Gods grote plan, in de volle breedte, kan niet goed overdacht worden zonder dat wij verplicht worden de crisis er bij te betrekken die door Satan, de Tegenstander, geïntroduceerd werd. Met het oog op zo'n goed uitgedacht plan en zo'n grondige voorbereiding, met het vastberaden doel van de voleinding, rijst de vraag: Hoe was het mogelijk dat één enkel schepsel zo'n verbazingwekkende crisis teweeg kon brengen, een crisis die doorheen de aionen zou voortduren? Nadat God alles in de handen van Zijn Zoon, de Christus, had geplaatst, en Hij er verantwoordelijk voor werd, is niet de vraag van belang of allen die door God aan Hem werden toevertrouwd zouden worden gered, maar veeleer of, bij de afsluiting, Hij gedwongen zou worden tot de schaamtevolle erkenning aan de Vader dat een groot deel verloren is gegaan door de werkingen van Satan. Dit falen zou echt een feit worden als de leer van de eeuwige verdoeming in overeenstemming zou zijn met de Schrift. Hier staan we voor een van de meest serieuze van alle problemen, en we kunnen die niet ontlopen, want de eer van zowel de Vader als de Zoon staat op het spel.
De vraag of de intrede van de zonde in het paradijs niet verhinderd had kunnen worden, wordt veel te laat in de tijd gesteld. We moeten die veel eerder stellen, bij Satans begin, toen hij nog in God of in Zijn Zoon was. Ook hij was ingesloten in de grote overdracht van allen uit God in de Zoon, en in Hem geschapen. Zelfs in die tijd was deze machtige beslist voorbestemd. In de catalogus van alles wat geschapen werd in de Zoon, vinden we soevereiniteiten en autoriteiten. Hier is een heldere aanduiding van Satan, want hij is de leider van het gezag, van rechtspraak, van de lucht (Efe. 2:2) en het rechtsgebied van de duisternis (Kol. 1:13). Dit sluit uiteraard ook de hemelse wezens in die niet bij zijn afvalligheid waren betrokken. Samen met alle andere schepselen werd Satan, als zodanig, gemodelleerd zoals hij later in bewust bestaan kwam. Het was God Die hem tevoren maakte, precies zoals hij in zijn latere leven moest zijn.
De Zoon, in Zijn allerhoogste plaats als Gods Beeld en gelijkenis, was toen reeds Satans Hoofd, en deze was volledig aan Hem onderschikt. Toen de Tegenwerker, of Tegenstander, nog geheel onbewust was, werd hij al door Christus gekend. In de dagen van Zijn vernedering nam Jezus al van het begin af aan waar wie het zou zijn die Hem zou overdragen (Joh. 6:64). Hoeveel meer moet Hij geweten hebben in de heerlijkheid die Hij had voordat de wereld er was, bij de Vader (Joh. 17:5), dat Hij in Zichzelf de dodelijke vijand droeg die Hem later naar het kruis zou leiden! Hoe gemakkelijk had Hij deze neiging van Satan uit kunnen schakelen voordat de Tegenstander zelf er iets van wist! En nu, hoe is het mogelijk dat dit hemelse schepsel, ondanks zijn lagere positie, door eigen denken, dat wil zeggen: uit zichzelf, de oppositie tegen God naar boven kon brengen, het Hoofdschap van God en Zijn Zoon afwerpen, de oorlog tegen de Christus ter hand nemen, velen van Zijn schepselen van Hem vervreemden, en radicaal heel Gods plan veranderen? Ja, en bij dit alles, hoe kon hij God en Zijn Zoon tot een conflict dwingen, tegen Hun wil, dat Zij nooit in staat zijn tot een einde te brengen? Wat een almachtige kracht zou hij daarvoor moeten hebben? Iemand die zo'n strijd met God zou kunnen aangaan, zou volkomen de gelijke van God zelf zijn, misschien wel Zijn superieur.
Als een van de twee strijders aan het begin volledig overgeleverd zou zijn aan de genade van de ander, maar, door middel van lagen en kunstgrepen, in staat was zichzelf te bevrijden en klappen uit te delen die zijn opponent beschadigden zonder te kunnen herstellen, en dan in staat was het succes van deze tot een minimum terug te brengen, dan verdient hij echt bewondering; de ander, echter, verdient een zware berisping, omdat hij toestond dat zijn mindere tegenstander zoveel schade toebracht.
