hoe meer open en ontvankelijk we worden, des te meer ontvangen we van de heerlijkheid van God. Op dit moment is dit beperkt to de innerlijke, verborgen mens. Maar wanneer Christus komt zullen we met hem in heerlijkheid geopenbaard worden (Kol. 3:4).

Nu lezen we in Efeze 3:21 "Hem zij de heerlijkheid in de ecclesia en in Christus Jezus..." Hier wordt ons getoond waarom God ons geschenken geeft voor onze verheerlijking (aangezien we geen van onszelf hebben), namelijk opdat wij heerlijkheid kunnen terug kaatsen op Hem. Hierin zijn de vier en twintig oudsten voor ons een goed voorbeeld. "en zij zullen hun kransen voor de troon werpen, zeggend: 'Waardig bent U, onze Heer en God, om de heerlijkheid en de eer en de kracht te krijgen'"(Openb. 4:10,11;SW). Wanneer we Gods geschenken in dit licht zien, zal het ons machtig bemoedigen om vrijelijk er baat van te hebben, want hoe meer we dit doen, des te meer zullen we Hem verheerlijken, nu en in het toekomende leven.

Samenvatting

We zullen nu heel het onderwerp als volgt overzien: Omdat God de rijke Gever is, en wij de rijke ontvangers zijn, kan de afsluiting van onze overdenking alleen een hartelijk dankzeggen zijn voor deze overstijgend heerlijke pré-aionische geschenken. Zeker, vanuit de ecclesia stijgt een niet ophoudende dankzegging op naar Hem voor de ervaring van redding door middel van de verzoening die door Christus aan het kruis werd bewerkt. Echt, het was onuitspreekbaar groot om vrijgemaakt te worden van zonden die ons van God scheidden, om niet, door Zijn genade, door geloof in het bloed van Christus, en om een heilig vat te worden dat Hij kan gebruiken. Dat was het enige basis- en voorbereidend geschenk van God aan ons. Iemand die gerechtvaardigd is en de verwachting heeft van een toekomstig heerlijk leven, is zich bewust van de niet uit te drukken rijkdommen. En indien God ons in dit leven niet meer zou geven dan dit, dan zouden we toch super weelde hebben en zouden we niet om meer kunnen vragen.

Maar omdat het hart van onze Vader graag meer aan deze zegening een vloed van Zijn rijkste hemelse schatten wilde toevoegen, is het dan terecht om tevreden te zijn met de eerste geschenken en geen waardering te hebben voor de meer kostbare? Hier raken we een teer punt in de ecclesia aan. Het is zo jammer dat gelovigen niet alleen nooit verder geleid en getraind zijn dan de eerste beginselen, maar gewaarschuwd zijn geworden voor een diepere kennis die hen tot volwassenheid zou leiden. Maar als we vragen hoe het komt dat zo veel gelovigen zichzelf zo arm voelen, zo weinig overwinning kennen in het gevecht van het geloof en zo vele tragische geestelijke crises doormaken, dan zien we dat het merendeel er van voortkomt uit onwetendheid met betrekking tot Zijn heerlijke geschenken uit de rijke reserves van heerlijkheid.

Maar dat is niet het ergste. Vanwege deze onwetendheid slaagt de dank, die we de Gever schuldig zijn, er niet in op te stijgen. Onbekende zegeningen kunnen onze dank niet te voorschijn brengen. Iedereen weet dat. Kunnen we inschatten hoeveel dankzegging die aan God te danken is, niet aan Hem aangeboden kan worden door de onwetendheid over Zijn geschenken? Hoevelen danken hem voor het geschenk van wijsheid? En zelfs zij die dat doen staan beschaamd omdat ze het niet eerder deden. We mogen bijna zeggen dat de kennis over deze geschenken binnen de ecclesia zo goed als verloren was gegaan.

Daarom: gezegend zijn allen die gewillig geleid willen worden, door de geest, in het Woord, terug naar de periode vóór de aionen, daar waar God ons genade schonk (2 Tim. 1:9) en ons aionisch leven beloofde (Tit. 1:2), en uit al Zijn wijsheid het diepste deel voor ons selecteerde (1 Kor. 2:7). De bewustwording van de vroegste activiteit van Zijn liefde voor ons zal onze harten doen overlopen van lofprijzing en dankzegging voor Zijn meest heerlijke van alle geschenken, en dat niet alleen met onze lippen, maar met heel ons leven. Onze wandel moet altijd aangestuurd worden door onze kennis.

God weet heel goed dat de grootste aansporing voor een heilige wandel ligt in de kennis van onze hoge status. Onze bewustwording dat we hemelse burgers en nobelen zijn, in het hoogste ambt en overweldigd met hemelse weelde, kan ons het best onze grote afstand van de wereld tonen en alles wat die aan te bieden heeft. Met het oog op Gods geschenken vervliegen alle aardse rijkdommen en hoogste eren. Niets anders dan de bewustwording hier van na zo'n hartelijke scheiding van zonde scheppen, en de vrees om Hem verdriet te doen met een onwaardige wandel.

Twee maal worden we door onze apostel aangemoedigd de era op te eisen (Efe. 5:16; Kol. 4:5). Laten we onszelf er aan herinneren dat, in alle heerlijkheid en perfectie die we boven zullen genieten, we daar één manier zullen missen om onze Heer te eren en Hem te verheerlijken, en dat is, door een wandel in geloof en gehoorzaamheid. En precies die brengt Hem een eer die we, eenmaal boven, Hem niet daar niet kunnen bieden. Daarom zouden we zulke gelegenheden hier en nu moeten uitbuiten en ze ten volle gebruiken.

Moge God, in Zijn genade, deze uiteenzetting gebruiken om kostbare vruchten voort te brengen, toegenomen kennis en wijsheid, naast een verdiepte dankbaarheid aan Hem, en een constante groei in een waardige wandel!

Mogen wij allen bidden dat Hij in ons zal werken naar de rijkdommen van Zijn genade, voor Zijn eer, en de heerlijkheid van Zijn Zoon!

M. JAEGLE




www.hetbestenieuws.nl