De plaats van de ecclesia in Gods plan - deel 2.
De oorsprong van de ecclesia.

door John H. Essex

Bij het bestuderen van een onderwerp is het goed bij het begin te beginnen. Wij moeten behoorlijk ver terug gaan om het begin van de ecclesia te vinden, die het lichaam van Christus is.

In Efeze 1:3 vertelt Paulus ons dat we werden gekozen " in Hem... vóór de nederwerping der wereld"(CV). Dit is de enige keer dat Paulus die zinsnede gebruikt, en hij doet dat om ons zo de oorsprong van de ecclesia voor ogen te stellen. Dit is iets dat we in meer detail later in deze serie hopen te onderzoeken.

In zijn tweede brief aan Timotheüs, echter, neemt Paulus ons nog verder mee terug wanneer hij schrijft: "God, die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is voor aionische tijden"(2Tim. 1:9;CV).

Dit is zo ver terug als voor ons verstand mogelijk is om te denken. De Schrift verwijst nergens naar een tijd vóór dit moment. Zelfs zulke absolute uitdrukkingen als: "Alle dingen zijn uit God" bevinden zich binnen het concept van de zinsnede "voor aionische tijden". Indien we denken aan "God alleen", voordat de schepping tot stand kwam - op zich al een gigantische gedachte, dan zijn we nog steeds "voor aionische tijden". Wat dan is de bedoeling en betekenis van deze zinsnede? Een antwoord op deze dubbele vraag zal veel licht werpen op de oorsprongen en bestemming van de ecclesia.

De aionische tijden zijn specifiek verbonden met de doelstelling van God. En Efeze 3:11 - een buitengewoon belangrijke passage - hebben we de uitdrukking "het aionisch voornemen". De aionen bepalen de grenzen van de doelstelling van God, die, net als de aionen, zowel een begin als een einde heeft. Zij werden geschapen om Zijn doelstelling binnen gestelde grenzen te houden, want ze kon niet vrij gelaten blijven om niet tot een einde te komen in de grenzenloosheid van de eeuwigheid. Daarom is het incorrect om te spreken van een eeuwige doelstelling van God, zoals de King James Vertaling[en onze Nederlandse;WJ] ons wil doen denken, maar eerder van een aionische.

Alles wat "vóór aionische tijden"is, is daarom per definitie voorafgaand aan Gods doelstelling. Door dit te zeggen willen we niet noodzakelijkerwijze zeggen dat het betekent dat het voorafgaand is aan vastleggen van Zijn doelstelling in de ruimten van Zijn eigen denken, maar het is zeker dat het bestond voordat de doelstelling in werking kwam. En dit is van het grootste belang in het geval van de ecclesia, want, zoals we hopen in de komende delen van deze serie aan te tonen, Gods doelstelling is gemaakt om afhankelijk te zijn van de speciale relatie die bestaat tussen Christus en Zijn ecclesia. Beide zijn nodig om haar heerlijke vervulling voor elkaar te krijgen. Want als Christus de manier is waarmee God Zijn ultieme doel bereikt, dan is de ecclesia het middel waardoor Hij het bereikt. Daarom bidt Paulus dat God heerlijkheid moge hebben in de ecclesia en in Christus Jezus doorheen alle generaties van de aion der aionen. Amen!

De gift waarin in 2Timotheüs 1:9 is niet een algemene, die aan heel de schepping wordt gegeven, of zelfs niet aan heel de mensheid, maar ze wordt specifiek gegeven aan "ons in Christus Jezus,", en de "ons" wordt in het eerdere deel van het vers gedefinieerd met hen die geroepen worden "met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is voor aionische tijden". Nu kan een gift niet gegeven worden tenzij er iemand is die ze kan ontvangen, en het wordt buitengewoon helder gemaakt dat de gift is aan "ons in Christus Jezus" en niet aan "Christus Jezus, namens ons." Daarom moeten wij, dat wil zeggen: de ecclesia, al bestaan hebben voordat de aionen begonnen, hoewel dit bestaan niet was als een apart wezen, maar als waargenomen door God in Christus Jezus.

Deze tweede brief aan Timotheüs is de laatste van Paulus' bekende brieven, geschreven toen de periode van zijn levenseinde aanstaande was(4:6). Het is leerzaam een voortgang van denken waar te nemen als we door zijn geschriften heengaan.

In zijn eerdere brieven ziet hij gelovigen als hen die gedoopt zijn in Christus Jezus; wij zijn gedoopt in Zijn dood(Rom. 6:3). Wij zijn gekozen uit dat wat niet is, opdat God terzijde zou kunnen leggen wat is, zodat geen enkel vlees zou roemen in Zijn aanwezigheid zou roemen(1Kor. 1:28,29). In de Efezebrief, de eerste brief uit de gevangenisgroep, worden wij in Hem gekozen vóór de nederwerping van de wereld. Op het moment dat wij bij het einde van zijn schrijven komen, worden we gezien als zijnde in Christus vóór aionische tijden.

Hoe kunnen we al deze posities rijmen? Laten we teruggaan naar het prille begin en de zaak doorlopen.

De Zoon van Gods liefde.

