Wanneer we de Heilige Schrift benaderen met het oprechte verlangen om de allervroegste onthulling van Gods plan van redding te ontdekken, zullen onze geesten terug gaan naar ver vóór het eerste hoofdstuk van Genesis. God geeft ons een beeld van een uitgebreid gebied dat vooraf gaat aan het daar onthulde. Het is een buitengewoon kostelijk toneeltje, waarin de zoekende geest de meest kostbare schatten van kennis vindt. In het licht van Gods woord zijn de voorbereidingen van de Schepper, die vooraf gingen aan de feitelijke schepping, zo duidelijk onthuld, dat we in staat zijn niet alleen een algemeen overzicht te krijgen, maar ook de volgorde te herkennen waarin ze gebeurden.
Eerst krijgen we het voorrecht om waar te nemen hoe alles met God begon, toen alles nog in Hem was. Dat leidt ons er toe onze Redder te zien in Zijn goddelijke Zoonschap als het Orgineel van heel de schepping. Bovendien is het in het bijzonder bemoedigend voor ons geloof onszelf te zien in die vroege tijd als de eerstgeborenen van Gods successen in Zijn grootse doelstelling van het scheppen en verzoenen van het universum, in verband met de geschenken die Hij zelfs toen al voor ons voorbereidde. Naast dit alles zien we in deze, de vroegste van goddelijke onthullingen, een helder beeld van Gods heerlijke doel voor heel Zijn schepping. Ja, deze goddelijke uitspraken betreffen heel het universum, zefs voordat Hij het schiep, behoren tot de meest heerlijke geschenken van genade die te vinden zijn in de schatkamers van onthulling. Ze kunnen als volgt opgesomd worden:
a. God - Alleen
b. Alles in God
c. De schepping van Gods Zoon
d. Alles in Christus
e. Onze verkiezing in Christus
f. De voor-aionische genadegeschenken van de huidige ecclesia
Dit kan beschouwd worden als de allereerste goddelijke onthulling. We hebben geen rechtstreekse uitspraak hierover in de Schrift, maar het is gebaseerd op een passage die het veronderstelt en het wijst er duidelijk naar terug. Het is te vinden in Romeinen 11:36 - "Want uit Hem en door Hem en tot Hem is het al"(SW), en in 1 Korinthe 8:6 - "God, de Vader, uit Wie het al is"(SW). Op deze onthulling - alles is uit God - mogen we, om me te beginnen, de gedachte grondvesten van Gods eenzame bestaan. Omdat alles uit God is moet het voordien in Hem zijn geweest. Het was verborgen in God, zonder enig uiterlijk, zichtbaar bestaan, en daarom was er niets en niemand buiten God om. Volgens dit moeten we gedachten verbannen over een voortijds tijdperk waarin alles al bestond, zichtbaar en onzichtbaar, en ons neerbuigen in de diepste eerbied voor deze grootse en overweldigende gedachte: God alleen! Het is een schitterend heiligdom waarin God, de Vader, gelovigen toestaat in Christus binnen te gaan, daar waar Hij, in eenzame majesteit, op de troon zit. Dit is het verst terug dat het licht van Gods Woord onze geesten leidt. Hieraan voorbij ligt een domein waarin we niet kunnen treden, waarover God niets heeft onthuld.
Al het andere, behalve God, heeft een begin. Alleen Hij heeft er geen. God - zonder een begin! Er is misschien geen andere waarheid die zo volledig onze geestelijke mogelijkheden overstijgt, de werking van onze hersenen verdooft en laat zien hoe beperkt wij in ons denken zijn, als de grenzenloosheid van Gods bestaan. Hier stuit de zoekende geest op een barrière die ze, zonder te vrezen voor de eigen vernietiging, kan overwinnen.
In deze onthulling hebben we het best mogelijke commentaar op de vele Schriftplaatsen die het feit benadrukken dat er maar één God is (Deut.4:35,32:39; 2 Sam.7:22; 1 Kron.17:20; Jes.44:6,8; 1 Kor.8:4-6). Er is geen God dan Hij en er is niemand naast Hem! Dit wordt al duidelijk in het allereerste deel van de era vóór de schepping. Niemand anders heeft een begin en geen ander kan deze grootsheid met Hem delen.
