Paulus voelde zich gedrongen een brief te schrijven aan de "ecclesia" of kerk van Filippi. Het was een goede kerk. Het is duidelijk dat hij voor hen een grote genegenheid had. De reden voor het schrijven van de brief was niet om een nieuw stuk leer vast te leggen, noch de leerstellige waarheden te benadrukken die hij al eerder had vastgelegd in brieven aan de Romeinen, Korinthiërs en Galaten. Het wordt uit hoofdstuk 1:28 en 3:2 duidelijk dat Paulus bezorgd was toen hij hoorde dat de Filippenzen leden onder de een of andere vervolging, en ook dat hun geloof aangevallen werd door mensen die hij "boze werkers" noemde, die mogelijk Joods waren, want hij zegt: "Ziet de versnijdenis." Niet in staat deze zeer geliefde kerk te bezoeken, omdat hij gevangen zat in Rome, neemt hij zijn toevlucht tot het schrijven van een brief, om hen en hun geloof te versterken.
Wat hem het meeste bezig houdt is hun moraal op te vijzelen, door te verhelderen wat hun gedrag, als Christengelovigen, zou moeten zijn met het oog op vittende en schadelijke tegenstand. In 1:27 zegt hij: "weest burgers, waardig het evangelie van Christus, opdat hetzij komend en jullie waarnemend, hetzij afwezig zijnd, ik over jullie moge horen dat jullie vast staan in één geest, één ziel, samen strijdend voor het geloof van het evangelie"[let op dat hij in 3:20 zegt: "ons burgerschap behoort in de hemelen, waaruit ook wij de Redder verwachten, de Heer, Jezus Christus"](SW).
De vergelijking van ons gedrag in het Christelijk leven met een atletiekrace was bij Paulus favoriet. Hij gebruikt het opnieuw in deze brief (3:14), en ook in 2 Tim. 2:5 en 4:7. Er gebeurde niets met de Filippenzen dat Paulus niet in grotere mate zelf geleden had. Daarom gaat hij in zijn letter door met deze kerk op te roepen zijn eigen voorbeeld te volgen.
Zij die dit artikel lezen zouden op dit punt de hele Filippenzenbrief moeten doorlezen, want het bestaat in onze Bijbel uit slechts vier hoofdstukken. Het is een zeer belangrijke brief, waarmee iedere hedendaagse gelovige bekend zou moeten zijn. Net als de Filippenzen moeten we vandaag leven met ons geloof in Christus en met een verlangen Hem waardig te zijn, met het oog op de sociale toestanden die in toenemende mate neigen dit geloof te devalueren en de standaarden van gedrag te verlagen.
De hele kern van Paulus' aanbevelingen in de brief kan gevonden worden in hoofdstuk 3:8-14, zichzelf als voorbeeld gebruikend. In de meest heerlijke woorden beschrijft hij wat hij gewonnen heeft uit de kennis van Christus.
"Dat ik ..."
Christus zou winnen
In Hem gevonden zou worden
Rechtvaardigheid zou vinden die van God is
(met andere woorden, een rechtvaardigheid die voortkomt uit Christus' geloof)
Christus zou kennen
De kracht van Zijn opstanding zou kennen
De gemeenschap aan Zijn lijden zou kennen
Eenvormig zou worden aan Zijn dood
Uiteindelijk zou komen tot opstanding uit de doden.
Wij weten van geen ander deel van het Nieuwe Testament dat meer volledig of meer beknopt de uitgebreidheid van de geestelijke rijkdommen voor de individuele gelovigen in Christus opsomt. Het is omdat deze rijkdommen de genadevolle, onverdiende gift van God zijn, dat wij onszelf zouden moeten gedragen op een wijze die de Gever waardig is.
U zult opmerken dat midden in het hart van de lijst die door Paulus wordt gegeven, waar hij spreekt van zijn winsten, "Christus zou kennen" staat. Daarom moeten we onszelf de vraag stellen: "Kennen we Christus echt?" Niet over Hem weten, maar Hem kennen. Het Griekse woord hier is GINOSKO, dat 'kennen door ervaring' betekent, zoals we onze verwanten en vrienden kennen, anders dan een ander Grieks woord dat intuïtieve kennis, of kennis zonder inspanning, betekent. Het is een redelijke aanname dat alle gelovigen verenigd zijn in een willen om Christus meer ten volle en intiem te leren kennen. Maar het is juist op dit punt dat een wijde afwijking in het Christendom aan het licht komt over welke methode gebruikt dient te worden. Er zijn er die tevreden zijn met Christus te kennen als de Jezus van de vier evangeliën. En er zijn anderen voor wie dit niet voldoende is, en Paulus is onder hen en dat zouden wij ook moeten zijn. Laten we eens zien hoe Paulus omgaat met deze afwijking onder de gelovigen.
