In onze laatste studie overdachten we de zinsnede "te midden van de hemelingen," die alleen te vinden is in de Efezebrief. In samenhang met de eerste maal dat deze zinsnede voorkomt is er een andere zinsnede, die tien maal in de Griekse Schrift voorkomt, maar slechts één maal in de geschriften van Paulus: "de nederwerping van de wereld"[de SV en NBG hebben hier foutief 'grondlegging'; WJ]. We moeten dit overdenken, omdat het de ecclesia aangaat.
De uitdrukking "nederwerping van (de) wereld"(katabole kosmou) komt in twee vormen voor; zeven maal is het "vanaf de nederwerping van de wereld" en drie maal "vóór de nederwerping van de wereld." Deze twee voorzetsels stellen de zinsnede als een belangrijke scheidslijn in Gods activiteiten, en we zouden voorzichtig moeten zijn bij het onderscheiden wat vóór de nederwerping en wat vanaf de nederwerping is. Want dat wat vóór de nederwerping is, is klaarblijkelijk niet aangetast door die gebeurtenis, terwijl dat wat vanaf de nederwerping is daaruit zeer wel als gevolg kan zijn voortgekomen.
In één geval wordt hetzelfde kenmerk van Gods doelstelling beschreven als zijnde zowel vóór als vanaf de nederwerping van de wereld; dit staat in verband met de dood van Christus. Laten we daarom kijken naar deze twee Schriftgedeelten en zien hoe ze verschillen.
Petrus(in 1Petr. 1:19,20) schrijft
" maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. Hij was van tevoren gekend, voor de nederwerping der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u..."
(CV)
Johannes(in Openbaring 13:8), sprekend over hen die het beest zullen aanbidden, voegt toe:
"ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lammetje, dat geslacht is sedert de nederwerping der wereld.
"
(CV)
In deze twee Schriftgedeelten krijgen we een voortgang van feiten over dezelfde gebeurtenis; gekend vóór de nederwerping, geslacht vanaf de nederwerping, geopenbaard in het einde der tijden.
Een normaal mens die naar de dood van Christus kijkt, ziet het als een misdaad die door mensen begaan werd rond het jaar 33 na Christus. Zo wordt het ook in de vier verslagen van Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes gepresenteerd, hoewel zelfs in die verslagen gesuggereerd wordt dat het niet helemaal door mensen gecontroleerd werd. Jezus sprak bijvoorbeeld over de wijze van Zijn dood voordat het gebeurde(Joh. 3;14 en 12:32), en ook over het feit dat niemand de macht had Zijn ziel van Hem weg te nemen, maar dat Hij het uit Zichzelf zou neerleggen(Joh. 10:18). Niemand kon zijn hand tegen Hem uitstrekken, totdat het uur waarover in Lucas 22:53 gesproken werd, aangebroken was en Hij Zichzelf toestond ondergeschikt te worden aan het rechtsgebied van de duisternis.
Nu heeft het rechtsgebied van de duisternis haar oorsprong in de nederwerping, want duisternis bedekte toen het geheel van de ondergedompelde chaos, die door de nederwerping was veroorzaakt(Gen. 1:2). In het boek Openbaring wordt het slachten van het Lammetje gedateerd vanaf de nederwerping en dit neemt ons terug naar een tijd voor de mensheid geschapen werd, zo de mens vrijpleitend van welke verantwoordelijkheid voor het voorbestemmen van deze gebeurtenis, maar niet van de aansprakelijkheid naar God voor hun aandeel in het tot stand brengen ervan.
Van het Lammetje wordt gezegd dat het geslacht is vanaf de nederwerping van de wereld, omdat de nederwerping, met de daarmee gepaard gaande duisternis, zowel fysiek als geestelijk, het voorafgaande bewijs was van de opstand tegen God, die plaats gevonden moet hebben in de hemelse gewesten, omdat, zoals we zojuist zeiden, de mens nog niet geschapen was. We merken op dat de zinsnede spreekt van de nederwerping van de wereld(kosmou), en van de nederwerping van de Aarde. De Aarde werd ongetwijfeld neder geworpen, maar dat werden de hemelen ook; vandaar de noodzaak voor de (her-)schepping van nieuwe hemelen en een nieuwe Aarde(Jes. 65:17; 2Pet. 3:10-13; Openb. 21:1), en voor de verzoening van allen in de hemelen zowel als op de Aarde(Kol. 1:20).