Het is jammer dat een traditie is binnen geslopen in de sekten van het Christendom die feitelijk zo'n uitkomst van het werk van Christus onderwijst. Hij wordt weergegeven als belangrijk, omdat Hij er niet in is geslaagd het plan van de Vader uit te voeren naar Diens wil. God wordt geacht te zijn als een man die zijn zaken te vroeg overdroeg aan zijn zoon, en hij deze, vanwege zijn ongeschiktheid, zo dicht bij een bankroet bracht dat zowel vader als zoon moesten worstelen om te redden wat er te redden viel. Volgens de orthodoxie ziet het er zo uit in Gods schepping. Omdat de Zoon de tussenkomst van Satan niet kon verhinderen, moest Hij naar de aarde afdalen om zo nog iets van het grote aantal van hen die verloren waren te kunnen redden. Zou men niet kunnen zeggen dat, in zo'n geval, het beter zou zijn geweest als de Vader de schepping in Zijn eigen handen had gehouden? Wat voor nut hadden al de grondige voorbereidingen en genomen besluiten, als deze niet tot een goed einde gebracht konden worden? Zouden we proberen dit falen te verklaren door te zeggen dat God dit alles tevoren wist, maar gedwongen werd het zo te doen om de vrijheid van het schepsel te bewaren, dan nog kunnen we er niets aan doen te vragen of God, in wijsheid, niet een andere weg gevonden had kunnen hebben, die niet de eeuwige verdoeming van velen van Zijn schepselen zou vereisen. Omdat Hij hiervan geweten moet hebben, ziet het er uit als een kwaadaardige indiscretie. Maar de leer van de Schrift (God zij dank!) is geheel anders!
Hoe dankbaar worden we wanneer ons wordt toegestaan de weg uit alle valse doolhoven van menselijk redeneren te vinden, de weg die leidt naar het ware doel van God Zijn schepping! Wanneer we de weg van het kruis volgen naar de hoogste hoogten, ontdekken we het doel dat God voor ogen heeft met het gebruik van het kwaad.
Satan begon met het verleiden van een paar uit de hemelse menigte en kwam naar beneden, naar Eden, waar hij Adam neer haalde, het hoofd van de mensheid, in de afgrond van de zonde. Hij zonk weg, weg van God. De woorden op en neer worden vaak figuurlijk gebruikt om de gevolgen van zonde en het tegendeel er van uit te drukken. God zal uiteindelijk allen samenbrengen in Christus (Efe. 1:10). In hetzelfde hoofdstuk lezen we van de nederwerping van de wereld, toen die leeg en verwoest werd (Efe. 1:13; Gen. 1:2).
Satans misleiding slaagde er nooit in een absolute scheiding aan te brengen tussen God en Christus. Hij was nooit in staat dat te bereiken. De diepste wortels die liggen in de insluiting in God en later in Zijn Zoon, konden niet verstoord worden. Dat is het getuigenis van Kol. 1:17 - "het al heeft in Hem samenhang"[letterlijk: HEEFT-SAMEN-STAAN]. Niet dat het ooit in Hem stond en uit Hem getrokken werd door de intriges van de Tegenstander, maar vandaag, in de toestand waarin het nu is, staat het in Hem. Hij is nog steeds de ALmachtige, de Pantokrator [ALLES-HOUDer].
Zonde is in staat kinderen koppig en opstandig te maken tegen hun ouders, maar ze kan niet de levende banden vernietigen die ze samen houden. Ondanks ongehoorzaamheid blijft het kind nog steeds, op vele manieren, natuurlijk zowel als wettelijk, het nageslacht en bezit van zijn ouders.
Na de breuk in de schepping had Christus, als de Verantwoordelijke, de taak alles in Zijn macht te doen om ze terug te winnen. Dat houdt niet noodzakelijkerwijs in dat de weg van het kruis de enige was. Het lijkt er op, vanuit Joh. 10:17,18, dat er een andere mogelijkheid was. Hij had het recht er mee om te gaan als een eigenaar die beroofd was van zijn bezitting. De schepping hoort toe aan God, maar was overgedragen geworden aan de Zoon. Satan had wederrechtelijk een deel er van in bezit genomen, zodat Christus het recht had, dankzij Zijn verantwoordelijkheid voor de schepping, het met kracht terug te nemen.
