De ecclesia en het koninkrijk
-
De oorsprong, ontwikkeling en doelstelling van de ecclesia en het koninkrijk in Gods plan


Deel 15
Een volk voor Zijn Naam

door
M.Jaegle


Simon Petrus was de eerste van de apostelen die naar een man van de natiën ging, maar er was een speciaal visioen voor nodig om zijn vooroordeel tegen hen af te breken, en een ander visioen om Cornelius naar hem toe te zenden, zoals opgetekend in het tiende hoofdstuk van Handelingen. Daar werd voor het eerst de vergeving van zonden door "Zijn Naam" verkondigd(Hand. 10:43). Toen later de apostelen en oudsten in Jeruzalem bijeen waren, zoals verteld in Handelingen vijftien, verwijst Petrus hiernaar, zeggend: "Mannen, broeders, het is jullie bekend dat vanaf de eerste dagen God verkozen heeft dat door mijn mond de natiën het woord van het evangelie horen en geloven" (Hand. 15:7;SW). Dit zal vervuld worden in het toekomstige koninkrijk. Cornelius en zijn huis waren niet een natie, maar slechts een soort van eerstelingen van de toekomst.

Later zei Jakobus, de broer van de Heer naar het vlees, verwijzend naar deze uitspraak: "Simeon ontvouwt hoe God eerst de natiën bezoekt om een volk voor Zijn Naam te verkrijgen. En hiermee stemmen de woorden van de profeten in, zoals werd geschreven: 'Na deze dingen zal Ik terugkeren en de tent van David herbouwen, de gevallene. Ik zal het afgebrokene herbouwen en Ik zal haar weder oprichten," zodat 'de overgeblevenen van de mensen de Heer zouden zoeken en al de natiën over wie Mijn Naam is aangeroepen'" (Hand. 15:14;SW).

Jakobus zegt dat de profeten (meervoud) dit zeiden. Omdat slechts één, Amos 9:11,12, dichtbij deze uitspraak komt, maar deze tekst loopt niet precies gelijk met die in Handelingen, moet het een overzicht van de profeten als geheel zijn zoals hij ze begreep, aangepast aan de omringende omstandigheden, en niet zozeer een exact citaat. Ten eerste geeft Amos de tijd aan, "na deze dingen." Het wordt vergeleken met de dagen van David, de eerste fase van het koninkrijk, dat door Jakobus als aanwezig wordt verondersteld, hoewel de Zoon van David nog niet was teruggekeerd. In de tussentijd eiste hij, als Zijn broer, de rechten op Zijn plaats en macht.

David was niet alleen de lieveling Duid van de gekozen natie, maar hij had goede vrienden onder de koningen van de andere natiën, zoals Hiram, de koning van Tyrus (1 Kron. 14), die veel hulp bood bij het leveren van hout voor de bouw van de tempel. Daarom zullen er in de toekomst vriendelijke natiën zijn.

Daarom spreekt Amos over "natiën over wie Mijn Naam is uitgeroepen." Maar toen Jakobus sprak, had geen natie, als zodanig, de Messias aanvaard, alleen mensen, zoals het huis van Cornelius, door Petrus, en Sergius Paulus en Pisidische proselieten (Hand. 13:43), mensen uit de natiën (Hand. 13:44-48), door Paulus. Daarom zei Jakobus: "hoe God eerst de natiën bezoekt om een volk voor Zijn Naam te verkrijgen." Dit stemt in met, maar is niet hetzelfde als wat in de profeten werd geschreven.

