Les 1: Waar of wat is het huis van de Pottenbakker?
De uitdrukking, "huis van de pottenbakker" komt twee maal voor in dezelfde passage in Gods Woord, namelijk in Jeremia 18:2 en 3. Laten we ze eens samen lezen in de verzen 1 tot en met 12:
"1 Het woord, dat van de Here tot Jeremia kwam:
2 Maak u op, daal af naar het huis van de pottenbakker, en daar zal Ik u mijn woorden doen horen.
3 Toen daalde ik af naar het huis van de pottenbakker, en zie, hij was juist bezig een werkstuk te maken op de schijf.
4 Mislukte de pot die hij bezig was te maken, zoals dat gaat met leem in de hand van de pottenbakker, dan maakte hij daarvan weer een andere pot, zoals het de pottenbakker goed dacht te maken.
5 Toen kwam het woord des Heren tot mij:
6 Zal Ik niet met u kunnen doen zoals deze pottenbakker, o huis Israels? luidt het woord des Heren. Zie, als leem in de hand van de pottenbakker, zo zijt gij in mijn hand, huis Israels!
7 Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen;
8 maar bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht aan te doen.
9 Het andere ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat Ik het zal bouwen en planten;
10 maar, doet het wat kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen, dan zal Ik berouw hebben over het goede waarmede Ik had gezegd hun te zullen weldoen.
11 Nu dan, zeg toch tot de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem: Zo zegt de Here: zie, Ik bereid rampspoed over u en beraam tegen u een plan; bekeert u toch een ieder van zijn boze weg en betert uw handel en wandel.
12 Doch zij zeggen: Het baat niet, want wij zullen onze eigen gedachten volgen en een ieder naar de verstoktheid van zijn boos hart handelen."
Het is duidelijk dat in deze passage het huis van de Pottenbakker gebruikt wordt als illustratie voor de instructie van Israël door een van haar profeten. Indien het werk van de Pottenbakker in de Schrift beperkt zou zijn tot dit ene geval, hoe belangrijk het ook is, dan zouden we twijfelen of we het gekozen zouden hebben als de basis voor onze overdenking in deze serie. Maar we stellen voor andere Schriftplaatsen aan te wijzen over het werk van de Pottenbakker, sommige waarvan men niet zou verwachten dat het daar over gaat.
Maar voordat we verder gaan, moeten we eerst stellen dat het huis van de pottenbakker een werkplek is, de plaats waar hij zijn vak uitoefent en niet direct een woonplaats, hoewel Hij er natuurlijk ook kan wonen. We spreken tegenwoordig over "werkplaatsen" en zij die ze bezitten wonen er meestal niet. Het huis van de pottenbakker is waar hij werkt en waar hij zijn vakmanschap laat zien.
Het huis van de pottenbakker in Jeremia 18 was kennelijk in een vallei, want de profeet wordt opgedragen er naartoe af te dalen[een goede conclusie van Essex. Een pottenbakker heeft natte klei nodig en die vindt je niet op de top of helling van een heuvel, maar in een vallei, waar het vochtig is;WJ] . Voorzetsels zijn in de Schrift van groot belang en Gods Woord spreekt van "optrekken naar" Jeruzalem op naar het Huis des Heren en "naar beneden gaan"(letterlijk in het Hebreeuws in bv. Gen. 37:25), "opvaren" ten hemel, "nederdalen" in het graf, enz.
Hier gaat het over afdalen naar het huis van de pottenbakker, omdat de profeet lichamelijk naar beneden moest om er te geraken. Geestelijk is het dit: hij moest zichzelf vernederen indien hij van God wilde leren. Wij moeten dit allemaal doen als we van Hem willen leren, omdat God de trotse weerstaat en genade schenkt aan de nederige. We moeten onze eigen verbeelding opzij zetten - onze eigen vooringenomen ideeën - en onze kennis zoeken in de plaats die Hij aanwijst. Veel van de ellende die mensen vandaag tegenkomen wordt veroorzaakt door het veronachtzamen van Gods Woord en hun voorkeur voor hun eigen gedachten, boven de principes die God in Zijn wijsheid geboden heeft. Gods wijsheid is voor hen tot domheid geworden en de menselijke wijsheid is op gelijke wijze voor God tot domheid geworden. En toch werd de mens geschapen naar Gods beeld en gelijkenis!
Er kunnen een behoorlijk aantal lessen getrokken worden in het huis van de pottenbakker. Het voorval waarvan de profeet getuige was, was een eenvoudig voorbeeld, het valt bijna niet eens op, maar toch zijn de lessen die we er uit kunnen trekken diepzinnig in betekenis.
Ten eerste valt op dat de pot mislukt, maar dat de pottenbakker ze niet repareert. Hij brengt de klei terug tot een vormeloze klomp en maakt daaruit een andere pot.
Om een persoonlijke noot aan te brengen: we zagen dit zelf gebeuren toen we een kleine pottenbakkerij bezochten in het zuiden van Wales. Boven de ingang hing een inscriptie, genomen uit Romeinen 9:
"Of heeft de pottenbakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik?"
(Rom. 9:21)
Eenmaal binnen zagen we een pottenbakker achter zijn draaischijf en hij had net een, in onze ogen, perfecte vaas gemaakt. Maar iets aan het werkstuk beviel hem niet en onmiddellijk perste hij de vaas samen in zijn handen en bewerkte daarna de vormeloze klei tot een ander voorwerp, deze keer een schaal. Hier was hij duidelijk tevreden mee, want hij zette ze terzijde, klaar voor de oven.
Ten tweede nemen we waar dat het voorwerp vernield werd door de handen van de pottenbakker. In de daarop volgende verzen vergelijkt God Zichzelf met deze pottenbakker en de natie Israël met het vernielde werkstuk. Maar Israël, met al haar fouten, met al haar ongehoorzaamheid, met al haar rebellie tegen God, zal nooit toegestaan worden uit Zijn hand te glippen. Hetzelfde geldt ook voor de mensheid, ja, ook voor heel het universum. Omdat de schepping nooit uit Zijn handen is, aanvaardt God de verantwoording voor alles wat er met Zijn schepselen gebeurt. Let op: verantwoordelijkheid is iets heel anders dan aanspreekbaarheid; God vereist nog steeds dat allen voor Hem aanspreekbaar zijn op hun daden.