Volgens de gelijkenis van de sterke (Matt. 12:27-30), zou Hij, als de Sterkere, fysieke kracht gebruikt kunnen hebben om ze terug te brengen. Dat Hij in staat was dit te doen bewees Hij vaak door het door Hem uitdrijven van demonen uit hen die er door bezeten waren. In het prille begin had Hij een boodschapper kunnen zenden om Satan te binden in de afgrond, zoals Hij dat in de toekomst zal doen (Openb. 20:1). Hij had het gezag om Satan onmiddellijk op z'n plaats te zetten, toen die op het punt stond zijn allereerste poging te doen om te misleiden. Maar zo'n verlossing zou nooit de schepping in bewonderende liefde aan Zijn voeten hebben gebracht, en daarom moet het niet door lichamelijke kracht gebeuren, maar alleen door de macht van Gods onoverwinnelijke aanhankelijkheid.
En daarom ontledigde Jezus Christus, Gods Zoon, Zichzelf van Zijn onlosmakelijke, goddelijke vorm van gelijkheid aan God en nam de vorm aan van een slaaf en de gelijkenis aan de mensheid, en werd gehoorzaam tot in de dood, zelfs de dood van het kruis (Filip. 2:6-8). Dit deed Hij niet alleen als de Ene Die verantwoordelijk was aan God om dat wat aan Hem was toevertrouwd terug te brengen, maar vanwege de grote, onzelfzuchtige liefde die Hij had voor de schepping toen die nog in Hem ingesloten was.
Toen Adam getest werd bevond hij zich in een positie zonder strijd of oppositie, maar toch faalde hij. Christus, echter, worstelde tot Zijn zweet was als bloed, omdat de wil van Zijn Vader alles voor Hem was. Toen gaf Hij Zijn leven over aan het vloekhout. In deze daad van liefde bereikte Zijn middelaarschap z'n volste uitdrukking. We kunnen reeds zien dat Hij deze grote daad voor de schepping bewerkte, zodat ieder schepsel zeker mag zijn van zegen. Maar Hij handelde ook aan het kruis als de Ene in Wie God alles had geschapen, en aan Wie Hij alles had toevertrouwd. Zo bereidde Hij de weg voor waarop de hele schepping zal terugkeren aan het hart van de Vader. We worden in staat gesteld deze waarheid alleen waar te nemen en te verstaan wanneer we Hem zien op het kruis, als het Hoofd van het universum. Op basis van dit gezag en Zijn esoterische eenheid met ieder schepsel, nam Hij de oude mensheid, met hun koppigheid tegenover God, niet alleen als op zich staande eenheden, maar als geheel, met Zich mee aan het kruis. Daar werd de wereld met Hem gekruisigd, zodat, door opstanding, Hij een nieuw leven voor allen aan het licht zou brengen. Zoals de zonde van Adam, het hoofd van allen, de ongehoorzaamheid van allen inhield, zo ook was de gehoorzaamheid van allen betrokken bij Christus' gehoorzaamheid, omdat Hij het Hoofd van allen is. Hoofdschap is op dezelfde wijze in Hem werkzaam als in Adam.
Deze eerste vruchten van Zijn dood en opstanding worden reeds in geest genoten door de leden van Zijn lichaam, want zij weten en ervaren in hun levens dat hun oude mensheid samen met Hem werden gekruisigd. Zij rekenen zichzelf dood voor de zonde, maar levend voor God (Rom. 6:6-11). Paulus oordeelde als volgt: "dit oordelend: dat één ten behoeve van allen stierf, dus zijn zij allen gestorven"(2 Kor. 5:14;SW). Omdat allen deelnemers waren aan Christus' dood, zullen zij allen deelnemen aan Zijn leven. Toen Christus, aan het kruis, het uitriep: "Het is volbracht" (Joh. 19:20), dacht Hij niet slechts aan het einde van Zijn lijden, maar aan het verkrijgen van het doel dat door God werd voorzien voor heel de schepping. Voor Hem was de terugkeer er van naar God een feit, vanwege wat Hij op Golgotha had bereikt.
