Nadat we wat dieper naar de oorsprong van de ecclesia hebben gekeken, gaan we ons nu bezig houden met wat haar activiteiten zijn, en in dit verband schiet ons een bepaald vers uit de Schrift te binnen. Het is dat wat de titel is van deze studie: te midden van de hemelingen.
Dit is de concordante vertaling van "en tois epouraniois", dat alleen voorkomt in Paulus' brief aan de Efeziërs, waar het dan wel vijf maal te vinden is. Wat een opmerkelijke zinsnede om het bijzondere eigendom te zijn van één brief! Natuurlijk komt het woord dat met hemels(of hemelse in andere vertalingen) vertaald wordt ook in andere delen van de Schrift voor; het is de bijzondere formulering, en tois epouraniois, te midden van de hemelingen(in hemelse plaatsen of in de hemelen) die het bijzondere eigendom is van de brief aan Efeze, en dan nog zo vroeg in de brief geïntroduceerd dat het de toon zet voor alles wat volgt.
Laten we even kort alle vijf plaatsen van deze uitdrukking bekijken, voordat we ze in detail gaan onderzoeken.
De eerste keer dat het voorkomt is in Efeze 1:3-6, waar we lezen:
"Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen te midden van de hemelingen gezegend heeft in Christus.
4 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren voor de nederwerping der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. In liefde
5 heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil,
6 tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde."
(CV)
te midden van de vele punten van aandacht in deze sublieme introductie van deze heerlijke brief, is het goed nu slechts op te merken dat we direct in het centrum van de hemelen geplaatst worden. We hoeven niet langer over ze te denken als iets dat ver weg is en onbereikbaar; het tegendeel is waar, we moeten onszelf zien als in de hemelen, omgeven door hemelse menigten, net zoals de Aarde zelf een bol is in het midden van het universum, omgeven door de rest van de Melkweg. Paulus zegt het zo in Filippenzen 3:20 "Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen", dat wil zeggen: we horen daar!
De tweede plaats waar de woorden "te midden van de hemelingen" voorkomen is in vers 20 en 21 van hetzelfde hoofdstuk, waar we in verband met Christus Zelf lezen dat de macht van Gods kracht is: "door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand te midden van de hemelingen, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende aion"(Efe. 1:20,21; CV). Hier krijgen we een kijkje op de hoogten waar Christus naar toe is verhoogd en die beschreven worden als zijnde te midden van de hemelingen.
Dan, in het tweede hoofdstuk, vers 4, lezen we dat God
" God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad,
5 ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, (in genade zijt gij behouden),
6 en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven te midden van de hemelingen, in Christus Jezus,
7 om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus.
"
(Efe. 2:4-7;CV)
Het is dan ook niet vreemd dat Paulus het nodig vindt de uitdrukking "in genade zijt gij behouden!" te herhalen. Wie kan zich zo'n verhoging voorstellen, wie zou zo'n Goddelijke gunst kunnen bedenken, ware het niet dat het nadrukkelijk in deze heerlijke brief naar voren wordt gebracht?
In het derde hoofdstuk, vanaf vers 8, wordt onze uitdrukking opnieuw gevonden in een waarlijk inspirerende passage, waar we verteld worden dat aan Paulus, die zichzelf beschrijft als "de minste van alle heiligen", deze genade geschonken was:
"Mij,.... is deze genade te beurt gevallen, aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen,
9 en in het licht te stellen wat de bediening van het geheimenis inhoudt, dat van aionen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen,
10 opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten te midden van de hemelingen de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden,
11 naar het aionisch voornemen, dat Hij in Christus Jezus, onze Here, heeft uitgevoerd"
(Efe. 3:8-11;CV)
Dit is dus de reden voor onze aanstelling om een plaats in te nemen te midden van de hemelingen, dat wij door God gebruikt mogen worden, niet alleen om Zijn genade te tonen, maar ook om Zijn wijsheid bekend te maken, zelfs aan de soevereiniteiten en autoriteiten onder de hemelingen! Wat een eer! Wat een voorrecht! Hoe kunnen we niet verbaasd zijn, iedere keer dat we aan de heerlijke doelen van onze roeping denken?
Maar opdat we niet een foute indruk opdoen van toestanden die voorkomen onder de hemelingen, wordt ons in het twaalfde vers van het laatste hoofdstuk van Efeze een blik geschonken op de andere kant van het plaatje met de vijfde en laatste plaats van deze zinsnede. Daar leren we
"want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten te midden van de hemelingen"
(Efe. 6:12;CV)
Hieruit wordt duidelijk dat op dit moment, zelfs onder de hemelingen, nog niet alles in volle harmonie en verzoening is met God. Er is kwaadaardigheid onder hen, net als er is op Aarde, alleen is de kwaadaardigheid in die hogere kringen krachtiger en venijniger dan die van mensen.