Ten derde zien we dat het voorwerp al vernield werd toen het gemaakt werd. In het geval van Israël werd het voorwerp al vernield op het moment dat ze geboren werd, in de Sinaï. Dit werd aangetoond door het feit dat, zelfs toen Mozes op de berg was, de wet van het Verbond ontvangend dat de nieuw geboren natie gezworen had te houden, het volk al een gouden kalf aan het maken was om dat te aanbidden. En ook: de bedelaar bij de Schone Poort van het heiligdom(Hand. 3), die een beeld was van Israël, was "verlamd ... van de schoot zijner moeder aan"(Hand. 3:2).
"...maakte hij daarvan weer een andere pot". Deze woorden laten de macht van de pottenbakker zien om er iets nieuws van te maken. De nieuwe pot kan er uitzien als de eerste, of hij kan totaal anders zijn, zoals we zagen in Wales, toen de vaas veranderd werd in een schaal. In het geval dat Jeremia zag, zijn we er behoorlijk zeker van dat de nieuwe pot gelijk zou zijn aan de oude, want het voorval was bedoeld om Gods handelen met Israël aan te tonen, en de nieuwe natie Israël zou in die zin lijken op de oude, dat het niet zou gaan om een geheel nieuwe schepping, maar om een wedergeboorte. De beloften aan Israël, in de eerste brief van Petrus, zijn een herbevestiging van die welke door God aan de natie gedaan werden in de Sinaï(vergelijk 1Petrus 2;9 met Ex. 19:5). Maar nu worden ze onvoorwaardelijk gedaan, het "indien" is verdwenen.
Een pottenbakker heeft zowel het recht als de macht om met de klei in zijn hand te doen wat hij wil. "..dan maakte hij daarvan weer een andere pot, zoals het de pottenbakker goed dacht te maken... Zie, als leem in de hand van de pottenbakker, zo zijt gij in mijn hand, huis Israels!"
De hoofdstukken 18 en 19 van Jeremia geven Gods handelen tegen Israël weer, omdat, zoals Hij zegt, "..zij hun nek hebben verhard om niet naar mijn woorden te horen"(Jer. 19:15). God kan zowel goed als kwaad doen.
Voordat we de zaak verlaten zoals die toepasbaar is op Israël, willen we nog even kijken naar Jesaja 45:11.
"Zo zegt Yahweh Elohim, de Heilige Israëls, en zijn Formeerder"(CV)
. Het woord dat hier met Formeerder vertaald wordt is hetzelfde als in Jeremia 18 met pottenbakker wordt vertaald. God is waarlijk de Pottenbakker van Israël.
Tot zover Jeremia's profetie. Maar ook Paulus wijst ons op het pottenbakkersvak in een opmerkelijke passage in zijn brief aan de Romeinen. Ook hij bevestigd het recht van de pottenbakker om met de klei in zijn hand te doen wat hij wil. Dit geldt voor iedere pottenbakker, maar in het bijzonder voor de Goddelijke Pottenbakker.
Paulus' lessen, geleerd bij het kijken naar het werken van een pottenbakker, zijn echter anders dan die ons in Jeremia worden geleerd. Paulus ziet de pottenbakker niet slechts één nieuw voorwerp maken uit een oud, maar twee voorwerpen maken uit dezelfde klomp klei, ja zelfs uit hetzelfde kneedsel, en een van deze is tot eervol en de andere tot oneervol gebruik. Kan God, als de Goddelijke Pottenbakker, dit zo maar doen? Paulus kent hierover geen enkele twijfel: Hij kan en mag dat absoluut!
Opnieuw brengen we een persoonlijke noot in: we spraken jaren geleden over de lessen van de pottenbakker, en benadrukten dat er slechts één Pottenbakker was, namelijk God. Iemand kwam na afloop naar ons toe en zei: "Ja, er is maar één Pottenbakker, en er is maar één klomp klei."
We hadden dit belangrijk punt over het hoofd gezien en wat is het waar! Heel de mensheid is uit dezelfde klei en er zijn voorwerpen tot eervol gebruik en voorwerpen tot oneervol gebruik. Kaïn en Abel leefden in dezelfde generatie; de een was een moordenaar en de ander een rechtvaardig mens. En zelfs nog dichterbij: tweelingen! Jacob zou liefhebben, Ezau zou haten. En hoe kan God in deze gerechtvaardigd worden, zeker als Hij Zelf de toekomst van zowel Jacob als Ezau voorbestemde, voordat ze maar geboren werden, en dus voordat ze ook maar de gelegenheid hadden gehad zichzelf te bewijzen? God kan genadevol zijn tegen het ene voorwerp, terwijl Hij het andere verhardt. Hij kan zowel een Mozes doen opstaan als een Farao, genadig zijn naar de eerste, terwijl Hij het hart van de laatste verhardde. Hoe God gerechtvaardigd worden in wat Hij deed? Dat kan alleen in het licht van de ultieme uitkomst van Zijn doelstelling, wanneer Hij genadevol zal zijn met allen, wanneer Hij Alles zal zijn in allen, want dan zal Hij meer dan goed gemaakt hebben voor wat de voorwerpen voor oneervol gebruik tijdelijk verloren hebben.
We hebben al aangegeven dat God niet tevreden zal zijn met een opgelapt werkstuk. "Ik maak alle dingen nieuw", zo verklaart Hij in Openbaring 21:5. Hij mag dan wel de kapotte voorwerpen een tijdje verdragen, maar op den duur zullen ze alle vernietigd worden, om ze zo opnieuw te kunnen maken, en in het nieuwe wordt in niets herinnerd aan het vernielen van het oude. Jesaja 65:17 zegt:
"Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in de zin komen"
In Openbaring 21:4 hebben we
"en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan"
en in 2Korinthe 5:17
"Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen.
"
Samenvattend: wat we tot heden gezien hebben is dat God het recht heeft voorwerpen te maken voor Zijn eigen gebruik, in wat voor vorm Hij ze verkiest, en dat Hij ook het recht heeft ze te gebruiken op welke wijze Hij verkiest, "opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep"(Rom. 9:11).
Terugkerend naar de oorspronkelijke vraag, vragen we opnieuw: Waar of wat is het Huis van de Pottenbakker? En we verwijzen uiteraard naar God als de Goddelijke Pottenbakker.
Onthoudt: het huis van de pottenbakker is niet waar hij woont, maar waar hij werkt of handelt, en we moeten afdalen om het te vinden.
Wij stellen dat het Huis van de Pottenbakker, in een wijdere betekenis, deze Aarde is waarop bij leven. Hier is God al duizenden jaren Zijn doelstelling aan het uitwerken. Heeft Hij niet gezegd tot de hemelingen: "Maak u op, daal af naar het huis van de pottenbakker, en daar zal Ik u Mijn woorden doen horen."