Jakobus zei niet, zoals Petrus tijdens de Pinksterdag: "dit is het door de profeet Joël verklaarde" (Hand. 2:16;SW). Hij gaf slechts een overeenkomst aan, maar noemde niet de naam van een profeet. Nu we een concordante vertaling van Amos hebben, kunnen we zien dat hij het niet citeerde, maar alleen verwees naar een deel van de passage. Amos zegt: "In die dag," maar jakobus zegt: "Na deze dingen." Hij herkende het feit dat geen natiën de Heer hadden gezocht, noch dat Zijn Naam over hen was uitgeroepen. Daarom veranderde hij "natiën" in "mensen" (14) en sprak van hen van de natiën (19). Het zou behulpzaam zijn als we een speciale term hadden voor deze mensen. "Heidenen" is voorgesteld; instemmen (samen-klinken), wordt zeer zelden gebruikt in een vergelijking, en verdient daarom speciale aandacht. Het is een muzikale term, die we kunnen uitdrukken door het woord harmoniseren. Het is niet dezelfde noot of hetzelfde geluid, maar een met een andere trilling, met een ander aantal vibraties, maar zal toch er samen muziek mee maken. De profeet voorzegde dat Zijn naam uitgeroepen zou worden over de natiën. Dit is nog niet gebeurd, maar Cornelius, een man uit de Romeinse natie, had de vergeving van zonden verkregen door Zijn Naam. Dit stemt in met de profetie, voor zover dat wat met een paar mensen was gebeurd opnieuw zal gebeuren aan hele natiën in het koninkrijk. Voor hem waren de krachten van de toekomende aion al gearriveerd (Hebr. 6:5).

In die tijd verwees Jakobus kennelijk naar alle mensen onder de natiën die teruggekeerd waren naar God (Hand. 15:19), en paste op hen de passages toe die over de natiën gaan, wanneer het koninkrijk komt. Als het koninkrijk in die tijd was gekomen, zoals hij verwachtte, zou het bevestigd kunnen zijn. Hij negeerde gewoon Paulus' bediening en missie, waarvan veel in het geheel niet was gebaseerd op de profeten, maar voor deze een geheim was dat voor hen onbekend was, waarin Israel totaal geen voorrang had. in de toekomst zal de tijdnaam, IEUE, de Elohim van Israel, gebruikt worden bij de verkondiging van de Koning, want Hij zal, als de Zoon van Adam, voor duizend jaren heersen over alle natiën. De huidige periode is tijdloos. Niemand weet hoe lang deze zal duren. Nu wordt ons verteld onderschikt te zijn aan de boven ons gestelde autoriteiten van de natie waartoe wij behoren (Rom. 13:1).

Jakobus wilde Schriftuurlijk gezag geven aan de inzettingen die hij op punt stond te geven. Er was er geen. Als zijn Broer, Christus, was teruggekeerd in heerlijkheid, had Hij inzettingen kunnen maken voor de natiën en ze handhaven, zoals Hij inderdaad zal doen wanneer Hij komt. Hier hebben we Zijn broer naar het vlees die Zijn plaats en macht inneemt, zonder enig Schriftuurlijk gezag voor zowel zijn ambt als handelen. Hij kopieerde het koninkrijk voordat het gekomen was en terwijl de Koning er van verworpen werd. De zinsnede "volk voor Zijn Naam" werd door hem uitgevonden en zonder onderscheid te maken toegepast op alle gelovigen uit de natiën, om zo macht over hen te krijgen. Omdat het koninkrijk niet kwam, gingen de mensen die door Paulus werden geroepen er niet in binnen, en behoorden ze niet tot de natiën over wie Zijn Naam in de toekomst zal worden uitgeroepen.

Jakobus maakte geen onderscheid tussen hen die door Paulus geroepen waren en hen die door Petrus waren geroepen. Hij herkende niet het feit dat Israel niet slechts Christus had gekruisigd, maar ook Stefanus had gestenigd, zoals zij later Paulus stenigden, dat de apostel Jakobus vermoord was [een andere Jakobus dan de broer van de Heer] en Petrus gevangen had gezet. Wanneer het koninkrijk komt zullen de apostelen zitten op twaalf tronen, de twaalf stammen van Israel oordelend (Matt. 19:28). Is er enige machtiging voor de broers van onze Heer, broers naar het vlees, om over de natiën te heersen? Dat kan niet zo zijn terwijl Israel zelf afvallig is, zoals het was toen Jakobus sprak. Laten we er aan denken dat het boek Handelingen leidt naar het falen van het koninkrijk en dat opschrijft. En dit maakt er deel van uit.