Het wordt uit deze uittreksels uit de brief duidelijk dat het ons meeneemt naar gebieden buiten de Aarde. In de Authorized (King James) Version, hebben we in plaats van "te midden van de hemelingen" "in de hemelse gewesten" - tenminste, dat komt in drie van de vijf gevallen zo voor[de NBG vertaalt steeds foutief met 'in de hemelse gewesten'; WJ]. Het lijkt er bijna op dat de vertalers, na een bepaalde plaats verondersteld te hebben waartoe onze Heer verhoogd werd en waarin wij met Hem gevonden zullen worden, er niet toe genegen waren toe te geven dat er in diezelfde plaats geestelijke kwaadaardigheid aanwezig is. En daarom pasten zij de uitdrukking aan in Efeze 6 en spraken ze over geestelijke kwaadaardigheid "in hoge plaatsen"(high places).
Nu is het heel duidelijk dat identieke Griekse woorden in dezelfde brief vertaald zouden moeten met identieke Engelse uitdrukkingen; het is ondenkbaar dat de apostel aan zo'n belangrijke zinsnede twee verschillende betekenissen zou geven. Door dit te negeren brengen vertalers niet alleen schade toe aan de waarheid die de apostel probeerde naar voren te brengen, maar ze verhullen het belang van het vijfvoudig voorkomen van dezelfde woorden. Er ontstaan problemen wanneer we onze eigen ideeën invoegen in vertalingen; in de Authorized Version staat het woord "plaats" cursief weergegeven, daarmee aangevend dat dit niet in het oorspronkelijke Grieks voorkomt.
We willen niet suggereren dat er geestelijke kwaadaardigheid te vinden is waar Christus gezeten is aan Gods rechterhand, maar we zijn er van overtuigd dat veel geestelijke kwaadaardigheid te vinden is onder de hemelingen. Wanneer we deze zinsnede overdenken, dan zouden we niet zo zeer moeten denken aan een bepaalde locatie - een plaats waar we naar toe kunnen gaan(iets dat het populaire idee is over de hemel)- maar eerder aan een toestand, een staat van bestaan te midden van wezens en dingen die buiten de grenzen van de Aarde zijn. Ons schijnt het toe dat de frase "te midden van de hemelingen" al die wezens en lichamen omvat die het universum bevolken, zich zelfs uitstrekkend tot de rechterhand van God Zelf. En de reden voor onze verhoging tot een positie te midden van hen is dat we door God gebruikt kunnen worden om de vervulling van Zijn doelstelling te bevorderen onder hen die de hemelse gewesten bewonen. En het is in overeenstemming hiermee dat wij zelfs vandaag gezegend worden "met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten"(Efe. 1:3).
In een begin schiep God de hemelen en de Aarde. Verreweg het grootste deel van de Schrift gaat over de Aarde en Gods relaties met de mensheid. In de gevangenisbrieven van Paulus, beginnend met de brief aan de Efeziërs, zien we God het verhaal ter hand nemen over de hemelen, met hun hemelse bewoners, en ons vertellen hoe Hij tot doel heeft ze in te passen in de uiteindelijke verzoening van allen met Hemzelf.
Zodra we het belang van de uitdrukking "te midden van de hemelingen" gaan onderzoeken in al hun vijf contexten, dan zien we dat ze ieder een apart licht werpt op een ander aspect van de status, ervaringen of functies van de ecclesia, zoals door God bepaald. We gaan ze opnieuw in volgorde bekijken.
De eerste maal dat de zinsnede voorkomt verbindt ze de ecclesia (onder het voornaamwoord ons) met de bron van al haar zegeningen, namelijk God Zelf.
"Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen te midden van de hemelingen gezegend heeft in Christus."
(Efe. 1:3; CV)
In de verzen die volgen wordt duidelijk gemaakt dat God niet slechts de oorsprong is van de ecclesia, maar ook Degene is Die haar samenstelling bepaalt(zoals Hij ons kiest in Hem), haar kwaliteit(wij dienen heilig en onberispelijk te zijn voor zijn aangezicht), haar bestemming(in liefde ons tevoren ertoe bestemmend als zonen van Hem te worden aangenomen), het motief achter haar wording(naar het welbehagen van Zijn wil) en de reden voor haar bestaan(tot lof van de heerlijkheid zijner genade). In dit alles wordt God gezien als de Allerhoogste, de alleen Plannenmaker, de alleen Doelsteller, zoals inderdaad later in het hoofdstuk aangegeven(krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van Zijn wil). En de heerlijkheid en de eer en de dank moeten aan Hem gegeven worden(Gezegend zij de God), tot Wie de glorie zal zijn in de ecclesia en in Christus Jezus in alle geslachten van de aion der aionen. Amen!
