In deze serie van studies wordt verondersteld dat de werkelijke reden voor de schepping van de mensheid was dat ze mocht voorzien in een vorm waarin het voor onze Heer mogelijk zou zijn om te komen en Zijn leven te geven voor het universum.
Dat is waarom de mens gemaakt werd in het Beeld en de gelijkenis van God - opdat Jezus kon komen in het uiterlijk van een mens en nog steeds herkend kon worden als de Zoon van God. Zowel Petrus als Nathaniël getuigden van dit feit [; ]. De mensheid werd geschapen om het vehikel te leveren, namelijk het vlees, waarin de dood werkzaam kon zijn. Maar waarom was dit nodig? Omdat er voorafgaande aan de schepping van de mensheid er een rebellie tegen God was geweest onder Zijn hogere schepselen - Zijn eerste schepping - de bewoners van de hemelse gebieden. Hoe weten we dit? Hoe weten we dat er een rebellie was geweest onder de hemelingen?
(1) Omdat ons in Efeze 6 wordt verteld dat onze tegenstanders niet bloed en vlees zijn, maar dat we worstelen "tegen de overheden, tegen de autoriteiten, tegen de wereldkrachten van deze duisternis, tegen de geestelijke dingen van de boosaardigheid in de ophemelsen."
(2) Omdat ons in Kolossenzen 1:20 wordt verteld dat het verzoeningswerk, bereikt door het bloed van Christus' kruis, net zo goed hen in de hemelen als hen op de aarde moet omvatten.
(3) Omdat er nieuwe hemelen moeten zijn alsook een nieuwe aarde, en de schepping van nieuwe hemelen zou onnodig zijn als de oorspronkelijke hemelen onaangetast zou zijn.
(4) Omdat ons wordt verteld dat de oorspronkelijke schepping van de hemelen en aarde gevolgd werd door een duisternis die vergezeld werd door chaos een leegstand [], en dit was voordat de mens ten tonele verscheen.
(5) Omdat ons wordt verteld dat het Lammetje geslacht werd vóór de neerwerping van de wereld (kosmos), en dit was opnieuw vóór de mens werd geschapen. Daarom was het geslachte Lammetje een factor in Gods doelstelling voordat de mensheid verscheen. En de mensheid was, in feite, het middel dat geschapen werd waarmee het figuurlijke Lammetje geslacht kon worden.
Maar het werd al snel helder dat de mensheid op eigen kracht niets kon bereiken, De eerste generatie vanaf Adam leverde hier een duidelijk bewijs van - Eva's eerstgeborene liet zien moordenaar te zijn en typeerde daarmee heel de mensheid, die liever de Redder zou doden dan Hem toejuichen. We hebben al het falen van de mensheid tot aan de zondvloed getraceerd, toen die vrijwel geheel werd vernietigd - zo volledig was Gods oordeel er tegen; en verder tot aan de tijd van Abram, toen ze opnieuw in een afgodische toestand was. Maar we hebben ook gezien hoe God met Abram, vertegenwoordiger van een afgodische mensheid, Zijn positie voor de mensheid innam (en daarmee voor heel de mensheid) en verklaarde: "Ik ben El, de Al-voldoende." En Abraham geloofde God en werd tot vader van allen die geloven, de eerste in een geheel nieuw concept van geloven, de eerste die geloofde dat ALLES UIT GOD is.
De les van de mensheid leert ons dat de mensheid volkomen onbekwaam was zichzelf te redden, laat staan de Redder van het universum te leveren voor welk doel ze geschapen was geworden. Dit is vanwege de onlosmakelijke aard van het vlees welke een vorm van schepping is die bijzonder passend is voor het lijden van de dood. Toch is juist dit kenmerk, dat haar eigen kracht voorkomt om een bruikbare dienst voor God te verrichten, hetgene dat God in feite gebruikt om Zijn doel te vervullen. God kan niet gedwarsboomd worden. Hij doet niets tevergeefs. Hij schiep de mensheid als een instrument voor Zijn gebruik en er zal van dat instrument volop gebruik gemaakt worden. Hoewel duizenden jaren voorbij kunnen gaan, tijden waarin mensen tevergeefs onder zichzelf een Redder zoeken, zou God uiteindelijk Degene leveren Die als het zaad van de vrouw de kop van de slang zou vermorzelen. De God Die voldoende is brengt in de mensheid Degene voort Die door Izaäk werd uitgebeeld en vormt daarmee het verdriet van het universum om tot lachen. De mensheid bevestigde, in de persoon van de maagd Maria, alleen maar de vorm waarin die Redder zou komen.