Herinner u dat, voordat de mensheid op Aarde verscheen, er al een nederwerping had plaatsgevonden en de Aarde, geschapen in licht, tot een ondergedompelde chaos was geworden, gehuld in duisternis. De fysieke wanorde op de Aarde toonde de wanorde in de hemelen aan. Hemelingen die tegen het Hoofdschap van Christus gerebelleerd hadden, hadden geen mogelijkheid om een verzoening met God tot stand te brengen. Dit kon alleen door God Zelf gedaan worden. Hij moet de stap zetten en Hij verlegt hun aandacht naar deze Aarde.
De Aarde is maar een stofje in het heelal. Zeggen dat God de hemelen en de Aarde schiep, is net zo opgepast als te zeggen dat Hij de Atlantische Oceaan schiep en een regendruppel, of een continent en een zandkorrel, zo wijds zijn de hemelen, zo klein is de Aarde. En toch wordt deze Aarde het theater van het universum, het toneel waarop het grootste deel van Gods doelstelling zich afspeelt. De hemelingen zijn het publiek, maar wie zijn de spelers? Zijn het niet de leden van de mensheid, die door de Regisseur over het toneel worden gedirigeerd naar Zijn van tevoren bepaald plan? De Schrift spreekt van "krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil"(Efe. 1:11; zie ook Efe. 3:10,11).
Les 2: Het voorwerp: de mensheid.
Laten we, voordat we verder gaan, onszelf de reden herinneren voor de schepping van de mensheid.
Er was al een hele aion voorbij gegaan voordat de mensheid tot stand kwam, en alle gebeurtenissen van die aion, wat ze ook geweest mogen zijn, waren geëindigd in de nederwerping van de wereld, dat wil zeggen, de nederwerping van de samenleving zoals die op dat moment bestond. Die samenleving was duidelijk een hemelse, want ze bestond al voordat de Aarde zelfs maar gegrondvest werd, zoals duidelijk wordt gemaakt in Job 38:4-7
"4 Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het, indien gij inzicht hebt!
5 Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het immers! Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen?
6 Waarop zijn haar pijlers neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd,
7 terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden?
"
De mens was er niet toen dit gebeurde, maar er bestonden wel schepselen, in deze passage beschreven als morgensterren en de zonen van Elohim, die zo onder de indruk kwamen van wat er gebeurde, dat ze tezamen uitbarsten in puur gejubel.
Het lijkt duidelijk dat er elementen in deze hemelse samenleving waren die in een mate van opstand tegen God kwamen en de verspreiding hiervan wordt aangegeven door het feit dat de aion eindigde in totale nederwerping, vergezeld door duisternis. Genesis 1:2 en 2Petrus 3:5,6 vertellen ons hier over. Laten we nooit denken dat God de Aarde uit duisternis schiep, zoals zovelen verondersteld hebben. Alles is uit Hem, zoals Paulus ons vertelt in Romeinen 11:36, en God Zelf is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis(1Joh. 1:5). Ook werd de Aarde niet als chaos geschapen; dit wordt door Jesaja 45:18 bevestigd. Nee, duisternis en dorheid en leegte en verlatenheid en chaos kwamen tot stand als gevolg van een voorafgaande oppositie tegen God. Vanaf dat moment wordt het rechtsgebied van de duisternis tegengesteld aan het koninkrijk van de Zoon van Gods liefde(Kol. 1:13).
De kern van de oorspronkelijke rebellie zal zonder twijfel een poging zijn geweest om zich het Hoofdschap toe te eigenen dat God aan de Zoon van Zijn liefde had gegeven. Onder de hemelingen zijn krachten die in Efeze 6 beschreven worden als zijnde niet van vlees en bloed, maar als machten, overheden, de wereldbeheersers dezer duisternis en boze geesten in de hemelse gewesten. Deze staan allen onder de controle van de Tegenstander, zoals vers 11 duidelijk maakt. Het lijkt er op dat ze krachtig zijn en groot in getal. Juist deze uitdrukkingen veronderstellen oppositie tegen Hem Die God als de Soevereine aanduidt(Kol. 1:18).
En het was tegen zo'n achtergrond dat de mensheid geschapen werd. De zondigende menigten onder de hemelingen hadden geen middelen om zichzelf te verlossen van de gevolgen van hun rebellie, om zo de toestand van harmonie en vrede met God te herstellen. Zagen zij in deze nieuwe ontwikkeling enige hoop voor de verzoening van hun eigen afvalligen met God? Of ze het nu deden of niet, dit was inderdaad het geval, omdat, voordat er ook maar enige verzoening ergens in het universum teweeg gebracht kon worden, er eerst met de zonde zelf afgerekend moest worden, en alleen Degene tegen Wie gezondigd werd, namelijk God, kon er afdoende wijze in voorzien. Vandaar Zijn beslissing om een verse schepping tot stand te brengen(de mensheid), uniek, afgezien van Zijn Zoon, als zijnde het beeld en gelijkenis van Zichzelf, zodat de Ene in de vorm van een mens Zichzelf zou kunnen overgeven, en de dood lijden, ten behoeve van allen. Door te sterven zou zo Iemand de zonde met Zich meenemen in de dood, daarmee de vernietiging ervan bereikend.
De mensheid was het voorwerp dat door de Goddelijke Pottenbakker werd gemaakt. Laten we lezen in Genesis 1:26,27
"En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen."
Hier vinden we een schepping, gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van haar Schepper, en ze ontvangt onmiddellijk heerschappij over andere levensvormen in de schepping. Zoals we al eerder gesteld hebben, niemand anders in het universum, anders dan de Here Jezus Zelf, wordt beschreven als zijnde naar het beeld van God. Wij menen dat alleen zij die naar het beeld en gelijkenis van God zijn, het recht hebben heerschappij uit te voeren, omdat alleen zo iemand echt Hem kan vertegenwoordigen of namens Hem afgevaardigd zijn. Vergelijken we Psalm 8 met Hebreeën 2, dan zien we hoe de heerschappij die oorspronkelijk aan de mensheid werd gegeven, uitgebreid werd van de lagere schepselen naar heerschappij over allen. In Hebreeën 2:8 lezen we
"alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want bij dit: alle dingen hem onderworpen, heeft Hij niets uitgezonderd, dat hem niet onderworpen zou zijn. Doch thans zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn."