In het verleden, net als in de toekomst, heeft God geen grenzen, alleen met dit verschil dat alleen Hij uit het grenzenloze verleden kwam, maar in de toekomst het hart van Zijn liefde Zijn eindeloosheid deelt met Zijn schepselen. Toch is dit slechts een van de oneindige kenmerken van de Godheid. Volgens de verklaring van Zijn Zoon in Johannes 4:24 is God geest. Dat is Zijn echte essentie. Volgens deze onthulling bezit God, in aanvulling op Zijn grenzenloos bestaan, ondenkbare grootheid en kracht. En daarbij is er ook onzichtbaarheid. Dit alles schept een diepe kloof tussen Hem en ons. Dit laat zien hoe ver en onbereikbaar God is, behalve wanneer we Hem zien als de vader, door Christus, Zijn Zoon en Bemiddelaar.
Niettegenstaande het feit dat deze bovenmenselijke proporties onze eigen nietigheid ontbloten, gezond geloof zal deze overweldigende onthullingen van de Godheid verwelkomen, in de erkenning dat zo'n God, Die niet beperkt kan worden tot welke zijde dan ook binnen het gebied van menselijke verbeelding, de enige garantie is van het succes van alles wat Hij heeft ondernomen. Hier pauzeren we om dank te geven voor de hoge eer bij het ons een blik geven op Zijn pré-aionische eenzaamheid.
Maar dit is niet alles wat de geest heeft onthuld over God in deze voortijdse periode. Volgens 1 Korinthe 2:10 doorzoekt deze alles, zelfs de diepten van God. Tot op dit punt was de onthulling van de goddelijke uiterlijkheden het belangrijkste onderwerp, niet Zijn innerlijk wezen. Maar nu wordt ons een dieper inzicht gegeven, want de geest leert ons wat hij heeft ontdekt in de diepten van God, dat wil zeggen: het gehele universum! De schepping die God voorzag bestond niet slechts in Zijn doelstelling, maar was feitelijk en in werkelijkheid ingesloten in Hemzelf. Dit brengt ons naar het volgende punt, met z'n verbazingwekkende uitspraak:
Net als in het voorgaande moeten we eerst erkennen dat de Schrift deze precieze bewoording niet gebruikt. Maar, zoals we al eerder zeiden, de waarheid dat "Alles is uit God", zonder enig bijzonder commentaar, veronderstelt dit kostbare feit, dat alles in God was. Om uit iets voort te kunnen komen is het nodig dat het tevoren er in was. Dat is een vanzelfsprekend axioma, en vereist geen proces van redeneren om het te vast te stellen.
Toch is het goed deze indirecte overbrenging van goddelijke kennis en de introductie er van met onderscheidingsvermogen te aanvaarden, en niet zonder meer aan de reserve voorbij te gaan waarmee het onthuld is geworden. Het voortijdse portaal dat leidde naar Zijn meest innerlijke verblijven, is afgeschermd geworden tegen alle publiciteit, zodat het voor een oppervlakkige blik niet duidelijk is, want het is de ingang naar Zijn heilige der heiligen. Dit kan alleen gedaan worden met diep, eerbiedig ontzag, opdat wij, aan wie deze genade is geschonken, nederig geworden door een bewustzijn van wat we zijn, een glimpje toegestaan mag worden in Zijn meest innerlijke zijn.
Het is een heel kostbaar en liefelijk plaatje dat voor ons wordt onthuld door de geest - het universum rustend in het hart van z'n Vader, God. Wat een schatkamer van diepste, goddelijke kennis, om de ultieme bron van alle schepping veilig opgeborgen te ontdekken tot de tijd van de schepping er van! Dit omvat alles wat bestaat, zonder uitzondering, niet Christus, de Zoon van God, uitsluitend. Dit is de eerste onthulling van de Zoon die aan de gelovige wordt gegund, en het is het fundament van Gods vaderschap en de heerlijkheden van de Zoon. Alle andere schepselen zijn onderverdeeld in klassen en worden genoemd: "al ... in de hemelen en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij soevereiniteiten, hetzij autoriteiten..."(Kol. 1:16;SW). Hoewel deze onderverdelingen gemaakt zijn in relatie tot Christus, kan er in feite naar verwezen worden vóór de schepping, want zelfs toen bestonden ze in God.