Bij het lezen van het boek Handelingen zien we hoe Paulus, na zijn bekering, vele jaren doorbracht als een nieuwe Joodse gelovige, zichzelf richtend tot hen van het Hebreeuwse geloof en hun buitenlandse proselieten. Kort gezegd, hij beperkte zijn poging om mensen tot het nieuwe Christelijke geloof te bekeren tot mensen die synagoge bezoekende houders van de oude Israelische tradities waren; in feite hetzelfde soort mensen dat bijeenkwam om Jezus te horen toen Hij nog leefde, maar Hem verwierpen en instemden met Zijn kruisiging (Hand. 9:20-22). Na de gebeurtenissen van Handelingen 13 wordt Paulus' bediening wijder, zowel in geografische als in menselijke termen. In toenemende mate hechtten heidenen zich aan het toen nieuwe geloof, en in toenemende mate wezen de Joden dit af, omdat het afbreuk deed aan het gevoel van vleselijke superioriteit die zij tot dan toe genoten als erfgenamen van de beloften.
Paulus had zeker een formidabele taak voor de boeg. In essentie was "zijn evangelie" een "geestelijk evangelie." Het was niet gekoppeld aan het vlees. Het preekte een nieuwe houding tot leven en verkondigde een toekomstige heerlijkheid "in Christus;" het benadrukte de genade van God en de ondoeltreffendheid van rechtvaardigheid door wet en werken. Het volk aan wie hij preekte en schreef was in het geheel niet gewend te denken in termen van geestelijke waarden; veeleer waardeerden zij wereldse voordelen en voorrechten. Vandaar dat de eerste resultaten (met een paar opmerkelijke uitzonderingen) neigden de vleselijke trots van de Joden teleur te stellen en die van de heidense bekeerlingen op te blazen, die zich nu konden beschouwen als gelijkwaardig aan Israel! Daarom ondervond Paulus, die "geestelijke" man, dat hij stond tegenover zeer vleselijke bekeerlingen. Dit wordt in de eerste Korinthebrief onderstreept.
Die kerk typeert het probleem waar Paulus mee te maken had - het denken van het vlees. Deze bekeerlingen aanvaardden Christus, maar zij kenden Hem "naar het vlees"(2Kor. 5.16). Hoe anders waren de Korinthiërs na de bekering dan wat zij daarvoor waren? Naar het bewijs van Paulus zelf, moet het antwoord zijn: "zeer weinig." Ze waren twistziek (hoofdstuk 1:10-12); ze waren sektarisch en onvolwassen in hun denken (hoofdstuk 3:1-4); ze waren vraatzuchtig (hoofdstuk 11); ze waren nog onderschikt aan veel vleselijke lusten (hoofdstuk 5). Het is duidelijk dat ze Christus waardeerden in termen van het vlees; ze genoten van de status en vrijheid die zij begrepen dat het nieuwe geloof hen in het vlees bracht. Maar zij "KENDEN" Christus niet in Paulus' termen van de geest (hoofdstuk 3:1).
Paulus' eerste brief aan hen, samen met de corrigerende bediening onder hen van die vrienden van Paulus genoemd in het 16e hoofdstuk, bewerkte een duidelijke en snelle verandering in het gedrag en verstaan van de Korinthiërs tegen de tijd dat Paulus neerzat om zijn tweede brief te schrijven. Maar toen voelde hij zich in staat tot hen te spreken als "geestelijk," als tot volwassenen en niet als tot "minderjarigen" in Christus, want in het vijfde hoofdstuk van de tweede brief komt die heerlijke uitspraak: "zodat wij, vanaf het nu, niemand waarnemen naar het vlees, maar zelfs indien wij Christus naar het vlees gekend hebben, kennen wij hem nu niet meer. Daarom: indien iemand in Christus is, die is een nieuwe schepping. Het oude ging voorbij. Neem waar! Het is nieuw geworden!"(vs. 16,17;SW). Dan gaat hij verder om uit te leggen dat in Christus God de wereld met Zichzelf verzoent, gevolgd door vele andere hoog geestelijke zaken die hij onmogelijk in de eerst brief had kunnen schrijven, toen zij Christus alleen kenden "naar het vlees."