Twee maal ontmoeten we, in verband met de inzettingen, het woord "scheen", elders weergegeven met "geacht," Paulus achtte zich eens gebonden om veel te doen dat tegen de naam van Jezus in ging (Hand. 26:9). De leiders van deze conferentie werden geacht pilaren te zijn (Gal. 2:9). Waarom op deze manier spreken als zij dat ongetwijfeld waren? Waarom scheen het de apostelen en oudsten (Hand. 15:22,25) en de heilige geest (28) slechts goed? Het woord "scheen" is net zo geïnspireerd als de rest er van.

Tot heden hebben de meeste verklaarders het volkomen genegeerd. Bovendien handelden Jakobus en zijn volgelingen er ook niet naar. Petrus speelde de hypocriet (Gal. 2.15; Hand. 21:20, enz). Later werd Israel terzijde gesteld. Paulus verrichtte zijn rol alleen tot het primitieve voorbij was, en alles nieuw werd (2 Kor. 5:17). Pas nadat de huidige geheime bedeling was onthuld, zegde hij de inzettingen op.

Voor ons is de bovenliggende vraag: Wat zegt Paulus over deze zaak? Noemde hij ooit enig "volk voor Zijn Naam?" We weten dat hij, nadrukkelijk, de apostel van de natiën was (Rom. 11:13). We weten bovendien dat, terwijl de Besnijdenis prediken aan mensen van de natiën tegenstond en maar weinigen bereikte, Paulus veel leed onder de volgelingen van Jakobus, omdat hij naar ze toe ging en vele ecclesias onder hen stichtte en veel brieven aan hen schreef. Daarin handelt hij ten volle met de voorliggende vraag. In Galaten maakt hij duidelijk dat zelfs Petrus het met Jakobus' volgelingen oneens was (2:12), en dat hun leer een vallen uit genade was (5:4). In Efeziërs worden de inzettingen teniet gedaan (2:15), en zij van de natiën zijn niet langer gast van de belofteverbonden, maar een medeburger, en beide hebben toegang, door één geest, tot de Vader (2:18,19).

Door het woord "inzetting" te wijzigen in "bevel", alleen wanneer het in Paulus' brieven voorkomt, heeft de King James vertaling de goddelijke verbinding met de inzettingen, die hij zelf naar de natiën had gebracht, vernietigd (Hand. 16:4). De meest recente herziening is nog erger. Hoewel het ook "inzetting" gebruikt in Lucas 2.1 en Handelingen 17:7 (uitgevaardigd door Caesar), heeft het "beslissingen" in Handelingen 16:4, "voorschriften" in Efeze 2:15, "vereisten" in Kolossenzen 2:14 en "reguleringen" in Kolossenzen 2:20. Het is duidelijk dat de wetenschap het nodig achtte te scheiden wat God had samengebracht. Maar als Paulus op pad was gegaan met "inzettingen" en later aan deze ecclesias schreef over "inzettingen," hoe konden zij weten dat hij iets heel anders bedoelde?