Het eerste gebruik van onze zinsnede verbindt ons ook met onze Heer, want het is "de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus" en van onze zegeningen wordt gezegd dat ze "in Christus" zijn. Zo wordt er onmiddellijk een onbreekbare band gevestigd - een band tussen Christus en Zijn ecclesia, die doorheen de volgende verzen wordt gehandhaafd. En toch is het pas tot het laatste vers van dit hoofdstuk(1) dat we het woord ecclesia in deze brief tegenkomen en dit is in verband met de tweede maal van het voorkomen van de zinsnede "te midden van de hemelingen." Laten we dit nu opmerken en zien hoe de relatie tussen Christus en de ecclesia plotseling en dramatisch wordt versterkt.
Het tweede deel(van vers 15) van dit eerste hoofdstuk van Efeziërs is een hartstochtelijke uitstorting van gebed door de apostel voor ons geestelijk waarnemingsvermogen. Hij wil dat
"gij weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen,
19 en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht,
20 die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand te midden van de hemelingen,
21 boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende aion.
22 En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld..."
(Efe. 1:15-22;CV)
Hier wordt de verhoging van Christus, volgend op Zijn opwekking uit de doden, in detail weergegeven; het komt overeen met Filippenzen 2:9-11 en Kolossenzen 1:18. Voorgebracht door de macht van Gods kracht is Zijn verhoging compleet. Gezeten aan Gods rechterhand, te midden van de hemelingen, wordt alles aan Hem onderschikt gemaakt. En dan komt er een opmerkelijke zinsnede. God heeft "Hem als Hoofd boven al wat is, gegeven aan de ecclesia, die zijn lichaam is, het complement van Hem die alles in allen completeert"(Efe. 1:22,23;CV).
De status van Christus is nu boven allen(alleen God Zelf uitgezonderd), en het is in deze rang dat Hij aan de ecclesia gegeven wordt, die Zijn lichaam is. O, mochten we ons ook maar een beetje realiseren hoe groot dit geschenk is! Want het verheft de ecclesia naar Zijn eigen rang! Christus blijft het Hoofd van het lichaam, de ecclesia(Kol. 1:18), maar het lichaam moet, om Zijn lichaam te zijn, verhoogd worden om overeen te komen met de status van haar Hoofd. Daarom lezen we in Filippenzen 3:20,21
"Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen aan Zich onderwerpt"
(Filip. 3:20,21;CV)
Dit zijn geweldige feiten, net zoals ook de waarheid van "hoe overweldigend groot Zijn kracht is aan ons, die geloven,," want dit is " naar de werking van de sterkte Zijner macht"(Efe. 1:19), die Christus verhoogd heeft tot de positie van Hoofd over allen en voor altijd de overhand zal hebben over "alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt"(Efe. 1:21), niet alleen zij die op dat moment bestaan, maar ook zij die in deze of de volgende aion nog zullen opstaan. We roepen opnieuw uit: O, dat we ons ook maar een beetje het karakter van de kracht zouden realiseren die ten behoeve van ons aan het werk is!
De derde maal dat de zinsnede "te midden van de hemelingen" voorkomt(in Efeze 2:6), laat zien hoe de ecclesia door God gebruikt gaat worden in de komende aionen. Eenmaal tezamen levend gemaakt in Christus en tezamen opgewekt en gezeten te midden van de hemelingen, in Christus Jezus, zullen we merken dat dit is om "in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom Zijner genade te tonen naar Zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus". Let er op dat in deze context er de nadruk op wordt gelegd dat we in genade gered zijn, en dat dit Gods werk is; het is Zijn genade die tentoongespreid moet worden en de hemelingen zullen gewaar worden dat de genade die aan ons is geschonken om ons Gods werkstuk te maken, ook voor hen beschikbaar is en voor hun welzijn gebruikt zal worden om een gelijksoortig doel te bereiken.