Er zijn veel oprechte mensen die stellen gelovig te zijn, maar toch eerbied betonen aan de maagd Maria. Dit is zeker misplaatste aanbidding. Maria verklaarde zelf dat ze alleen gezegend was omdat ze het voorrecht had gekregen om moeder te zijn van de beloofde Messias. Zij was degene die door God was gekozen om Hem in de wereld te brengen en Hem te voorzien van Zijn lichaam van vlees, maar Zijn Vader was God. Hij was verwekt door de Geest van God, niet door een man. De wijdverspreide verering van een vrouw benadrukt alleen maar het feit van het menselijk onvermogen. Maria was gezegend (blij) in de rol die ze was geroepen om te spelen; maar om haar nu te verhogen naar een plaats van verering betekent dat we de al-voldoendheid van God ontkennen Die alleen kon voorzien in het Lam dat de zonde weg zou nemen.
Ja, het was God, "Zijn Zoon zendend in gelijkenis van vlees van zonde en aangaande de zonde, de zonde in het vlees" (Rom. 8:3). Het is God Die (om de Griekse aorist tijdsvorm te gebruiken die geen tijd in acht neemt) "heeft de wereld zo lief, dat Hij Zijn Zoon, de enigverwekte, geeft" (Joh. 3:16). Het is God Die "beveelt Zijn liefde tot in ons aan, ziende dat, toen wij nog zondaars waren, Christus ten behoeve van ons stierf" (Rom. 5:8). Maar Christus was volkomen gehoorzaam aan de wil van God. Hij nam de vorm van een slaaf aan en kwam in de gelijkenis van de mensen en "in Zijn manier van doen gevonden wordend als een mens" (Filip. 2:7).
Jezus noemde Zichzelf regelmatig "de Zoon van de mensheid." Hij was een mens in de volste zin van het woord [; ]. Hij had alle gevoelens van de mensheid en kon meevoelen met hun zwakheden []. Hij kon honger hebben [], vermoeid zijn [], lijden ervaren [] en huilen in medeleven met het lijden van anderen []. Hij had onderwijs nodig, want in feite leerde Hij gehoorzaamheid doordat Hij leed []. Net als Adam kon Hij beproefd worden door de Tegenstander en als Hij zonder zonde door de beproeving heen kwam was dit niet vanwege enige superioriteit van Zijn vlees, maar gewoon omdat Zijn vlees volkomen overheerst werd door Zijn Gees, die Hij van God had ontvangen.
En toch, hoewel Jezus een leven in het vlees leefde dat volkomen zonder zonde was, verheerlijkt dit niet het vlees maar verheerlijkt het veeleer God Die in Hem werkzaam was. Regelmatig zei Jezus dat Hij niets vanuit Zichzelf kon doen, maar alleen de werken van Zijn Vader. Zelfs in het uur van Zijn grootste beproeving verheerlijkte Hij God door de aard van de dood die Hij zou sterven [].
Met de kruisiging van Christus vervulde het vlees de hoofdtaak waarvoor het geschapen was. Het is het lot van het vlees om gekruisigd te worden, gedood, afgedankt. "Maar die van Christus Jezus zijn kruisigen het vlees, samen met de passies en de begeerten" (Gal. 5:24). Het ritueel van besnijdenis betekende de verwerping van het vlees als zijnde onmachtig; de Joden, met de perversiteit van de mensheid, lazen het teken verkeerd en beschouwden het als een symbool van fysieke superioriteit. Hoe kan een verminking ooit een verbetering zijn? Zij die het vlees verheerlijken zijn vijanden van het kruis van Christus. Paulus had geen vertrouwen in het vlees, maar keer veeleer er naar en naar haar schijnbare prestaties en voordelen als iets dat afgedankt moet worden en behandeld als vuilnis, opdat hij Christus zou winnen en in Hem gevonden worden (zie Filip. 3:1-16).