De inzettingen bestonden uit onthouding en zichzelf vrij houden van bepaalde zaken (Hand. 15:29). In Kolossenzen 2:21 bestaan ze uit "Jullie zouden niet aan moeten raken, jullie zouden niet moeten proeven, jullie zouden niet in contact moeten komen"(SW). Identificeert dit ze niet? In Efeziërs zijn ze verbonden met de scheidingsmuur, de vijandschap in het vlees (2:15). Dit is de scheiding die de inzettingen geacht werden te helen. Een Jood wilde niet eten met een heiden. Zelfs de "gelovigen" van de Besnijdenis wezen Petrus af, de rots waarop hun ecclesia was gebouwd, vanwege het eten met de gelovige Cornelius! (Hand. 11:3). God had hem gezegd: "Wat God reinigt moet jij niet voor onrein houden!"(SW). Drie maal werd het herhaald (Hand. 11:9). Maar zelfs Petrus zelf, nadat hij had gegeten met hen van de natiën, scheidde zichzelf af, bang als hij was voor hen die van Jakobus kwamen. De inzettingen waren tegen ons, ons vijandig. Daarom werden ze uitgewist en aan het kruis genageld (Kol. 1:14.15).

Het mag op het eerste gezicht vreemd lijken, en vrijwel niet te geloven, dat Paulus de inzettingen op een punt in zijn loopbaan ronddeelde, en ze op een ander moment beslist afwees. Maar een zorgvuldige overweging van de grote voordelen hiervan en in andere zaken tussen zijn bijeenkomst in Jeruzalem en wat in Rome gebeurde, waar de volkomenheidsbrieven werden geschreven, zal volledig rekenschap geven van de zeer drastische veranderingen. Niet lang er na verwierp Paulus Marcus en scheidde hij zich af van Barnabas, en nam hij Silas en Timotheüs mee (Hand. 16:9). In Athene sprak hij tot de afgodendienaren (Hand. 17:22). Toen ging hij naar Korinthe. Daar schudde hij zijn kleren uit en zei tot hen: Jullie bloed zij op jullie hoofd! Ik ben rein! Vanaf nu zal ik naar de natiën gaan! (Hand. 18:6;SW). Is dit geen grote vooruitgang?

Het was ook in Korinthe dat Paulus de grootste omwenteling in zijn onderwijs onthulde, voordat hij zijn volkomenheidsbrieven schreef. Nogmaals benadrukt hij de tijdspanne middels de zinsnede "vanaf nu." In dit geval is het negatief: "zodat wij, vanaf nu, niemand waarnemen naar het vlees. Maar zelfs indien wij Christus naar het vlees gekend hebben, kennen wij hem nu niet meer. Daarom: indien iemand in Christus is, die is een nieuwe schepping. Het oude ging voorbij. Neem waar! Het is nieuw geworden!"(2 Kor. 5:16,17;SW). Dit introduceert een nieuw deel in de loopbaan van Paulus. Op dit moment zijn we speciaal toegespitst op de zinsnede "naar het vlees." Dit past niemand zo goed als Jakobus, de broer van de Heer naar het vlees. Petrus sprak tot de bijeenkomst in Handelingen vijftien, maar Jakobus stelde hem voor als Simeon, zijn vleselijke naam, in verband met de inzettingen (Hand. 15:7:14).

Het is waard op te merken hoe weinig ons wordt verteld over de familie van onze Heer, in het bijzonder nadat Hij was gezalfd. Na de terugkeer uit Egypte wordt Jozef, Zijn wettelijke vader, niet meer genoemd, behalve als de veronderstelde vader van Jezus. Zijn moeder en Zijn broers kwamen naar Hem toe bij de afsluiting van Zijn bediening, toen Zijn verwerping al duidelijk geworden was, en zonden Hem een bericht dat ze Hem wilden spreken. Voor ons schijnt het onhoffelijk of grof dat Hij ze niet onmiddellijk ontving. In plaats daarvan leek Hij ze te vermanen, zeggend: ""Wie is Mijn moeder, en wie zijn Mijn broers? En Zijn hand uitstrekkend over Zijn discipelen, zei Hij:"Zie, Mijn °moeder en Mijn broers!"(Matt. 12:46-50,SW: Marc. 3:31-35). Zijn broers, zo wordt ons verteld, geloofden niet in Hem (Joh. 7:5), daarom wees Christus zelf de verwantschap af waarop Jakobus in latere jaren zijn leiderschap baseerde.