Laten we hier kijken naar een zeer fijn onderscheid, dat veel kan verklaren wat in het verleden duister kan hebben geleken. Velen hebben zich afgevraagd hoe God de mensheid naar Zijn eigen beeld en gelijkenis geschapen kan hebben, wanneer de mens bewezen heeft dat hij zo laag en zondig is. Men heeft verondersteld dat de mens oorspronkelijk perfect geschapen werd en daarna uit die perfectie gevallen is. De gedachte aan een "val" is echter een menselijke uitvinding, en wordt niet in de Schrift geleerd.
Het punt van onderscheid is dit: in Genesis 1 is er geen suggestie van zielsheid in verband met de mensheid; het is er wel in verband met dieren(zie de verzen 20-24), maar niet in verband met de mensheid. Ook is er in dit eerste hoofdstuk een vermelding dat de Pottenbakker aan het werk is. Dit alles moet komen in hoofdstuk 2.
We moeten begrijpen dat de verslagen in Genesis 1 en Genesis 2 niet twee aparte gebeurtenissen beschrijven, maar aanvullend aan elkaar zijn, het tot stand komen van de mensheid op de zesde dag vanuit twee verschillende kanten.
In hoofdstuk 1 wordt het begrip mensheid geschapen, die door God gebruikt zal worden om de problemen af te handelen die zijn ontstaan door de vervreemding van de hemelingen. Het belang hiervan wordt aangegeven door het drievoudig gebruik van het woord "scheppen", zowel hier als in Genesis 5:1. Zelfs in deze fase had God al Zijn blik gericht op de schepping van de nieuwe mensheid, samengevat in Zijn eigen Zoon. Als een nieuw begrip, ontworpen om een ander doel te dienen, was de schepping van de mensheid in de ogen van de Schepper "zeer goed". Dat moest het ook zijn, anders had de Zoon van God nooit kunnen komen in de vorm van een mens.
Ja, inderdaad, na de schepping van de mensheid overzag God het werk van de zes dagen, en sprak uit dat het zeer goed was. Alles was precies zoals Hij dacht dat het zijn moest, om Zijn doelstelling voortgang te laten vinden zoals Hij dat had bedacht. Hij improviseert niet, want Hij staat nooit voor verrassingen. Hij bewerkt alles in overeenstemming met de raad van Zijn wil, en ziet het eind al vanaf het begin, omdat Hij alles had voorzien en uitgevoerd.
Maar de mensheid moet nooit in staat zijn in zichzelf te roemen, of dat nu tijdens haar schepping is of daarna; ze moet getoond worden dat ze slechts een voorwerp is in de handen van de Pottenbakker, een instrument waarover Hij kan beschikken zoals Hij dat wil, en daarom moest ze een traumatische ervaring ondergaan die toekomstig roemen zou voorkomen. Haar hoofd moest beschadigd raken en de beschadiging moest zich over heel het voorwerp verspreiden, zodat
"gelijk door een mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, waarop allen gezondigd hebben"(Rom. 5:12;CV)
De mensheid had haar begin in Adam; in feite kreeg Adam zijn naam van de mensheid, want het Hebreeuws voor mensheid is hetzelfde woord als het Hebreeuws voor Adam en draagt de betekenis van gelijkenis in zich. Maar nu komt een interessant punt. In Genesis 2:7, waar verklaart wordt dat God(Yahweh Elohim) de mens formeerde uit het stof van de aardbodem, wordt het woord "formeerde" hetzelfde als in Jeremia 18 wordt weergegeven met "pottenbakker." Hetzelfde woord wordt in Jeremia 10:16 gebruikt - "Hij is de Formeerder van alles". Hier, in Genesis 2, is de Pottenbakker echt aan het werk. Ziet u Zijn handen die vorm geven aan de mensheid, liefdevol de klei bewerkend om zo een prachtig voorwerp te maken?
Het is voor velen lang een probleem geweest waarom er twee aparte verslagen zijn van het tot stand brengen van de mensheid, en waarom ze dan verschillend zouden moeten zijn. Er is zelfs gedacht dat het boek Genesis geschreven werd door twee verschillende schrijvers! Dit wordt, zo dacht men, ondersteund door het feit dat twee verschillende benamingen voor de Godheid worden gebruikt. In hoofdstuk 1 wordt naar God verwezen als Elohim, terwijl in het tweede hoofdstuk, na vers 4, de naam Yahweh(IEUE, Jehovah) wordt toegevoegd. Maar een grondig onderzoek zal laten zien dat de verschillende uitdrukkingen in overeenstemming zijn met Gods relaties met de mensheid.
Voor een verse schepping, tot stand gebracht om Zijn doelstelling verder uit te voeren, is Hij Elohim(de titel staat in de meervoudsvorm). Alle opstandige krachten dienen onderschikt te worden aan Zijn wil, en dat betekent: onderschikt worden aan Degene tegen Wiens Hoofdschap de hemelingen in opstand kwamen. De mensheid dient als instrument waarmee deze onderschikking teweeg gebracht zal worden, want de mensheid is de vorm waarin de Redder op den duur zou komen. Voor de mensheid wordt God daarom voorgesteld als Elohim, en de mensheid, zijnde naar Zijn beeld en gelijkenis, is de perfecte schepping voor Zijn doel.
Maar in het tweede hoofdstuk wordt een ander beeld geschetst. De eerste mens, Adam, wordt tot een levende ziel geformeerd door Yahweh Elohim als de Goddelijke Pottenbakker, uit het stof van de aardbodem. Zo wordt de mens zowel stoffelijk als ziels gemaakt, en God neemt de rol op Zich van Behouder en Bewaarder(Neh. 9:6). De naam Yahweh(betekenis: "Die was, en is en zal zijn.") geeft de continuïteit aan van Gods bescherming over het nieuwe voorwerp, en de mensheid zal nooit toegestaan worden uit Zijn hand te vallen. Maar dit betekent niet dat het voorwerp niet beschadigd zal worden, zelfs terwijl het in de hand van God is.
In feite zou het voorwerp dat God maakte al spoedig beschadigd raken, of vernietigd worden, in Zijn hand. Zodra iets een fout vertoont, wordt het voor Gods aangezicht vernietigd, en moet op den duur opnieuw gemaakt worden.
En zo ging het ook met de mensheid. Wat God betreft werd de oude mensheid op den duur vernietigd, aan het kruis van Christus, zodat de nieuwe mensheid geschapen zou kunnen worden "in waarachtige gerechtigheid en heiligheid"(Efe. 4:24). Zo lezen we: "dat onze oude mens medegekruisigd is met Hem"(Rom. 6:6;CV) en "daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat een voor allen gestorven is. Dus zijn allen gestorven"(2Kor. 5:14,15;CV).