In het oorspronkelijke Grieks staat "al," of "het al" in het meervoud, en kan letterlijk weergegeven worden met "de allen." Hoewel deze uitdrukking nauwelijks geoorloofd is, toont het zeer duidelijk aan dat alles wat bestaat, of het nu materie, elementen of levende schepselen is, in Hem was. Absoluut niets bestond op dat moment buiten God.
Naast dit heeft "Alles in God" een zeer persoonlijke boodschap voor ons, want door deze waarheid ontdekken we de eerste aanwijzing over ons bestaan, lang voordat we geboren werden. Wat een diepte aan zegen is het te leren over de gezegende locatie, waar we ook onszelf vinden, de plaats van onze oorsprong! Ja, wat een versterking en vreugde voor ons geloof is het onszelf terug te vinden in God! We kunnen echt niet meer wensen voor een bevredigend antwoord op de vraag van waar we komen.
Met het oog op deze goddelijke verklaring kunnen we heel wel vragen: Hoe is het mogelijk dat de hele schepping, op een bepaald moment, in God kon zijn? Het Woord van God geeft ons verscheidene oplossingen voor dit probleem. Aangezien geloof "de aanname van het verwachte, een overtuiging van het niet geziene" is (Hebr. 11:1;SW), zou geen gelovige kunnen of willen twijfelen aan de waarheid van deze goddelijke onthulling, maar het zonder enige reserve in zich opnemen. En God heeft ons niet zonder verder bewijs gelaten, maar koestert het geloof dat Hem eert met voorbeelden die ons helpen deze heerlijke waarheid te verstaan, dat velen vaak ingesloten zijn in één enkele. In feite heeft God dit tot een principe gemaakt in Zijn citaten.
Reagerend op het woord van de Schepper bracht de aarde groen, kruiden en vruchtbomen voort, waarvan de zaden alles in zich hadden dat daarna is verschenen. Het is nauwelijks mogelijk alles in woorden weer te geven wat dit inhoudt. Alle oogsten sindsdien tot aan nu, en in de toekomst, waren echt ingesloten in deze originelen, en zij zijn uit hen voortgekomen. Zo geeft zelfs de natuur, met z'n elementaire en beperkte onthulling, ons een goed voorbeeld dat uitlegt hoe alles in het begin in God kon zijn.
Een zelfs eenvoudiger bewijs van dit principe is te zien in het ras van de mensheid, want iedere laatste van het menselijk ras was op een moment in Adam, de voorvader van ons allen.
Het is meer dan alleen interessant te zien dat een product van de moderne wetenschap (mogelijk onbewust en zonder het te bedoelen) bewijs levert voor de betrouwbaarheid van dit principe. Dat is het nucleaire onderzoek. Verbazingwekkend is niet alleen de geweldige concentratie van kracht, maar het eerdere werk dat dit bereikt, dat wil zeggen de terugkeer van materie naar z'n voorgaande elementen door reductie in volume. Het verbazingwekkende er van is dat het terug gebracht wordt naar z'n kleinste afmeting, maar toch dezelfde mate aan kracht behoudt. Een staaf uranium van een meter lengte, bijvoorbeeld, kan zeer gereduceerd worden, maar toch blijft het gewicht er van gelijk. De arbeiders in de eerste atoomfabriek, zo lezen we, vroegen zich af hoe grote hoeveelheden materiaal werden ingebracht, maar niemand zag ooit iets er uit gaan.
Als God de mens toestaat, in hun vroegste stappen, om de oorspronkelijke toestand van materie te ontdekken en zulke verbazingwekkend resultaten te bereiken in de mutatie en verkleining van materie, dan mogen we een duidelijke aanwijzing zien van de geconcentreerde vorm waarin het universum moet hebben bestaan vóór de schepping. Zelfs als we het spoor van de wetenschap volgen zal het ons helpen de heerlijke waarheid te grijpen van de insluiting van allen in God. Toch is dat slechts één aspect en dit wordt slechts zwakjes aangeduid. Bovendien is het niet nodig het universum in de kleinste vorm te visualiseren om deze waarheid te kunnen geloven, want God is onuitspreekbaar groot. Hij is geest en als zodanig kan Hij geen meetbare massa of afmeting hebben. Buiten dit alles om aanvaardt de man van God dit puur externe aspect zonder problemen, gewoon omdat het staat geschreven. Gods Woord onthult een veel groter aspect, de esoterische eenheid van de Schepper met het universum, waaruit de vroegste stralen van Zijn onmetelijke liefde schijnen.