Jakobus werd, in de tweede helft van het boek Handelingen, als leider (niet als apostel) onder de discipelen erkend onder de discipelen vanwege zijn vleselijke verwantschap met Jezus. Wat waren, behalve het zijn van de halfbroer van onze Heer, zijn kwalificaties? Voor welk ambt was hij door Christus aangesteld? Om een apostel te zijn had hij bij zijn Broer moeten zijn geweest. "Dan moet van de mannen met ons samenkomend in al de tijd waarin de Heer Jezus bij ons inging en uitging"(Hand. 1:21,22;SW). Zou hij altijd al de sympathie van zijn Broer gehad hebben, dan zou het voor hem een vanzelfsprekende en gemakkelijke zaak zijn geweest om het te doen. In plaats daarvan slaagden hij en zijn broers er niet alleen in niet in Hem te geloven, maar zij hoonden Hem vanwege Zijn vermeende lafhartigheid bij het niet naar Judea gaan waar de Joden Hem probeerden te doden (Joh. 7:1-5). Hoe weinig waren zij zich bewust van het feit dat Hij Zichzelf voor hen zou opofferen! Hun gedrag sloot hen buiten voor het ontvangen van enige toekomstige eer in het koninkrijk.

Israel moest, gebaseerd op lichamelijke afstamming, veel aandacht besteden aan het vlees. Jezus was niet gezonden aan hen buiten die natie. Toch was een vleselijke afstamming niet voldoende. Er moest ook een geestelijke band zijn. Simon bar Jona (zoon van een duif), als vlees en bloed, zou nooit Christus erkend hebben als de Zoon van de Levende God, zonder een speciale onthulling van de Vader (Matt. 10:17). Maar Paulus ging nog veel verder. Hij stond er op dat de gezindheid van het vlees dood en vijandschap tegen God is en niet in staat God een genoegen te doen (Rom. 8:6-8). Ooit, toen de natiën "in het vlees" waren, waren zij vreemdelingen. Nu, in Christus Jezus, is er een nieuwe mensheid waarin het vlees geen rol speelt (Efe. 2:13-18).

Paulus geeft duidelijk aan dat Jakobus' volgelingen vijanden waren van ons evangelie. Zijn brief aan de Galaten maakt dit duidelijk. Petrus, de rots waarop de koninkrijks-ecclesia was gebouwd, stond positief tegenover Paulus' missie, en at in feite ook met hen van de natiën voordat sommigen van Jakobus kwamen (Gal. 2:12). Toen schrok hij terug en speelde de hypocriet. Jakobus was de oorzaak van de ketterij in Galatië, een verdraaiing van het evangelie van Christus voor de natiën (Gal. 1:7). Hij wilde echt werken en wet stellen in plaats van genade. Hij degradeerde het evangelie voor vandaag tot hetzelfde niveau als het verkondigen aan de natiën in het koninkrijk. Paulus en de overstijgende genade van zijn geheim evangelie erkende hij niet, maar stond het tegen.

Uitgebreide en fundamentele veranderingen vonden plaats in het onderwijs en inzicht van Paulus tijdens diens loopbaan. Bijna alles wordt veranderd in zijn volkomenheidsbrieven. Hij was besneden en besneed ook Timotheüs, maar hij waarschuwt tegen de versnijdenis. Hij doopte, maar nu is er alleen een doop in geest. Bij de bijeenkomst werden valse broeders binnen gesmokkeld om zijn vrijheid in Christus Jezus te bespioneren, maar zelfs toen was hij niet onderschikt. Zij stonden op besnijden en wet houden, maar hij wilde hieraan niet toegeven. In die tijd scheen het goed om af te zien van het eten van afgodenoffers en bloed, en wat verstikt is, en prostitutie, en er kon geen gemeenschap zijn tussen de Joden en anderen, want de gelovigen onder de natiën waren nog niet samen gebracht in één lichaam. Toen was het geoorloofd, maar nu is het helemaal verkeerd om enige vleselijk onderscheid van dit soort te maken.