De vierde maal dat onze zinsnede voorkomt(in Efeze 3:10) is een zeer belangrijke, want ze verbindt de ecclesia fundamenteel en onherroepelijk met de doelstelling van God, die hier voor de eerste en enige maal in de Schrift beschreven wordt, als doelstelling van de aionen. Zo wordt de doelstelling van God onmiskenbaar geplaatst in een hemelse setting en we zouden moeten ophouden er over te denken als iets dat in de eerste plaats de Aarde en de mensheid aangaat, hoewel mensen, als instrumenten van God, een belangrijke rol spelen in de uitwerking er van en besloten zijn in de uiteindelijke verzoening van allen. In de Paulinische brieven die geschreven werden vóór Efeze(en deze omvatten de eerste brief aan Timotheüs) wordt de onthulling uitgebreid om de hemelen te omarmen, die, in feite, gezien worden als de hoofdzaak, want zij worden vrijwel altijd geplaatst vóór de Aarde(zie Efe.1:10;3:15;Fil.2:10; Kol. 1:16). De Aarde staat in Kol. 1:20 op de eerste plaats; dit is misschien om de nadruk te leggen op de speciale noodzaak van verzoening voor hen op Aarde, de zonen van de mensheid, die eerst hun Heer der Heerlijkheid verraadden en daarna kruisigden.
De doelstelling van God wordt behaald in Christus Jezus. Kolossenzen zegt het zo: "...alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is voor alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem"(Efe. 1:17). "Want in Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk; en gij hebt de volheid verkregen in Hem, die het hoofd is van alle overheid en macht."(Kol. 2:9,10).
In Efeze 1:10 wordt onthuld dat God Zich voornam in Christus "om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder een hoofd, dat is de Christus, samen te vatten,". Maar dan komt er een zeer belangrijke zin: "in Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van Zijn wil, opdat wij zouden zijn tot lof Zijner heerlijkheid, wij, die een eerdere verwachting hebben in de Christus."(Efe. 1:10-12;CV).
Uit deze passage kunnen we opmaken dat, toen God voor het eerst Zijn doelstelling voor het universum bedacht, Hij het bouwde op de basis-eenheid van Christus en de ecclesia, en de roeping waarmee Hij nu ons roept is "naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is voor aionische tijden"(2Tim. 1:9). De plaats van de ecclesia in Gods doelstelling is wezenlijk en onlosmakelijk; zonder de ecclesia, net als zonder Christus, kan de vervulling van Zijn doelstelling niet bereikt worden; beide zijn essentieel, Christus als Hoofd en de ecclesia als Zijn lichaam, het complement van de Ene Die het al in allen compleet maakt. In Hem is ons lot geworpen en wij zijn compleet in Hem. O, dat we de intensiteit en de vitaliteit van onze eenheid met Christus mochten begrijpen als een noodzakelijk basisfeit van Gods doelstelling!
De laatste maal dat onze zinsnede voorkomt is in de tweede helft van de brief, het deel dat zich bezig houdt met het gedrag van de heiligen. Daar wordt verklaard: "wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten te midden van de hemelingen"(Efe. 6:12;CV). Hoewel deze passage ons adviseert over ons gedrag terwijl we nog in het vlees zijn, informeert ze ons ook al wie onze echte tegenstanders zijn, en er zal in de komende aionen zonder twijfel behoorlijk veel oppositie zijn tegen onze bediening, want zij die Gods genade het hardst nodig hebben, bieden vaak de meeste tegenstand tegen het zelf ontvangen van het geschenk.
Dit laatste gebruik van de woorden "te midden van de hemelingen" staat in scherp contrast met de eerste maal dat ze voorkomen. Toen was het een zaak van dat God ons "met allerlei geestelijke zegen te midden van de hemelingen gezegend heeft in Christus"(Efe. 1:3). We kunnen niet de zegeningen hebben zonder tegenstand. Toen Abraham het land werd gegeven in Kanaän, ontving hij de oorspronkelijke inwoners er bij. Wij lezen in Genesis 2:6 dat de Kanaäniet toen in het land verbleef en opeenvolgende generaties van Kanaänieten boden aan de nakomelingen van Abraham eeuwenlang tegenstand.
Ons werkgebied is onafscheidelijk verbonden met de hemelen, maar door vele van de huidige bewoners van de hemelse gewesten zullen wij als indringers beschouwd worden, zeker als wij boven hen verhoogd blijken te zijn. Maar toch zal onze bediening er een zijn van verzoening, van het tentoonspreiden van de genade van God, totdat zelfs de meest hardnekkige met Hem verzoend zal zijn.
Toen Abraham het land binnenging dat aan hem beloofd was, duurde het niet lang voordat er daar een hongersnood uitbrak. Hij vluchtte tijdelijk naar Egypte om er aan te ontkomen. De ecclesia staat geen hongersnood te wachten, want we zijn gezegend met iedere geestelijke zegen en die omvat alle geestelijk voedsel dat we maar zouden wensen. Mogen wij zelfs nu erkennen dat we het zomaar mogen nemen en de genade en het verlangen hebben om het op te nemen, want op deze manier mogen we waarlijk waarnemen "welke hoop Zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is Zijner lotdeel bij de heiligen, en hoe overweldigend groot Zijn kracht is aan ons, die geloven"(Efe. 1:18,19;CV).