Deze onthulling van de insluiting van allen in God ontneemt het fundament aan alle speculatieve redeneren over de oorsprong van het universum, want alleen God is de bron er van. Wanneer de wetenschap alles herleidt tot één cel, dan is dat een goede indicatie, maar het rif waarop dit onderzoek vaak strandt is de weigering om deze cel z'n juiste naam te geven, en ze te erkennen als God en Schepper.
Door z'n insluiting in God was de hele schepping vitaal verenigd met z'n Schepper. Ondanks de latere scheiding door zonde en oordeel, zijn de wortels van deze eenheid niet verstoord geraakt en hebben ze, als de basis voor het bereiken van Zijn plan van redding, hun onverminderde waarde en belang behouden.
Maar niet alleen met God, ook met Christus was de schepping in een vitale eenheid. Oorspronkelijk belichaamde God alles in Christus en vormde het een eenheid samen met God. Deze waarheid leert dat, overeenkomstig de goddelijke bedoeling, niet alleen Hij, maar ook Christus verenigd zal worden met de schepping, en dat is de grond waarin het anker van de verzoening rust.
Door "het al in God" wordt het hele universum, met God en Christus inbegrepen, naar voren gebracht als de grootste en machtigste van alle eenheden. God en Christus zijn zo verenigd in Gods werkzaamheden met "het al" in de meest esoterische van eenheden. Alles behoort tot God en is van Christus. In deze eerste onthulling van God en Zijn Christus is de periode die vooraf ging aan de schepping, worden de omtrekken van de normale staat van schepping blootgelegd.
Deze oorspronkelijke insluiting van alles in God is zo alomvattend, dat geen enkel schepsel enige onafhankelijke oorsprong kan opeisen. Deze onaantastbare waarheid leidt ons er toe onvrijwillig te denken aan een uniek en machtig wezen: Satan, de Tegenstander van God. Ook hij had zijn begin in God. De onthulling hiervan, zijn oorsprong, is van veelzijdig belang, want het geeft ons de juiste basis voor een correct verstaan van zijn loopbaan en activiteit, en levert de sleutel voor de oplossing van het probleem van het kwaad in de wereld.
Satans positie en zijn relatie met God in die voortijdse toestand moeten vastgehouden en ingeprent worden in ons geloof. Daar was hij, absoluut onderschikt aan God, figuurlijk gesproken, als de onbewuste klei in de handen van de Grote Pottenbakker, Die hem niet alleen zijn uiterlijke vorm gaf, maar hem voorzag van zijn karakter en autoriteit.
Dientengevolge, als Satan, zoals hij is, niet zou zijn zoals God hem bedoelde, dan heeft hij feitelijk Gods plannen met de schepping tegengewerkt, tegen Zijn wil, tot Zijn nadeel en dat van Zijn Gezalfde. Trouwens, hij zou dan niet alleen zelf de noodzaak voor redding hebben voortgebracht, maar hij zou die tegelijkertijd veroordeeld hebben tot een betrekkelijk falen. Er is geen uitweg uit dit dilemma. In dit geval zou de Schepper een ernstige fout gemaakt hebben. Zijn banden met dit schepsel zouden zijn als een fundamenteel falen, dat vanaf het prille begin Zijn scheppingsplan zou bestempelen tot een verloren spel. God zou begonnen zijn met het missen van het doel, en dat is de figuurlijke definitie van zondigen.
Een vakkundig arts kan, met al zijn kennis van de lichamelijke structuur van het menselijk lichaam, vaak een tevoren een aanstaande crisis en een ziekte voorzien en stappen nemen om ze te voorkomen, met wisselende mate van succes. Als de menselijke geest in staat is dit te doen, hoeveel meer diepgaand is Gods kennis van de diepste essentie van al Zijn schepselen, niet alleen sinds ze werden geschapen, maar al toen ze nog ingesloten waren in Hemzelf.