Wat dan zou onze houding ten opzichte van het vlees moeten zijn? We zouden het moeten beschouwen als niets dan een tijdelijk aarden voorwerp, dat afgedankt zal worden in de dag wanneer Christus ons tot Zichzelf zal roepen en ons als Hemzelf zal maken, opdat wij aan allen in de hemelse gewesten de allesoverstijgende rijkdommen zullen tonen van de God Die Al-voldoende is.
Het is alleen wanneer we in zulk een God zullen geloven is het dat we groeien in een diepere bewustwording van Hem, iets waar Paulus' brieven voortdurend op aandringen. Wanneer we aanvaarden dat ALLES UIT GOD is en weigeren Zijn macht van redding te overspelen door die te vermengen met menselijke inspanningen, dan kunnen we waarlijk net als Job zeggen: "Met een horend oor hoorde ik U, en nu ziet mijn oog U" (Job 42:5). Het evangelie is Gods kracht tot redding, gebaseerd op de verkondiging van het kruis van Christus, en produceert, wanneer echt aanvaard, lachen en vreugde in onze harten, want niets kan het tot verdriet omvormen.
Voor een ogenblik terug gaand naar de omstandigheden die Abraham omringden, is het van belang dat God Ishmaels naam koos, net als die van Izaäk. Ishmael betekent "God luistert;" Izaäk betekent "lachen voortbrengen." God gaf aan dat Hij het kreunen van Hagar had gehoord door het door haar verwachtte kind Ishmael te noemen; maar Zijn echte antwoord op haar kreunen lag in de lachen-voortbrengende Izaäk. Daarom is het waarom Hij haar terugstuurde naar haar meesteres (Gen. 16). Later zou Hij het kreunen aanhoren van een zwaar beproefd Israel en voorzag in een antwoord door Mozes te leveren, zodat zij allen samen zouden zingen: "JAH is mijn kracht en melodie, en Hij wordt voor mij tot redding, deze is mijn El" (Exo. 15:2). En vergis u niet, God heeft ook het kreunen gehoord van een verdrietig universum, een universum dat van Hem vervreemd is, een hele schepping die tot op heden samen kreunt en zwoegt. En Hij heeft voorzien in een antwoord, in de Ene Die zowel Izaäk als Mozes typeerden, een lach voorbrengende en verlossende Christus.
God wil dat al Zijn schepselen zichzelf verheugen. Hij wil dat ze lachen en zingen. Hij heeft geen genoegen in kreunen en tranen. Ja, Hij heeft beloofd alle tranen weg te vegen en dat wat ellende brengt volkomen weg te doen []. Maar eerst hoort Hij het kreunen en gaat dan verder om de oorzaak van het kreunen weg te nemen. Hij staat de beproeving toe en levert dan het vervolg []. Maar op een bepaalde manier levert hij eerst het vervolg, want alles was bedoeld vanaf het begin. Hoewel het waar is dat het Lammetje geslacht was vanaf de neerwerping van de wereld [], is het net zo waar dat het bloed van Christus tevoren gekend was als van een smetteloos en onbevlekt Lam []. Gods doelstelling was in ieder facet en detail vanaf het prille begin gepland, en in geen enkele zin dan ook is enig deel er van een improvisatie om aan een noodgeval tegemoet te komen. Hij is de Ene "Die wat hierna komt vertelt vanaf het begin, en tevoren wat nog niet gedaan is, Die zegt: Mijn raad zal bevestigd worden en al Mijn verlangen zal Ik doen" (Jes. 46:10). Hij is "Die het al inwerkt overeenkomstig de raad van Zijn wil" (Efe. 1:11) en Die als doelstelling heeft "het al in de Christus samen te vatten, zowel de dingen in de hemelen als de dingen op de aarde" (Efe. 1:10) en "door Hem het al wederzijds te verzoenen tot in Hem, vrede makend door het bloed van Zijn kruis, door Hem, hetzij de dingen op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen" (Kol. 1:20).