Tegen deze tijd had Paulus zijn verhaal al aan Cefas verteld. Dit wordt niet over Jakobus verteld, hoewel hij wel had kennisgemaakt (Gal. 1:18,19). Dit verklaart hun verschillende houding tijdens de conferentie. Petrus redde de natiën van gejudaïseerd worden. Maar geen van hen kon de grote waarheden onthullen die later door Paulus werden onthuld, in het bijzonder de geheimenissen. Zij konden zich niet realiseren dat de inzettingen al uitgewist en aan het kruis genageld waren, en dat de soevereiniteit en het gezag van Jakobus en zijn volgelingen was weggenomen. Had Jakobus de grote waarheid van de verzoening gekend, vrede tussen die veraf en die dichtbij waren, de nieuwe mensheid, het ene lichaam (Efe. 2:13-18), dan had hij de inzettingen niet kunnen maken. Als hij hun geestelijke zegeningen te midden van de hemelingen had gekend, hoe zou hij dan durven over hen te domineren?

In Efeziërs, waar hij de banden van de Besnijdenis met de Onbesnedenheid regelde, spreekt Paulus over deze dingen als in het verleden. "Herinner jullie daarom dat ooit jullie, de natiën in het vlees, die onbesnijdenis genoemd werden door die besnijdenis genoemd worden in het vlees, gedaan door handen, dat jullie, vóór die era, zonder Christus, vervreemd waren van het burgerschap van Israel en gasten van de verbonden van de belofte, geen verwachting hebbend en zonder God in de wereld ... De beide één makend ... de wet van de geboden in bevelen teniet doet, opdat Hij de twee in Hem zou scheppen in één nieuwe mens"(Efe. 2:12,13,15;SW). Nu is er in de ecclesia geen verdeling meer tussen Jood en heiden. Zou er wel zo'n verdeling zijn, dan zouden alle niet-Joden een "volk voor Zijn Naam" zijn en alle andere zouden besneden Israelieten zijn. En wij, de grote meerderheid van de lezers van dit essay, zouden nog steeds "zonder Christus, vervreemd ... van het burgerschap van Israel en gasten van de verbonden van de belofte, geen verwachting hebbend en zonder God in de wereld" zijn (Efe. 2:12;SW).

Voor de meesten van ons is het moeilijk te vatten waarom God feitelijk van plan is kwaad te doen, zodat Hij, over het algemeen, allen onder koppigheid besluit (Rom. 11:32). Waarom zou, in het boek Handelingen, zo'n type als Jakobus opgang maken in de latere hoofdstukken? Waarom wordt één man, in het vlees verwant aan Christus, toegestaan zo veel problemen te veroorzaken? Maar we mogen ook vragen waarom de Joodse natie, als zodanig, hun Messias verwierp. Het antwoord op dit alles is zeer eenvoudig. Het maakt deel uit van Gods plan en is de noodzakelijke achtergrond van menselijk falen om Gods toekomstige succes en heerlijkheid te vertonen. Als we niet zien dat alles uit God is, zelfs het kwaad, dan zal het voor ons moeilijk zijn de les die hier wordt onderwezen te verstaan.

Al dit kwaad is essentieel voor Gods doelstelling van het onthullen van de zwakte van het vlees, wat nog steeds een van de belangrijkste lessen is in verband met Israel en de natiën. Welk beter voorbeeld van het vlees kan in heel de mensheid gevonden worden dan de oudste broer van onze Heer? Zij deelden dezelfde moeder. Jakobus was de volgende in het gezin. Hij was niet alleen dichtbij door geboorte, maar bijna dertig jaren lang leefden ze hetzelfde gezinsleven. Zeker, geen van Jezus' halfbroers geloofde in Hem of in Zijn missie, maar toch moeten ze er van hebben gehoord, zeker toen Hij voor het eerst sprak in de synagoge in Nazareth. Het feit dat zelfs zij Hem niet aanvaardden is van groot belang voor een verstaan van het vlees en de vijandschap er van tegen God.

