In Handelingen lees je hoe het de 12 apostelen (inclusief Mattias) ging, terwijl Saulus later geroepen werd en afzonderlijk van de anderen verder ging vanaf Handelingen 13:1-8.
In Handelingen 2:38 wordt de doop één van de voorwaarden om deel te hebben aan de gemeente, die naar het koninkrijk der hemelen op aarde toeleefde.
"‘En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus
Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen’."
Hier lees je twee voorwaarden: ‘bekeert u’ en ‘u late zich dopen’; dit is ‘tot vergeving van uw zonden en gij zult de gave des heiligen geestes ontvangen’. Dus het gevolg van het voldoen aan de twee gestelde voorwaarden levert twee gevolgen op: vergeving van zonden en ontvangst van de gave van de heilige geest. Hier is de doop in water dus een voorwaarde.
En het leidt tot het ontvangen van de gave van de heilige geest.
Bij Cornelius zien we een andere volgorde:
"‘Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de heilige Geest op allen, die het woord hoorden.
En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren meegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort, want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken. Toen merkte Petrus op: Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de heilige geest hebben ontvangen? En hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus. Toen verzochten zij hem nog enige dagen te blijven’"
(Handelingen 10:44-47)
Op het spreken van Petrus viel de heilige geest op Cornelius en de andere aanwezigen. Pas
daarna spreekt Petrus van de doop in water en zij werden gedoopt. Dus bij deze heiden Cor-nelius is de volgorde omgedraaid. Dit is een teken van de veranderingen, die plaatsvonden.
Van Saulus lezen we, dat hij tot ommekeer kwam en de Heer leerde kennen in Handelingen 9, en later, in Handelingen 22:16 wordt duidelijk, dat hij zich doopte direct na die ommekeer.
In Handelingen 13 wordt de naam Saulus in Paulus veranderd bij zijn afzondering van de anderen. Dit tekent de andere bediening, die hij kreeg: naar de heidenen, rechtstreeks, zonder tussenkomst van het volk Israël. Na zijn reis met Barnabas blijkt, dat er een deur van geloof voor de heidenen geopend was door God (Handelingen 14:27).
Je leest niets over dopen in water door Paulus. Dat hij dat incidenteel wel deed, blijkt uit 1 Corinthiërs 1:14-16. Maar de nadruk ligt op spreken van het woord, geloven en de gevolgen
ervan; geestelijke activiteiten staan op de voorgrond.
Bij Israël en de twaalf apostelen werden allen in water gedoopt, maar niet allen werden in de geest gedoopt; zij, die de doop van Johannes ondergingen, hadden niet eens van de heilige geest gehoord! (Handelingen 19:1-6).
In Handelingen zien we een omkering hiervan; allen werden in de geest gedoopt, maar niet allen werden in water gedoopt (Handelingen 10:44-47; Corinthiërs 1:14-16).