Paulus' evangelie, dat hij in Romeinen 1:16 omschrijft als Gods kracht voor redding voor iedereen die gelooft, is gebaseerd op
(a) CHRISTUS GEKRUISIGD
(met Hem ook de OUDE MENSHEID)
en
(b) CHRISTUS OPGEWEKT
(met Hem ook de NIEUWE MENSHEID)
(Lees Rom. 6:2-7: Rom. 8:1-14; 2 Kor. 5:14-17; Gal. 6:15)
Dit evangelie, zo verklaart Paulus, is "is zeker dwaasheid voor hen die verloren gaan, maar voor ons, die gered worden, is het kracht van God"(1 Kor. 1:18;SW). Dit te geloven en het eigen oude zelf met Christus te identificeren in zowel dood als opwekking, is "in Christus" zijn. Dit is een geestelijk concept, dat alleen begrepen kan worden in het hart van een gelovige in Christus, en het wordt aan de gelovige medegedeeld door de geest van God (1Kor. 2:10-13). Het is niet een wereldlijke waarheid, noch komt het door het rationele begripsvermogen van de mens, hoe slim en intellectueel hij ook mag zijn. Het tegendeel is waar, de natuurlijke mens ziet het als een "dwaasheid" (1Kor. 2:14). Het begripsvermogen van de gelovige stamt niet af van zijn eigen natuurlijk denken; ja, hij kan alleen ingaan in deze geestelijke waarheid omdat hij "het denken van Christus" heeft (1 Kor. 2:16;SW).
Paulus had in zijn latere brieven veel meer van deze geestelijke waarheden te leren voor hen die in Christus zijn, rijzend tot een sublieme piek in de brieven vanuit zijn gevangenis in Rome (Efeziërs, Filippenzen en Kolossenzen). Dit is niet de gelegenheid om op deze onthullingen in te gaan. Wij begonnen met de gedachte over wat het beteken Christus te kennen. Wij menen dat het alleen de gelovige is die doorgaat Paulus' evangelie te bestuderen in al z'n rijkdom, die met hem kan hopen te zeggen: "O diepte van rijkdom en wijsheid en kennis van God!"(Rom. 11:33;SW).
Het is een triest feit dat het Christendom, als geheel, tevreden is met Christus te kennen "naar het vlees," net als die vroege Korinthiërs. Natuurlijk weet het VAN Christus; het weet dat Christus stierf en werd opgewekt uit de doden. Als feiten preekt het beide waarheden; maar daar schijnt het allemaal bij te blijven. Het schijnt geen geestelijk begripsvermogen te hebben van de KRACHT van het evangelie om de individuele gelovige over te zetten in een vollere kennis van Gods wijsheid en liefde in Christus; van de KRACHT die zonde totaal vernietigt, en daarmee ook de oude mensheid, om vervangen te worden door een NIEUWE SCHEPPING (2Kor. 5:17); van de KRACHT om de gelovige in hemelse plaatsen te zetten(Efe. 2:6), nu in geest, maar feitelijk wanneer Christus allen die van Hem zijn tot Zich zal roepen - wanneer we zullen "KENNEN" zoals ook wij gekend zijn (1 Kor. 13:12).
Terug kerend naar we onze overdenkingen begonnen, in Filippenzen 3, is het niet vreemd dat, in vers 7, Paulus verklaart dat hij alle vleselijke voordelen die door hem in de verzen 5 en 6 worden opgenoemd, met plezier weggooit in ruil voor gevonden te worden "IN CHRISTUS" en voor het Hem "KENNEN." Die mens zal wijs zijn die Paulus' voorbeeld volgt. Christus kennen "naar het vlees" is niet voldoende. Het Christendom, met zijn kathedralen, kerken, prachtige versieringen, heilige muziek, rituelen en ceremonieën, kledij, en eindeloze bijeenkomsten en conferenties, zal getuigen van Christus "naar het vlees." Maar daarin is geen "KRACHT voor redding." Alleen wanneer we de geest van God toestaan tot ons te spreken door de onthullingen die door Christus Zelf aan Paulus werden gegeven (Gal. 1:12), zullen we in staat zijn de dingen te verstaan die "door de geest geleerd" worden (1Kor. 2:13). Alleen op deze wijze kunnen we er toe komen Christus te kennen zoals Paulus dat deed toen hij aan de Filippenzen schreef.