Het vak van pottenbakker is op die manier het oudste in de geschiedenis, want het werd voor het eerst door God Zelf uitgeoefend bij het formeren van de mensheid uit klei, of stof, van de Aarde[1]. En God had tot doel dat het eerste voorwerp vernietigd zou worden, want Hij maakte het "ziels". Het moest eerst ziels zijn, daarna geestelijk, want we lezen in 1Korinthe 15:45,46:
" de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke."
[1] Op een bepaalde wijze bekeken is het vak van pottenbakker zelfs ouder dan dit, want het Hebreeuwse woord "itzr" ("yatsar" in Youngs Concordance"), vertaald met "pottenbakker" in Jeremia 18, komt ook voor in Jesaja 45:18, waar het gebruikt wordt in relatie met het tot stand komen van de Aarde zelf. Daar lezen we:
"Want zo zegt de Here, die de hemelen geschapen heeft (Hij is God) die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd: Ik ben de Here en er is geen ander."
Het formeren van de Aarde wordt in figuurlijke taal beschreven in Job 38:4-8).
Hetzelfde Hebreeuwse woord wordt ook (figuurlijk) gebruikt in Jesaja 45:7 en Psalm 74:17
"die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het kwaad schep"
"Gij zijt het, die al de grenzen der aarde hebt bepaald; zomer en winter, Gij hebt ze geformeerd."
Het feit dat eerst het zielse moest komen en daarna het geestelijke zou volgen, is in overeenstemming met de Schriftuurlijke praktijk. Het primitieve, of tijdelijke, of het minst gezegende, komt eerst; het perfecte en blijvende en meer gezegende komt daarna. Het principe wordt voor het eerst getoond in Genesis 1, waar de avond vooraf gaat aan de morgen in Gods instelling van de verdeling van tijd, die Hij bepaalde op een dag. De eerste Adam moest zijn rol vervullen in Gods Plan der aionen, voordat de laatste Adam op het toneel verscheen, net zoals Jacob moest komen voordat Israël kwam; of Saulus, de koning van het volk, moest komen vóór David, de man naar Gods eigen hart; of Saulus, de vervolger, vóór Paulus, de apostel van Christus.
We weten allen hoe Adam zondigde en, ten gevolge daarvan, onderworpen werd aan de dood. In de persoon van Adam werd de oude mensheid beschadigd, maar het begrip mensheid, zijnde Gods instrument voor het verzoenen van het universum tot Zichzelf, werd niet verlaten. Integendeel! God zond Zijn eigen Zoon in de vorm van een mens, en in de gelijkenis van het zondig vlees, opdat de zonde zelf gekruisigd zou worden - volledig mee afgerekend - in de persoon van Zijn Zoon.
"Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem.
"
(2Kor. 5:21)
Christus in een zondoffer(Hebr. 10:12), maar hier in Korinthe gaat het om de tegenstelling tussen zonde en rechtvaardigheid. Christus is ten behoeve van ons tot zonde gemaakt, zodat wij gerechtigheid Gods zouden worden in Hem.
De ruïnering van de oude mensheid wordt door Paulus in Romeinen 3:11 samengevat: "er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt." Dit is een absolute uitspraak! In andere passages worden sommigen verstandig genoemd of rechtvaardig; bijvoorbeeld Abel, Lot, Zacharias en Elizabeth, Jozef de man van Maria, en Jozef van Arimathea, om er maar een paar te noemen. Deze mensen zijn rechtvaardig omdat ze gemeten worden met de maat van rechtvaardigheid die eigen is aan hun eigen tijd, en afgezet worden tegen het falen van hun tijdgenoten om aan deze standaarden te voldoen. Abel was rechtvaardig vergeleken met Kaïn, Lot werd gesteld tegenover de inwoners van Sodom; Zacharias met het priesterschap van zijn tijd, waarvan later, door de daden van Ananias en Kajafas, werd aangetoond dat ze verdorven waren. Maar hier in Romeinen is er niemand verstandig, omdat een ieder vergeleken wordt met de absolute rechtvaardigheid van God, zoals vastgelegd in het evangelie dat door Paulus werd verkondigd. "Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods"(vs. 23); er zijn geen uitzonderingen. Niemand kon de perfecte wet van God houden, noch zichzelf opwerken naar Zijn rechtvaardigheid. Zodat "..de gehele wereld strafwaardig worde voor God,
daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen"(Rom. 9:19,20).
Menselijk gesproken hebben we een impasse bereikt die vergelijkbaar is met die waarin de foute hemelingen zichzelf terugvonden. De mensheid kan zich op geen enkele manier redden. Zonder Gods tussenkomst was er geen uitweg uit de impasse.
Maar gelukkig is God tussenbeide gekomen.
"Thans is echter buiten wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, en wel gerechtigheid Gods door het geloof van Jezus Christus"
(Rom. 9:21,22;CV)
en deze rechtvaardigheid is er
"voor allen, en op allen die geloven; want er is geen onderscheid"
(Rom. 9:22b; SV, CV)
" om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus"
(Rom. 9:24)
De klei is nog steeds in de hand van de Pottenbakker, maar ze kan niet uit zichzelf iets doen om het resultaat te brengen dat de Pottenbakker wenst. Wij zijn
om niet gerechtvaardigd, dat wil zeggen: zonder een reden. Er is niets binnen onszelf dat aanleiding is voor de Pottenbakker om dit te doen. Zoals Paulus elders schreef:
"En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft"
(2Kor. 5:18)
Les 3: Het nieuwe voorwerp.
Als, zoals we in onze laatste studie zagen, de veroordeling van de oude mensheid vanwege de zonde absoluut is("er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt"), dan is de rechtvaardiging van de nieuwe mensheid in Christus net zo absoluut.
"Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen."
(2Kor. 5:17)
"Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn."
(Rom. 8:1)
De perfectie van de nieuwe mensheid wordt door de Goddelijke Pottenbakker Zelf gegarandeerd. Toen God de mensheid schiep naar Zijn beeld en gelijkenis, had Hij het geperfectioneerde voorwerp in gedachten: de nieuwe mensheid. Christus is het Hoofd van de nieuwe mensheid; de ecclesia is de eerstelingsvrucht en door Christus en Zijn ecclesia zal de verzoening van allen tot stand gebracht worden, en in de ecclesia en in Christus Jezus zal God de heerlijkheid verkrijgen in de aionen der aionen(Efe. 1:23; 3:21).