Jakobus, samen met zijn broers, geloofde vóór Zijn opstanding niet in Jezus (Joh. 7:5). In het geval van Petrus wordt ons medegedeeld dat vlees en bloed het niet aan hem onthulden (Matt. 16:17). Als broer van onze Heer naar het vlees kon Jakobus niet de kracht hebben om te geloven. Zelfs als hij het deed, toont de plaats die hij innam en de les die hij illustreert het falen van het vlees. Zijn vlees stelde hem in staat te domineren over zowel de Joden als de heidenen, maar het gaf hem niet de kracht om het koninkrijk tot stand te brengen. Veeleer werd, onder zijn leiding, Israel uit de olijfboom gehakt en weggeworpen (Rom. 11:10,24).

Ik heb veel sympathie voor de ongelovige Joden die niet met een heiden willen eten. In Jeruzalem zelf, echter, waar ik dacht ze in deze zaken erg streng zouden zijn, deelden we onze maaltijden met een Joodse professor van de universiteit, die misschien een beetje aarzelde, maar vrijelijk sprak over zijn werk, toen ik probeerde hem er naar te vragen. Maar toen ik naar een Joods restaurant ging, maakt ik de fout me voor het eten niet te "dopen." Eerst vroeg ik me af waarom ze, vóór hun maaltijd, naar een kraan in een alkoof gingen en de rug van hun handen douchten. Omdat ik dat niet deed keken ze me vragend aan. Ik heb niets met dopen in water, maar dacht dat het beter was dit daar iedere dag te doen, om te voorkomen dat ik aanstoot gaf en me verdacht maakte. Ik probeerde Jood te worden om zo de Joden te helpen.

In het toekomstige koninkrijk zullen er natiën zijn die Zijn Naam aanroepen. Dan zullen de Joden niet de fanatieke woede tegen hen vertonen die de volgelingen van Jakobus, de broer van de Heer naar het vlees, obsedeerde. Ja, niet alleen zal een afvaardiging van de natiën welkom zijn om op te gaan naar Jeruzalem om de Koning te aanbidden, IEUE van menigten, maar er zal stevig tegen hen opgetreden worden als ze er niet in slagen het te doen (Zach. 16:16-21). Als Jakobus dacht dat zij die geroepen werden door Petrus en Paulus de voorlopers waren van hen in het koninkrijk, waarom probeerden zijn volgelingen dan Paulus te vermoorden, alleen omdat zij hem met Trofimus in Jeruzalem hadden gezien, die, vermoedelijk, een van de mensen voor Zijn Naam was?

De last van Handelingen is niet de succesvolle vestiging van de "kerk," maar het volkomen falen van het koninkrijk. Het begint met Petrus en de apostelen (maar eerst hebben we Pinksteren in Jeruzalem), en toch hebben we tenslotte Israel verhard en verworpen in Rome. De overname van gezag over de natiën door haar latere, vleselijke, leiders, op grond van de foute veronderstelling dat het koninkrijk gekomen was, is vandaag niet van kracht. Jakobus' foute claim dat zij die door Paulus geroepen werden onderdanen van het koninkrijk waren, bleken vals, en kunnen nu niet toegepast worden, nu er geen koninkrijk is. Er zullen in de toekomst natiën voor Zijn Naam zijn, maar nu heeft de alles overstijgende genade van God een zevenvoudige eenheid, gebaseerd op één doop, één God en Vader van allen, Die over allen is en door allen en in allen (Efe. 4:4-6). Moge Hij ons alleen de genade geven er aan vast te houden!

M. JAEGLE




www.hetbestenieuws.nl