Maar als het Lammetje geslacht werd vanaf de nederwerping van de wereld, dan was het slachten niet iets dat voorzien was als een nadere overweging, veroorzaakt door de nederwerping, want Petrus verklaart dat het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en smetteloos lam, "van tevoren gekend, voor de nederwerping der wereld"(1Petr. 1:20). Dit is dezelfde uitdrukking die Paulus in Efeziërs gebruikt en ze spreekt van een tijd die vooraf ging aan de omstandigheden die de nederwerping veroorzaakten. Kort gezegd: het slachten van het Lam was niet het gevolg van iets dat we aan de Satan kunnen toeschrijven, die nooit toegestaan zal worden op te eisen dat hij in staat was Gods plannen te wijzigen; het was geen improvisatie om iets te corrigeren dat verkeerd was gegaan in Gods plan, maar het was een integraal en voorbestemd onderdeel in Zijn doelstelling. En dat is ook de ecclesia, want ook zij was in Christus gekozen voordat de nederwerping van de wereld plaatsvond, toen Gods raadsbesluiten nog niet uitgedaagd en bij Zijn liefde geen vraagtekens gezet waren.
Net zoals God alle zaken die Zijn Zoon betreffen voorzien had, zelfs het Hem overgeven, en door niemand weerhouden werd, zelfs niet door Satan, zo heeft Hij ook alles wat de ecclesia betreft voorzien in Zijn doelstelling en Hij zal geen millimeter van Zijn bedoelingen afwijken en al helemaal niet door Satan; die kan niet tussenbeide komen.
Het is interessant het andere gebruik van de uitdrukking "voor de nederwerping van de wereld" te bekijken. Ze komt voor in Johannes 17:24 en vertelt van de liefde die God heeft voor Zijn Zoon. Het vers gaat als volgt:
"Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt; Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om Mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad voor de nederwerping van de wereld"
(CV)
Dit drievoudig gebruik van de zinsnede "voor de nederwerping van de wereld" brengt drie vitale aspecten van de Godheid van God naar voren.
Ten eerste is daar Zijn liefde, voornamelijk geconcentreerd in de Zoon van Zijn liefde, en door Hem doorgegeven aan heel Zijn schepping(Kol. 1:13-17).
Ten tweede zien we Zijn voorkennis van gebeurtenissen voordat ze tot uitvoer kwamen. Dit is omdat Hij, en alleen Hij, in staat is te handelen naar de raad van Zijn wil(Efe. 1:11), wat betekent dat Hij van te voren kan bepalen wat Hij wil in overeenstemming met Zijn doelstelling.
Ten derde zien we Zijn voorrecht te kiezen wie Hij wil voor waar Hij wil dat ze gaan. Alleen Hij kan dat doen en Hij koos ons, de ecclesia, om "als zonen van Hem te worden aangenomen"(Efe. 1:5).
Deze drie verschillende wijzen van gebruik van onze zinsnede bedekken ook drie aspecten van Gods doelstelling. De aanleiding is te vinden in de liefde die God heeft voor Zijn Zoon - alles is voor Hem(Kol. 1:17). Het middel waarmee Zijn doelstelling wordt bereikt is de dood van Christus, want Hij maakt vrede met allen door het bloed van Zijn kruis(Kol. 1:20). Het werktuig waarmee alles in allen wordt gecompleteerd is de ecclesia, die het lichaam van Christus is(Efe. 1:22,23).
Nu kan er geen twijfel over zijn dat de liefde die God heeft voor Christus puur en smetteloos was en is - volkomen zuiver; het is net zo duidelijk dat het bloed van Christus dat was van een puur en vlekkeloos offer. Het is daarom veelzeggend dat van de ecclesia wordt gezegd dat ze "heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht"(Efe. 1:4). Als het complement van een heilige en onberispelijke Christus moet ze zelf ook heilig en onberispelijk zijn. En in Gods ogen is ze dat ook altijd!
Het werkwoord in de zin "wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht" staat in de onbepaalde vorm, en en geeft geen eindige tijd aan. Hoewel de onbepaalde vorm soms naar de toekomst kan wijzen, zoals in de zin "Ik hoop er morgen te zijn," kan ze net zo goed naar het heden verwijzen, zoals in "Ik ben blij dat vandaag hier ben, " of zelfs naar het verleden, zoals in "Ik was blij dat ik gisteren hier was."