De oude mensheid was van het begin af aan zwak. In haar zielse natuur lagen de factoren verborgen die zouden leiden tot haar beschadiging en uiteindelijk tot haar eigen vernietiging. Haar her-schepping ligt geheel in de handen van de Pottenbakker
Maar de ruïnering van het oude kan niet de perfectie van de nieuwe aantasten, omdat de laatste een nieuwe schepping is. Om een nieuwe naar voren te kunnen brengen, moest de oude vermorzeld worden in de hand van de Pottenbakker. Of, om een andere metafoor te gebruiken, onze oude mensheid moet, als we de nieuwe willen aandoen, tezamen met Hem gekruisigd worden(Rom. 6:6).
In Romeinen 14:10 stelt Paulus twee toepasselijke vragen. Hij schrijft:
"Gij echter, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat minacht gij uw broeder?"
Kennelijk is het oordelen van uw broeder al erg genoeg; hem minachten is nog veel erger. De apostel gaat verder met
"Want wij zullen allen gesteld worden voor de rechterstoel Gods. Want er staat geschreven: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Here: voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God loven. Zo zal dan een ieder onzer voor zichzelf rekenschap geven aan God. Laten wij dan niet langer elkander oordelen, maar komt liever tot dit oordeel: uw broeder geen aanstoot of ergernis te geven."
(Rom. 14:10-13)
Als we voortgaan met het zien van fouten in de ander, dan is dat een teken dat we elkaar nog steeds zien naar het vlees(2Kor. 5:16). Wij zien onszelf en onze broeders nog als leden van de oude mensheid, in plaats van als leden van de nieuwe. Wij houden dan het oude niet als dood, medegekruisigd met Christus, vernield in de hand van de Pottenbakker. In Gods ogen zijn we al een nieuwe schepping in Christus, want Hij ziet ons als heilig en smetteloos in Hem. Maar in de praktijk bewonen we nog steeds deze vleselijke lichamen van de oude mensheid, wat ons voor problemen stelt. Toch worden we opgeroepen, voor wat het ons eerdere gedrag betreft, de oude mensheid af te leggen en de nieuwe aan te doen(Efe. 4:20-25), of het oude, met al haar eigenaardigheden, uit te trekken en het nieuwe aan te trekken(Kol. 3:8-11).
In Efeze 3:10 en 11 lezen we
"opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden, naar het eeuwige voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd... "
Om de wegen van God te leren, moeten de hemelingen "afdalen naar het huis van de Pottenbakker."
Niemand vindt het makkelijk orders te aanvaarden van of door minderen. De hemelingen moeten zichzelf voldoende vernederen om over God onderwezen te worden door het kijken naar Zijn handelen met de mensheid. En dit handelen met de mensheid omvatte het ter dood brengen van Zijn eigen Zoon - Degene Die de Eerstgeborene was van heel de schepping - Degene Wiens Hoofdschap de hemelingen betwistten. Hoe volkomen vreemd zijn Gods wegen in onze ogen! Hemelingen betwistten het Hoofdschap van Christus; God bracht Zijn Zoon tot de allerlaagste positie in het universum, zodat Hij gerekend werd onder de overtreders en gehoond op een Romeins kruis. Maar toch werd door deze vernedering van de Heer der heerlijkheid, de weg geopend voor de verzoening van allen.
Het bloed van het kruis van Christus is het middel waarmee de vrede met God hersteld en de verzoening van heel de schepping bewerkt is, en hierin zijn zij die in de hemelen zijn inbegrepen met die op Aarde(Kol. 1:20). Maar het is de ecclesia de het middel wordt waardoor de veelkleurige wijsheid van God bekend gemaakt wordt aan de hemelingen, zelfs aan de soevereiniteiten en gezagsdragers onder hen. De soevereiniteiten en gezagsdragers zijn de hoogst geplaatsten in hun gebied; de ecclesia werd over het algemeen gekozen uit de lagere rangen van de mensheid, die op zich weer een lagere schepping is, want alleen in zulke schepselen kan Gods genade tot in het uiterste getoond worden.
Er zijn twee manieren waardoor kennis vergaard kan worden; de ene is van buiten, door waarneming en horen, de andere is door het opdoen van ervaring. De hemelingen leren ongetwijfeld veel door het observeren van Gods wegen met de mensheid.
De mensheid zelf heeft zeker geleerd door te ervaren wat het betekent vervreemd van God te zijn, en zelfs Gods Zoon, Die kwam in de gedaante van een mens, maar Die geen aanleiding gaf voor de vervreemding van Zijn Vader, kreeg toch ook de ervaring van de vreselijke pijnen van zo'n toestand. Hij, Die eens zei: "Ik en de Vader zijn één"(Joh. 10:30), moest op een zeer pijnlijke manier leren wat de tijdelijke nederwerping van die eenheid zou betekenen.
Christus was zeker niet bang voor de lichamelijke pijn die met een kruisiging samengaat, noch werd Hij angstig door het beschimpen van de menigte, of voor het oordeel van de heersers. Toen Hij in Getsemané uitschreeuwde: "laat deze beker Mij voorbijgaan"(Matt. 26:39), vroeg Hij niet om van een van deze verlost te worden. Nee, wat Hij voelde aankomen was de vreselijke duisternis die het breken van de band van eenheid tussen God en Hemzelf, hoe kortstondig ook, zou aankondigen. Die duisternis was onnatuurlijk. Ze kwam midden op de dag, wanneer de dag normaal gesproken op z'n helderst is. De Zoon voerde Zijn Vaders wil uit tot in het uiterste, en verdiende de zonneschijn van de glimlach van de Vader. Maar in tegenstelling daarmee, voor de eerste en laatste maal in alle tijd, ervaarde Hij de somberheid van scheiding, en leerde daardoor de betekenis van vervreemding. Hij, de Eerstgeborene, raakte vrijwillig van God vervreemd, daardoor de weg openend dat de lange vervreemding van andere beëindigd kan worden in complete verzoening.
Christus was Gods Zoon, de Geliefde, in Wie de Vader zich voortdurend verheugde. Er was niets in Christus' daden of gedrag wat God zou doen besluiten Zich van Hem af te keren. Nee, het was omdat God op Hem de ongerechtigheid van ons allen legde. De Ene Die geen zonde kende, werd tot zonde gemaakt, en het was hiervan dat God, in Zijn absolute rechtvaardigheid, Zich afkeerde.