Voor de opstanding van allen uit de afstandigheid met God terug naar Hem door eenheid met Christus, heeft de geest van God, door de apostel Paulus, een speciale uitdrukking gebruikt. De beslissende passage leest als volgt: "aan ons het geheim bekend makend van Zijn wil, naar Zijn welbehagen, dat Hij in Hem had voorgenomen, in de bediening van de volheid van de eras, om het al in de Christus samen te vatten [anakephalaioosasthai], al dat is in de hemelen en dat op de aarde" (Efe. 1:9,10;SW).
Ondanks dat deze uitdrukking de exacte betekenis van het origineel overbrengt, is ze vrijwel onbekend. Zulke nieuwe woorden zijn geschikt om wantrouwen te scheppen. Natuurlijk zouden en moeten allen getest worden, maar altijd in een eerlijke en oprechte houding ten opzichte van de waarheid. Indien we het inlijven in de woordenschat van het geloof, zullen we vinden dat het een overweldigende goddelijke kracht van uitdrukking bevat en een overstijgende schat aan goddelijk denken onthullen. In feite geeft dit woord de hele overwinning en triomf van Christus aan. Het laat de manier zien waarop Christus de schepping naar Zichzelf zal terugbrengen, aangezien allen Hem gewillig zullen erkennen als hun rechtmatige Hoofd. En dat zal de grootse vervulling zijn van de belofte die betrokken was bij de schepping van allen in Hem.
Omdat het verstaan en toe-eigenen van zo'n woord een grote verrijking van het geloof en kennis betekent, zullen we het meer nauwkeurig bekijken in de enig andere plaats waar het voorkomt, in Romeinen 13:9 - "... en welk ander gebod er ook is, dit wordt samengevat [OP-HOOFDEN - ana kefalaioutai) in dit woord: jij zal jouw naaste liefhebben als jezelf." Hiervoor werd dit gezegd, er werden een paar wetten geciteerd: "jij zal niet overspel plegen, jij zal niet moorden, jij zal niet stelen, jij zal niet begeren". Het is een wet op een lager niveau die op deze wijze spreekt, maar niemand kon die houden. In werkelijkheid, echter, doelde het op het grootste: de liefde. (Het Hebreeuwse woord thora, wet, betekent richten/richting. Hiermee overeenstemmend "braken" mensen niet de wet, zoals wij zeggen, maar misten het doel of zondigden). In dit verband wordt het dubbel benadrukt dat de liefde de vervulling en het complement is van de wet (8,10). De kracht om ze te vervullen kon de wet niet geven, maar God kan dat wel, want Hij giet Zijn liefde uit in de harten van gelovigen, door de heilige geest (Rom. 5:5). Op deze wijze kunnen zij het grote doel bereiken. En omdat deze liefde op het hoogste niveau is, worden de wetten, die er alleen op richtten, die er door vervuld worden, opgetrokken naar dit niveau, of zoals de Schrift het noemt: op-gehoofd. Op dezelfde wijze zullen allen eens weer in één verenigd worden in Christus.
Zo'n eenheid van de hemelsen en de aardsen onder Christus, het Hoofd, werd pas onthuld tijdens de bediening van de apostel Paulus. Dat is waarom Paulus over deze waarheid spreekt als het geheim van Gods wil, die eerst bekend werd gemaakt aan de ecclesia die hij diende. Tot dat moment was er veel van Gods plan van redding onthuld geworden, maar Paulus was de eerste die een uiteindelijk en voltooide, een voleindigde en universele verzoening van het al onderwees, in de hemelen en op de aarde, en dat alleen in zijn laatste onthulling, in de volkomenheidsbrieven. Het fundament hiervoor legde hij in Kolossenzen, waar hij een verzoend universum ziet (1:20). In Filippenzen laat hij Christus zien, toegejuicht door allen (2:11). Deze waarheid leert hij in Efeziërs, wanneer hij zegt dat allen in hemel en op aarde samengevat worden in Christus (1:10). Deze esoterische eenheid van allen in Hem was voorbestemd door God en was Zijn genoegen. Net zoals de bediening van het geheim van de huidige ecclesia (Efe. 3:9), was dit doel toen verborgen in God.