Zelfs de Psalmist wist van dit goddelijk inzicht, want hij schreef: "Uw ogen zagen mijn embryo." En de profeet Jeremia doet deze verbazingwekkende uitspraak: "Voordat Ik jou in de buik vormde, kende Ik jou" (1:5). Ook David getuigt: "JAHWEH doorzoekt alle harten en iedere vorm van bedenksels"(1 Kron. 28:9;SW). "U begrijpt mijn gedachten van verre" (Psalm 139:2;SW).
Dit zijn slechts kleine hinten, onbelangrijke fragmenten van Gods machtige vooruitblik van de periode vóór de schepping. Maar de wortels er van gaan veel dieper dan alleen voorkennis van alle dingen en de ontwikkeling van de schepping. Onontkoombaar leiden deze besliste uitspraken naar de overtuiging dat God de weg naar de minuten en het machtigste van Zijn scheppingen vastlegde volgens een vooropgezet plan. Bij het uitvoeren er van zal niets onvoorziens Zijn weg blokkeren, want het gaat "naar het voornemen van Die alles werkt naar de raad van Zijn wil"(Efe. 1:11;SW). Alleen Hij is de primaire en afsluitende oorzaak van alles wat kan gebeuren.
Met deze soevereine, veelzijdige, unieke en absoluut complete scheppende macht, zou Hij nooit een crisis over het hoofd gezien hebben waarin een hoogstaand figuur onafhankelijk en tegengesteld zou kunnen handelen aan Hem en kwaad kunnen scheppen en omvormen in Zijn bitterste vijand, en zo Zijn schepping eindeloze en onherstelbare schade toebrengen.
Zo'n opstand zou Hij in het begin er van voorzien en ontdekt hebben, en het zou in het geheel geen inspanning zijn geweest om zo'n twistziek schepsel weg te doen, als een wortel van akelig kwaad. Maar we zouden echt niet openlijk van zulk een zaak moeten spreken, want het komt gevaarlijk dicht bij godslastering. Hoe zou het zaad van zo'n schepsel ooit een plaats kunnen vinden in de absoluut goede en heilige God?
Het verlangen de oorsprong van het kwaad in Satan te zien, staat gelijk aan een diepgewortelde ontkenning van de absolute godheid van God, en is een grote hindernis voor een leven van overwinnend geloof, omdat het bij prilste begin al een schaduw werpt op de heerlijke voleinding. Waar is Zijn almacht als zelfs al één schepsel in staat is Zijn plannen in de war te sturen? "JAHWEH doet de raad van natiën teniet, Hij verwerpt de bedenkselen van volken" (Psalm 33:10;SW). "Ik zal de raad van Juda en Jeruzalem in deze plaats ijdel maken" (Jer. 19:7;SW). Is Hij Die dit doet machteloos in de aanwezigheid van het plan van één enkele van Zijn vele schepselen? Wat zou dat Paulus' bewonderende lof over Gods wijsheid en kennis verduisteren (Rom. 11:33)!
De diepe betekenis van de onthulling dat alles uit God is, staat geen enkele mening toe die inhoudt dat ieder schepsel maar kan doen wat hem goeddunkt. Nee, ook deze, alleen en met alle anderen, waren vanaf het begin ingesloten in een vastgelegd en onveranderlijk goddelijk plan. Het bewijs hiervoor zit 'm in het feit dat, in werkelijkheid, de tegenstander slechts de bedoeling uitwerkt die diep verankerd was in Gods liefde, en hij is wat hij is om het hoge doel van de goddelijke aanhankelijkheden te vervullen. Dat is de bevredigende oplossing van dit moeilijke probleem. De juistheid er van wordt voortdurend bevestigd in het Woord van God.
De insluiting van het universum in God voordat het echt geschapen werd, laat zien hoe sterk de banden zijn die het met z'n Schepper verbinden. Niet buiten Hem, zonder enige nauwe relatie met Hem, werd het geschapen, maar het is uit Hem voortgekomen. Het ontstond in Hem en het kwam uit Hem voort. Daarom is er, vanaf het prille begin, een onscheidbare eenheid tussen God de Schepper en Zijn schepping. Hoe diep de wortels van deze eenheid gaan kunnen we nauwelijks zeggen. Maar wanneer we denken aan hoe het gaat in de menselijke geslachten, dan krijgen we een flauw vermoeden van de vroegste impulsen van Gods liefde bij het oproepen van het universum.
M. JAEGLE
Door naar deel 2.