Wat moeten de hemelingen van dit alles wel niet gedacht hebben? De Ene die de grote eer van Kolossenzen 1;15-17 bezat, werd ter dood gebracht aan het kruis. Hij was het Licht der wereld, maar God gaf Hem over aan de krachten van de duisternis. Satan had geprobeerd Zijn Hoofdschap over te nemen, maar God gaf Hem over aan Satans rechtsgebied(Luc. 22:53,54), en stond toe dat Hij oneer en schande leed in de handen van de volgers van Satan, voordat Hij uiteindelijk als een misdadiger gekruisigd werd.
Maar God deed dit met een doel en in de wetenschap dat Hij de geslagen Redder uit de doden kon doen opstaan, en Hem tot de Eerstgeborene maken van hen die op den duur zullen worden opgewekt. Ja, door Christus' gehoorzaamheid tot de dood, zelfs de dood aan het kruis, kon God Hem buitengewoon verhogen en heeft Hij Hem
"de naam boven alle naam geschonken,
10 opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn,
11 en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!
"
(Filip. 2:9-11)
Eerst het ontledigen van Zichzelf om de vorm aan te kunnen nemen van de mensheid, en dan het vernederen van Zichzelf om gehoorzaam te worden tot de dood..., de hemelingen moeten dit alles gezien en zich verwonderd hebben. Dit was volkomen tegengesteld aan trots en toe-eigening, de antithese van rebellie. En daarin zouden ze zegeningen moeten zien die aan hen zelf toevallen, want "in het bloed van Zijn kruis", dat wil zeggen, in het lijden van onze Heer terwijl Hij alles vervulde wat van Hem verlangd werd als het allerhoogste Offer, werd ten behoeve van allen vrede met God gemaakt en de wederzijdse verzoening van allen volgt, van hen in de hemelen zowel als van hen op Aarde.
We zouden moeten opmerken dat Christus Zelf veel leerde door Zijn komst in de vorm van een mens - niet alleen de betekenis van vervreemding, zoals we eerder al zagen, maar ook de betekenis van gehoorzaamheid, zoals we zo onthullend lezen in Hebreeën 5:8. Christus was altijd gehoorzaam geweest aan de wil van de Vader, maar gehoorzaamheid is niet getest totdat ze vergezeld gaat door tegenspoed. Christus was gehoorzaam tot de dood, zelfs tot de dood aan het kruis. Daar werd Zijn gehoorzaamheid geperfectioneerd en door de ervaringen in Getsemané en op Golgotha leerde Hij de volle betekenis van het woord kennen.
De ecclesia, die het lichaam van Christus is, heeft de wegen van God ook door ervaring geleerd. Al haar leden waren op een bepaald moment, naar hun natuur, "kinderen des toorns"(Efe. 2:3), deel van dezelfde klei en deel van de oude mensheid, het voorwerp dat vernield werd in de handen van de Pottenbakker. Maar zij zijn in genade gered, niets aan wie dan ook schuldig zijnde, waardoor ze iets zelf hadden kunnen bijdragen, maar geheel en al Zijn werkstuk worden en "Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen"(Efe. 2:10). Zij worden onderdeel gemaakt van die nieuwe mensheid, die samengevat wordt in Christus; hun vernederde lichamen zullen op den duur omgevormd worden, om gelijkvormig te zijn het lichaam van Zijn heerlijkheid. In de komende aionen zullen zij door God gebruikt worden om de hemelingen te tonen wat de allesoverstijgende rijkdommen van die genade zijn, die zo duidelijk aanwezig zijn in Gods vriendelijkheid jegens hen in Christus Jezus, net zoals ze nu door Hem gebruikt worden om de veelkleurige wijsheid bekend te maken aan hun leiders.
Natuurlijk moeten de hemelingen zich verwonderd hebben toen zij de Here Jezus, in Zijn verrezen heerlijkheid, de belangrijkste vervolger van Zijn volgelingen zagen arresteren, toen die op weg was naar Damascus om daar dreiging en moord te brengen, en hem omvormde in een gekozen voorwerp, een uitgekozen instrument om Zijn naam voor de natiën en koningen te brengen en naar de zonen van Israël(Hand. 9:15). En zij moeten zich ook verwonderd hebben toen ze Gods keuze voor ons zagen, totaal onwaardig als we zijn, maar toch toebereid worden voor de ontvangst van de hoogste eer! Gods wegen zijn niet als die van de mensen, noch zijn zij de wegen van iemand anders onder Zijn schepselen, maar Hij bewerkt alles naar de raad van Zijn wil, en in het uitvoeren van zijn voorbedachte doelstelling, waarvan Hij nooit een jota heeft afgeweken.
De leden van de ecclesia hebben een eerdere verwachting(dan de rest van de mensheid;WJ), maar niet alleen een verwachting. Indien ons inzicht gegund is in de doelstelling van God, laten we dan begrijpen dat wij door Hem gebruikt zullen worden om Zijn genade aan anderen bekend te maken, totdat die uiteindelijk allen omarmt. Laten we een voorbeeld stellen door Paulus' uitdrukkelijk bevel uit Efeze 4:22-24 op te volgen, waar hij schrijft:
"dat gij, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende begeerten,
23 dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken,
24 en de nieuwe mens aandoet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.
"
Zo mogen we dan nieuwe voorwerpen zijn,
"een voorwerp ... met eervolle bestemming, geheiligd, bruikbaar voor de eigenaar, voor iedere goede taak gereed."
Wat zullen we zeggen van de rest van de mensheid, de grote massa van de mensen, inclusief zelfs zij die aansprakelijk zijn voor het verraad en de kruisiging van de Heer der heerlijkheid? Op z'n best staan ze onverschillig tegenover God; op z'n slechtst staan ze vijandig tegenover Hem. Toch zullen de hemelingen ook van hen leren, want zij zullen de grootmoedigheid en de luister van de genade van God zien, die in staat en gewillig is tot het uiterste te redden. En de mensheid zelf zal een bijzondere reden hebben zich te verheugen, wanneer ze de luide stem hoort die van de troon komt en zegt:
"Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen"
(Openb. 21:3,4)
Wat een heerlijke persoonlijk noot!
"en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan."
(Openb. 21:4b)
Hemelingen en mensen zullen zich verheugen in zowel eenheid als harmonie, wanneer God als nieuw gemaakt zal hebben.
Les 4: Het werk voltooid.