Ja, direct na Zijn hemelvaart installeerde God Hem als Hoofd van de hemelse menigten (Efe. 1:21; Kol. 2.10). Dat, echter, was de werking van Zijn macht, een installatie over en boven allen. Maar Efeze 1:10 spreekt van een samenvatting in het complement van de eras, in de laatste bediening, en niet eerder. Daarbij zal het bestaan uit de intrede van de schepping in een levende liefdesrelatie, want het wordt twee maal uitgelegd door het gebruik van de verbinding in "om het al in de Christus samen te vatten ... in Hem." Nu kunnen we dit niet nemen alsof allen in Christus zullen terugkeren in dezelfde onbewuste toestand als die welke reeds in Hem was in het verleden. Paulus geeft ons een fijne uitleg over hoe we dit moeten verstaan. Twee maal noemt hij hen die in zijn hart heeft. Eerst waren het de Korinthiërs. Wanneer hij deze gelovigen vraagt "Maak ruimte voor ons, neem ons op in jullie harten (2 Kor. 7:2), is hij in staat hen te verzekeren: "Ik zeg dit niet ter veroordeling, want ik heb eerder verklaard dat jullie in onze harten zijn." In oprechte liefde had Paulus deze gelovigen opgenomen in zijn hart, hoewel dit niet wederzijds was.
Een andere relatie bestond tussen Paulus en de Filippenzen. Tot deze gelovigen kon hij ook getuigen: "zoals het juist is voor mij zo gezind te zijn over jullie allen, omdat jullie allen, mij in het hart hebben..."(Filip. 1:7;SW). Maar in dit geval was de heerlijke, esoterische relatie wederzijds. Zoals Paulus het beste wenste voor de Filippenzen omdat hij hen in zijn hart had, zo waren zij gericht op Paulus (Filip. 4:10), omdat zij hem in hun harten hadden.
Paulus zegt van Filemon dat deze zijn hart was (Statenvertaling: ingewanden - vers 12). Iedereen begrijpt wat het betekent om iemand in je hart te hebben. Het is een liefdesrelatie, waarin het zelf over het hoofd wordt gezien en vergeten. Dat is de normale relatie van iedere eenheid - zie Joh. 6:56; 14:10,11,21; 15:4,5; 17:21; 1 Joh. 3:24. Zodra het woord "in" wordt gebruikt voor zulk een eenheid, mogen we er zeker van zijn dat het een wederzijdse liefdesrelatie inhoudt. En het is zo'n relatie die zal leiden tot het samenbrengen van allen in Christus.
Vandaag is de meerderheid veel onverschilliger of minder vijandig tegenover Christus dan de Korinthiërs waren tegenover Paulus. Christus heeft, door Zijn liefdesoffer aan het kruis, aangetoond dat Hij allen in Zijn hart heeft gesloten, zoals Paulus dat deed met de Korinthiërs. Nu bidt Hij, door Zijn ambassadeurs, "Wees met God verzoend"(2Kor. 5:20). Met andere woorden, ontvang Mij in jullie harten als jullie Redder en Heer! Zeker, deze genade wordt in deze bedeling alleen aan de uitverkorenen geschonken, maar het samenbrengen zal uiteindelijk alle harten openen voor Christus, omdat de normale, ideale toestand van de schepping zoals die in Hem was, dan bereikt en geperfectioneerd zal worden. Het "in" is het sleutelwoord, waarvoor het "door" moet wijken. Een soortgelijk contrast is te vinden in 1 Kor. 15:22 - "Want evenals in[niet "door"] Adam allen sterven, zo zullen ook in [niet "door"] Christus allen levend gemaakt worden." Deze universele verzoening, waarin heel de mensheid rechtvaardiging ten leven ontvangt(Rom. 5:18,19), is een aanvullend aspect van het samenbrengen van allen en zal plaatsvinden in het complement van de eras. Het is veel meer dan de universele opstanding aan het einde van de duizendjarige heerschappij, wanneer heel de rest van de doden wordt opgewekt en zal staan voor de grote witte troon.
De Vader en de Zoon werken samen om de samenbrenging van allen in Christus tot stand te brengen. Volgens Efeziërs is het de Vader die dit doel bereikt. In overeenstemming hiermee lezen we in Hebr. 2:8 - "Alles onderschikt U onder zijn voeten." God, de Vader, "Alles onderschikt U onder zijn voeten."