En zo is het ook met de uitdrukking "wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht." In de context van Efeze 1 is dit een status voor heel de tijd, niet iets dat alleen maar in de toekomst bereikt zal worden. (In de context van Efe. 5:27 wordt een ander aspect gepresenteerd, waar we in een latere studie naar zullen kijken.) Hier, in Efeze 1, zijn we aan het kijken naar de ecclesia zoals die door God wordt gezien, door Hem in Christus verkozen voor de nederwerping van de wereld - dat wil zeggen: voordat er iets gebeurde dat haar zou bederven of verknoeien of wegleiden van God. De ecclesia is niet het kind van de opstand of van het nageslacht van de zonde, en geen van de gevolgen van de nederwerping - de zonde en dood die de wereld zijn binnen gedrongen - is in staat de perfecte status van de ecclesia voor het aangezicht van God te vernietigen. Voor Hem is ze altijd heilig en onberispelijk, in overeenstemming met Zijn voorbestemming van haar voor de plaats van een zoon voor Hem.
Het is waar dat er een ander aspect is aan de ecclesia, waarin haar leden gezien worden als afstammend van Adam, gekozen uit de oude mensheid met al haar fouten en falen, overtredingen en zonden. We zullen dit in een latere studie meer compleet bekijken, maar voor nu is het voldoende te weten dat wanneer iemand gerekend wordt als behorend tot het geloof van Jezus, hij onmiddellijk gerechtvaardigd is(rechtvaardig verklaard), om niet, in Gods genade, door de verlossing die is in Christus Jezus(Rom. 3:24-27), zodat Paulus in staat is in Romeinen 8:1 te verklaren: "Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn" en later in het hoofdstuk vragen te stellen die geen antwoord hebben: "Wie zal uitverkorenen Gods beschuldigen? ... wie zal veroordelen?"(Rom. 8:33,34). Indien God niet wil beschuldigen en Christus niet wil veroordelen, wie anders zal er dan opstaan om de rechtvaardigheid uit te dagen van hen die door God uitverkoren zijn?
In 2Korinthe 5:16,17 spreekt Paulus over ons leven in het vlees als iets dat voorbij is. Vanaf nu zouden we niemand moeten kennen naar het vlees, zelfs Christus niet, Die niet zondigde terwijl Hij in het vlees was. Indien iemand in Christus is, dan is er een nieuwe schepping: "het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen." In Efeze 2 spreekt Paulus over ons gedrag in het vlees als iets van het verleden, en niet langer van toepassing. Let er op hoe de apostel twee maal stelt dat we dood zijn voor het oude leven(vers 1 en 5), net zoals hij twee maal benadrukt dat wij in genade gered zijn(vers 6 en 8). De ene uitdrukking complementeert de andere perfect.
De woorden heilig en onberispelijk zijn niet synoniem; ze betekenen niet hetzelfde. Het woord heilig beschrijft datgene wat in contact staat met God, of dat wat apart gezet is voor Zijn gebruik. Het komt voor het eerst voor in Exodus 3:5, wanneer God Mozes opdracht geeft zijn schoenen uit te doen, omdat de plaats waar hij stond heilige grond was. Wat had die grond dan heilig gemaakt? Op welke wijze was ze anders dan de omringende aarde? Op zich was ze niet anders; de grond onderging niet een plotselinge verandering. Wat die grond heilig had gemaakt was dat God ze op dat moment gereserveerd had voor Zijn eigen gebruik. Hij had die speciale plek in de wildernis gekozen om, door de illustratie van het bosje dat fel brandde, maar niet verteerde, het heden en de toekomst van Zijn volk, Israël, te demonstreren. Hoewel het volk tot aan de grenzen van haar uithoudingsvermogen vervolgd zou worden, zou het niet vernietigd worden, maar een volk blijven. Haar voortbestaan zou door God Zelf gegarandeerd worden, Die later door de profeet Jesaja Zichzelf verklaarde "de Heilige van Israël" te zijn. Dit laatste betekent eenvoudig dat, nadat Hij Israël had verkozen om een heilige natie te zijn, een verkozen volk, apart gezet voor Zijn dienst, Hij Zichzelf apart zou zetten om over hen te waken en ze te leiden.