Wanneer de verzoening van allen compleet zal zijn, zal de blijdschap van het universum compleet zijn. Wanneer de doelstelling van de Al-voldoende God zijn voleinding zal hebben bereikt, en Hij Alles in allen is, zal ieder hart gevuld zijn met de ware lach die de lofprijzing en aanbidding vergezeld van Hem Die Allerhoogste is en Wiens naam Liefde is.
.....
Wij hebben de voor ons liggende studie de titel "Van Abram tot Abraham" gegeven, omdat we het belang van deze naamsverandering willen benadrukken. Het staat voor een keerpunt in Gods relaties met de mensheid, ja met de schepping als geheel. Het geeft het moment aan waarop God bepaalt een nieuwe en zeer belangrijke onthulling van Zichzelf te maken. Het markeert het punt waarop Hij een toegevoegde waarde aan geloven introduceert.
We mogen daarom terecht onszelf een belangrijke vraag stellen. Klasseren wij, als gelovigen, onszelf bij Abram of bij Abraham? Abram betekent "verhoogde vader," en op het eerste zicht mag dat een naam schijnen die groot respect waardig is, maar het was de mens-gegeven naam die hij in afgoderij droeg en die hij had tot aan het moment waarop God aan hem verscheen als de Al-voldoende. Op dat moment werd zijn naam veranderd in Abraham, wat "verhoogde vader van een menigte" betekent, en werd hij de vader van allen die geloven. Met welke naam verbinden wij onszelf? Want naar de mate waarin we zelf-heerlijkheid, zelf-rechtvaardigheid of zelf-inspanning introduceren in onze relatie met God, in die mate worden we afgodendienaren, want in die mate geven we eer aan het vlees. Dit was wat Abram deed. Paulus zegt: "Weet dus dat die vanuit geloof zijn, zonen van Abraham zijn" (Gal. 3:7).
Laten we niet terugvallen in de eerste categorie, maar laten we veeleer alle heerlijkheid aan God geven, het "zelf" volkomen verafschuwend, het vlees als dood beschouwend en dientengevolge waardeloos. Dan, God gelovend als de Al-voldoende, zullen we, als die van het geloof, samen met de gelovige Abraham gezegend worden. We zullen gezegend worden zoals Abraham gezegend was met de rechtvaardigheid van God, want dit wordt ons alleen toegerekend wanneer we geloven. "Dan gerechtvaardigd wordend vanuit geloof, zullen wij vrede hebben naar God, door onze Heer, Jezus Christus, door Wie wij ook, in het geloof, toegang hebben gehad tot in deze genade, in welke wij staan en roemen op de verwachting van de heerlijkheid van God" (Rom. 5:1,2).
Wij waren zondaren en net als de rest van de mensheid schoten we tekort aan de heerlijkheid van God. Hij, de Al-voldoende, redt ons van deze positie door Zijn eigen Zoon op te geven, en naar de mate waarin wij geloven in Hem Die onze Heer Jezus opwekte uit de doden, zo worden wij gerechtvaardigd. Laten we dan niet langer wandelen naar het vlees, maar naar de geest, en Gods Geest maat Zijn thuis in ons.
Laten wij dan, net als onze vader in het geloof, Abraham, wandelen voor God, Hem erkennend in alle dingen als de Al-voldoende, en de werken van het vlees terzijde werpen als waardeloos en afval. Zo zullen we heilig en smetteloos zijn in Zijn zicht en zo zullen we in onze levens, ook al zijn we nog steeds in het vlees, de blijdschap en vrede vinden die komt met het geloven. Want niet langer schuldenaars zijnde, maar levend in overeenstemming met de geest, zullen we inderdaad weten dat we zonen van God zijn.
Moge God ons hiertoe zegenen en, in toevoeging aan de blijdschap en vrede, ons alle lachen en verheugen geven in de wetenschap dat Hij in ons werkzaam is om te willen en te werken ten behoeve van Zijn genoegen.
Naar deel 8