In 1 Kor. 15:27 en Filip. 3:21 is het Christus, de Zoon, Die allen aan Zichzelf onderschikt. In het verslag van Johannes drukt onze Here Jezus deze samenwerking op een heerlijke manier uit: "Niemand kan tot Mij komen, indien niet de Vader, Die Mij zendt, hem zou trekken. En Ik zal hem doen opstaan in de laatste dag. Het werd geschreven in de profeten: 'En zij zullen allen door God onderwezen zijn.' Iedereen die hoort van de Vader en leert, komt tot Mij"(Joh. 6:44,45;SW). Maar ook: "Niemand komt tot de Vader dan door Mij"(Joh. 14:6;SW).
In de huidige bedeling van genade hebben we dezelfde kostbare samenwerking. Volgens 1 Kor. 1:9 werden we tot de gemeenschap van Zijn Zoon geroepen. En het is door de Zoon dat we de toegang tot de Vader hebben (Efe. 2:18;3:12).
Het samenbrengen van allen in Christus toont het gewichtige karakter van de redding die in Christus is. Het optillen van zware lasten uit diepe diepten vereist een geweldig gebruik van kracht. En de verhoging tot de hoogste hoogte van een universum dat in zonde en dood gezonken is, zal aan allen tonen wat Christus heeft bereikt (Jes. 53:11). Maar de verhoging van allen wordt niet bereikt door één enkele daad, maar in stappen, volgens een vastgelegd goddelijk plan. Onder de eersten die dit herstel zullen genieten zijn de leden van het lichaam van Christus, als Zijn uitverkorenen. In geest hebben we dit doel al verkregen, want onze positie in Christus is in de geest die Hij aan ons heeft toebedeeld. We zijn reeds in Hem samen gebracht, want Hij is het Hoofd van Zijn lichaam, dat Hij heeft verenigd in één enkele samenwerking. Iemand die Christus boven alles liefheeft, die Hem dient en in Hem leeft, presenteert al een miniatuur van het grootse doel.
Na de huidige ecclesia zal, in de grote verdrukking, een select gezelschap uit Israel volgen, de start van de koninkrijks ecclesia, die al op de Pinksterdag begon. Dan zal Christus twee aionen tot Zijn beschikking hebben waarin Hij ieder zondig schepsel tot Zichzelf zal terugbrengen. Wat Satan naar beneden heeft getrokken zal Hij doen opstaan.
Ook als, in deze aion, de duisternis nog donkerder wordt, het kwaad toeneemt en rijper wordt, de afval grote stappen naar de antichrist maakt en hij er in slaagt vrijwel iedereen aan zijn zijde te brengen, ja, zelfs als Satan aan het einde van de duizend jaren opnieuw alle natiën misleidt en ze tegen God en Zijn Christus keert, toch gaat de zaak van Christus omhoog op z'n weg!
Deze omhoog gaande beweging is, in Christus, begonnen en zal eens allen omvatten en allen met zich mee nemen. Wat geschreven staat zal vervuld worden: "Daarom ook verhoogt God Hem hooglijk en geeft Hem genadevol de Naam boven iedere naam, opdat in de Naam van Jezus iedere knie zou buigen, van hemelingen en van aardsen en van onderaardsen, en iedere tong zou belijden dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader"(Filip. 2:9-11;SW).
Wanneer de samenbrenging van allen in Christus volledig is bereikt, dan zal Gods grote doel om Alles in allen te zijn in de praktijk zijn verkregen. Wanneer de uitroep van allen - "Jezus Christus is Heer!" - wordt gehoord, zal het geen grote inspanning vereisen om de harten van allen in onderschikking en liefde naar God te keren. God ontvangt dan allen, die eens in Hem waren, zonder het minste verlies, terug van Christus, met de grote winst dat Christus alle harten voor Hem heeft gewonnen. Dan is ook de Zoon Zelf, met allen van wie Hij het Hoofd is, onderschikt aan Hem, een teken dat Zijn werk gedaan is, in overeenstemming met de wil van de Vader en is daarin volledig geslaagd, en wordt nu aan Hem gepresenteerd, gekroond met genade en heerlijkheid.
Deze sublieme afsluiting zal de grote thuiskomst van allen in het huis van de Vader vieren. Blijdschap en gejubel zal iedere mond vullen. Een gezegendheid die boven alle woorden uitgaat zal ieder hart grijpen, en lof en dankzegging aan God en aan de Zoon van Zijn liefde zullen nooit ophouden.
M. JAEGLE
Door naar deel 6.