In de handen van de pottenbakker is de klei machteloos, maar in zijn handen kan ze gevormd worden voor ieder gebruik dat de pottenbakker voor ogen heeft. En de mensheid is in de hand van God net zo onmachtig, maar kan toch door Hem gebruikt worden om de doelstelling te bereiken waarvoor ze geschapen was naar Zijn beeld en gelijkenis.
Op het eerste gezicht lijken velen uit Gods schepping verloren te gaan. Zoals Thomas Gray schreef in zijn welbekende treurdicht:
"Full many a gem of purest ray serene
The dark unfathomed caves of ocean bear:
Full many a flower is born to blush unseen,
And waste its sweetness on the desert air."
Onder de mensen zijn er velen gestorven en velen lijken voor niets geleefd te hebben. Van alle miljarden die geleefd hebben sinds Adam, is er slechts Één zonder zonde geweest. Van alle miljarden doden sinds Adam, is er maar één van werkelijke waarde, en dat is de dood van Christus, want met Zijn dood is de verstoting van de zonde verbonden en het einde van de oude mensheid.
Maar in werkelijkheid is niemand tevergeefs gestorven, want heel het universum wordt vastgehouden in Gods hand en allen die gestorven zijn zullen met zekerheid hersteld worden, om deel uit te gaan maken van dat nieuwe voorwerp, de nieuwe mensheid, die geschapen wordt in gerechtigheid.
"Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden."
(1Kor, 15:22)
Niemand uit de klei wordt afgewezen als zijnde van geen waarde of belang voor de Pottenbakker. Door Christus zullen allen verzoend worden met God, zoals we al een paar maal benadrukt hebben.
Er is een les die door allen geleerd moet worden en dat is dat geen schepsel, of het nu hemels is of aards, alleen voor zichzelf tot stand werd gebracht. We werden allen geschapen tot meerdere eer en heerlijkheid van God.
"Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen."
(Rom. 11:36)
" Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen."
(Openb. 4:11)
Wanneer het werk van de Goddelijke Pottenbakker voltooid zal zijn, zal Hij een universum vol van voorwerpen tentoon gesteld hebben, waarin Hij altijddurende vreugde en bevrediging zal vinden, want Hij zal Zijn Alles in ieder van hen aangebracht hebben, en zij zullen op hun beurt blijdschap vinden in het van Hem zijn, zonder de mogelijkheid dat ze opnieuw beschadigd zullen raken.
Samenvattend: het werk van de Goddelijke Pottenbakker valt te zien in Zijn formeren van de mensheid uit het stof van de grond. Het voorwerp, doordat het ziels werd gemaakt, was voorbestemd om beschadigd te worden, of vernietigd, in Zijn hand, en Hij zal niet tevreden zijn, totdat Hij het opnieuw geschapen heeft.
Israël maakt natuurlijk deel uit van de mensheid, en het beeld dat in Jeremia 18 gegeven wordt, hoewel specifiek toegespitst op die natie, komt overeen met Gods behandeling van de mensheid als geheel. De principes zijn hetzelfde.
We kunnen misschien de positie als volgt samenvatten: De hemelingen(of tenminste een groot deel van hen) zondigden, en raakten van God vervreemd. De mensheid werd geschapen om de intermediair te worden waardoor zij met Hem verzoend zouden worden.
De mensheid zondigde, en raakte op haar beurt vervreemd. Ze was niet in staat zichzelf te redden of zelfs maar een Redder uit eigen rang voort te brengen, hoewel God dit uiteindelijk zou doen. In de tussentijd werd Israël uit de mensheid gekozen om te dienen als een koninkrijk van priesters ten behoeve van de mensheid. Door Israël, en alleen door Israël, was God in staat contact te houden met de mensheid, hen Zijn uitspraken toevertrouwend(Rom 3:2).
Maar Israël zondigde, zelfs terwijl Mozes het verbond ontving, en raakte door haar overspeligheid vervreemd. Zij had zelf een priesterschap nodig om God te benaderen met offerandes ten behoeve van haarzelf en Zijn zegeningen daarvoor te ontvangen. De stam van Levi werd uit Israël genomen om die natie in die taak te dienen.
Het priesterschap faalde(zie Aäron's deelname aan het bouwen van het gouden kalf), en moest offers offeren voor zichzelf, voordat ze God konden benaderen ten behoeve van het volk. Als er perfectie gevonden kon worden in het Levitische priesterschap, dan zou het niet nodig zijn geweest dat er een andere priester zou komen, die zou opstaan naar de ordening van Melchizedek(Hebr. 7:11).
Dit alles levert het bewijs van de beschadiging van het oude en de noodzaak voor de vervanging door het nieuwe. Dit alles wijst ook naar de Ene, - de Ene Die geen zonde kende, de "middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus," - het Hoofd van de nieuwe mensheid, en in Gods doelstelling voorbestemd om Hoofd over allen te worden. In Hem vindt alles zijn samenhang. Door Hem zal alles met God verzoend worden.
Christus Zelf werd verbrijzeld, hoewel dat niet was door een fout in Hem Zelf. Het werd over Hem geprofeteerd in Jesaja 53:9 en 10
"omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest. Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen.
"
Na Zijn dood en begrafenis werd Hij opgewekt door
"de macht van Gods kracht", welke kracht ook werkend is in ons, die
"tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil"(Efe. 1:11). Wij moeten beschouwd worden als
"Zijn maaksel"(Efe. 2:10).
Gods doelstelling wordt, in het algemeen, uitgevoerd op Aarde. Heel de schepping moet leren dat ze niet op zichzelf kan bestaan. Alles heeft God nodig. Deze Aarde is, op dit moment, het huis van de Pottenbakker, waar de hemelingen, door het bestuderen van Zijn handelen met en door de mensheid, echt Zijn wegen kunnen leren. Uiteindelijk zullen ook zij zich verheugen in het deel uitmaken van Zijn maaksel, want Zijn activiteiten zullen zich uitstrekken tot de einden van het universum, en Hij zal zijn: Alles in allen.
"Go to the potter's house!" There comes a call,
And, like the prophet, I must needs obey.
Upon the wheel a shapeless mass of clay
Assumes at once a form symmetrical
Beneath the master's fingers. Slim and tall,
A lovely vase arises to display
Its maker's skill, as well it seems it may;
Till, with a suddenness, which must appall,
The potter crushes it in one sharp blow.
A hidden flaw has caused its swift return
To former state. Fresh turns the wheel, and lo!
A perfect bowl is formed. Thus I discern
The hand of God, Who only will destroy
To make anew for His transcendent joy.
John H. Essex