De ecclesia, die het lichaam van Christus is, is heilig verklaard. Ze werd apart gezet voor Gods dienst, lang voordat Israël ten tonele verscheen. Zelfs lang voordat de mensheid geschapen werd, was de ecclesia al een speciale functie toegewezen in de doelstelling van God, van tevoren bestemd tot lofprijzing van Zijn heerlijkheid - wij, die een eerdere verwachting in Christus hebben. In dat toekomstige grote en heerlijke beheer van het complement van de tijden, wanneer allen in zowel de hemel als op de Aarde samengevat zullen worden in de Christus, zullen we belangrijke rol hebben, want ons lot werd in Hem geworpen(Efe. 1:10-12).
Het woord onberispelijk betekent "zonder vlek of kreukel of iets van dien aard"(Efe. 5:27), of, zoals de King James AV het heeft, "zonder vlek of bezoedeling." Israël, als een koninklijk priesterschap, zou een natie geweest moeten zijn zonder bezoedeling, maar zij toonden al spoedig dat, vanwege hun eigen gebrekkigheden, zij een priesterschap nodig hebben voor zichzelf - om te bemiddelen tussen hen en God. Maar de ecclesia heeft nooit een priesterschap nodig om tussen hen en God te staan! Ze heeft rechtstreekse toegang tot de Vader door Hem Wie hun Hoofd is(Rom.5:2; Efe.2:18; 3:12). In liefde was ze tevoren bestemd tot de plaats van een zoon voor Hem, en haar individuele leden, hoewel ze nog steeds op Aarde zijn, zijn doordrenkt met die geest van zoonschap, waardoor ze roepen: "Abba, Vader!"(Rom. 8:15; Gal. 4:6).
Wat we feitelijk hebben voorgesteld is dat de toestand en status van de ecclesia beide voortdurend voor Gods aangezicht blijven, doorheen heel haar geschiedenis, en in al haar ervaringen. Indien men zou aanvoeren dat haar individuele leden nog steeds zondaren zijn zolang ze in het vlees zijn, zouden we antwoorden dat vanaf het moment van onze uitverkiezing Christus voor ons niet alleen wijsheid van God werd, maar ook "rechtvaardigheid, heiliging en verlossing,"(1Kor. 1:30).
God ziet ons niet als zijnde in het vlees; Hij is Degene "die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept"(Rom. 4:17). Wij worden door Hem nu als rechtvaardig beschouwd; niets kan dientengevolge hen veroordelen die in Christus Jezus zijn. God, de Rechtvaardiger, zal Zijn uitverkorenen niet beschuldigen; Hij kan het niet, anders zou Zijn rechtvaardiging als onwerkelijk aangetoond worden. Christus, Die stierf, zal niet veroordelen. Integendeel, doordat Hij voor ons tot zonde werd gemaakt heeft Hij zeker gesteld dat wij Gods rechtvaardigheid verkrijgen in Hem(2Kor. 5:21). Dat wil zeggen dat net als Hij, Degene Die geen zonde kende en tot een zondoffer werd ten behoeve van ons toen Hij aan het kruis hing, opdat zonde uitgewist zou worden, ook wij, zondaren, Gods rechtvaardigheid verkrijgen, in Hem. De twee toestanden dateren van het zelfde moment: Christus' dood aan het kruis. Wij trekken met Paulus deze conclusie: "dat Een voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven"(2Kor. 5:15).
"...dat onze oude mens mede-gekruisigd is met Hem"((Rom. 6:6;CV). Waarom? "...opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn". En zo staat de ecclesia voor Gods aangezicht.
Voor Zijn aangezicht.... Dit zijn schitterende woorden! Want er kan geen hogere waardering, geen hogere maatstaf van wat goed en wat fout is zijn, of van wat rechtvaardig en wat onrechtvaardig is. God moet zowel rechtvaardig als De Rechtvaardiger zijn van degene die is uit het geloof van Jezus(Rom. 3:26).
"Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?" God IS voor ons. Hij verklaart ons rechtvaardig - dit is de betekenis achter rechtvaardiging. Hij acht ons heilig en onberispelijk. Dit was een toestand die bereikt werd vóór de nederwerping en niets dat gebeurd is als gevolg van de nederwerping kan op enige wijze inbreuk maken op de toestand van hen die gekozen werden in Christus voordat die gebeurtenis plaatsvond. Zij zijn heilig en onberispelijk voor Gods aangezicht en moeten(en zullen!) dat ook altijd blijven.
Hoe en waarom de leden van deze ecclesia van God werden uitgekozen uit de zonen van de zondige mensheid zal in onze volgende studie worden bekeken.