Het begin van alles is God. Er was een tijd dat Hij alleen was, want alles is uit Hem(Rom. 11:36). Op een bepaald moment in het verre, verre verleden, verlangde Zijn grote liefde - dat gevoel dat de essentie is van Zijn Zelf - naar een antwoord op die liefde. Hij keek reikhalzend uit naar iemand die antwoord zou geven op Zijn eigen gevoelens. Uit dat intense verlangen en uitzien werd de Zoon van Gods liefde geschapen(1Kor. 1:13).

Dat Christus een geschapen Wezen is, wordt duidelijk gemaakt in verscheidene gedeelten van de Schrift. Openbaring 3:14 spreekt van Hem als "de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods". 1Korinthe 8:6 verklaart: "voor ons nochtans is er maar een God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en een Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem". In deze passage wordt het verschil tussen God en Christus duidelijk. God bestond vóór Christus, en alles is uit Hem. Alles is niet uit Christus, maar door Hem. Christus Zelf is uit God, want Hij is Gods Complement.

Dit onderscheid wordt opnieuw duidelijk gemaakt door het vergelijken van Romeinen 11:33-36 met Kolossenzen 1:12-17. In het eerste Schriftdeel, waar over God gesproken wordt, lezen we dat alle dingen "uit Hem en door Hem en tot Hem" zijn. In het laatste, waar God over Christus spreekt als de Zoon van Gods liefde, leren we dat "alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen;", maar niet uit Hem.

Deze beschrijving van Christus als de Zoon van Gods liefde is zeer diepgaand en zeer verhelderend. Gods Zoon is het bewijs en de uitdrukking van de volle uitstorting van de Goddelijke aanhankelijkheid. Gods liefde verlangde een antwoord en vond een volledige bevrediging in de Ene Die Hij had voortgebracht. En sluimerend in deze Ene, Die nu Zijn sublieme luister toevoegde aan die van Zijn Vader, ligt het Goddelijke concept van de ecclesia, die op haar beurt het complement van Christus zou gaan worden.

Wanneer God wil dat wij het geestelijke verstaan, dan geeft Hij vaak de natuur als illustratie - in dit geval de relatie tussen de eerste man en de eerste vrouw. Toen de mensheid was geschapen, wordt ons verteld: "Ten dage, dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods; man en vrouw schiep Hij hen"(Gen. 5:1,2). En opnieuw in Genesis 5:1 en 2 lezen we: "en Hij zegende hen en noemde hen ‘mens’, ten dage dat zij geschapen werden" Zo was, van het moment dat Adam tot stand kwam, werd in Gods doelstelling de vrouw met de man geassocieerd. Zij was een werkelijkheid in Gods handelen.

Ditzelfde is waar van Christus en de ecclesia. De ecclesia bestaat al zo lang als Christus Zelf bestaat. Hoewel verborgen in de Zoon, was het een voldoende werkelijkheid om als ontvanger op te treden van het geschenk van genade in Christus Jezus.

De betekenis van genade.

Genade heeft in de Schrift twee onderscheiden aspecten. We denken er in het algemeen over als een gunst die aan iemand wordt gegeven die het tegenovergestelde verdient. Dit is hoe het gebruikt wordt in Efeze 2:5,8 "in genade zijt gij behouden". Zo wordt het bij een ieder van ons individueel toegepast. Maar dit is niet de betekenis van het woord zoals het in Filippenzen 2:9 wordt gebruikt: "Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem begenadigd met de naam boven alle naam"[CV. De NBG is hier veel te zwak;WJ]. Er wordt hier nergens gesuggereerd dat Christus enige andere naam zou verdienen dan die welke God aan Hem toevertrouwde; het woord "daarom" geeft dit aan.

De basisbetekenis achter het woord "charis", vertaald met "genade", is "vreugde". Het Griekse woord chara betekent feitelijk "vreugde" en charoo is de werkwoordsvorm en betekent "verheugen." Daarom wordt charis (genade) in het Keyword Concordance gedefinieerd als "an act producing happiness/een daad die blijdschap voortbrengt", en dit is de hoofdbetekenis. "Een voordeel gegeven aan iemand die het tegendeel verdient" is een secundaire, hoewel ontzettend belangrijke, betekenis van het woord.

Als gevolg van Christus' gehoorzaamheid, tot in de dood aan het kruis, begenadigde God Hem met een naam die boven alle naam is, en de blijdschap die daaruit voortvloeit wordt duidelijk gemaakt in de woorden: "opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!"(Filip. 2:10,11). Uit deze bijzondere schenking van genade door de Ene Die in alle dingen de Allerhoogste is, vloeit een bijzondere vreugde voort naar Christus Zelf, want door Zijn verhoging, met de daarbij behorende verkondiging aan heel de schepping, is Hij verzekerd van de volkomen bevredigende uitkomst van Zijn zwoegen en lijden aan het kruis.

Er komt ook blijdschap uit voort voor ieder schepsel in het universum, want het is in de naam van Jezus dat alle knie zich buigen zal, en het woord "Jezus" houdt redding in(Matt. 1:21). Maar bovenal is er een speciale blijdschap die naar God Zelf toevloeit, want door het schenken van genade aan Zijn Zoon wordt het universum, dat tijdelijk van haar Schepper en Onderhouder vervreemd is, terug gebracht in verzoening met Hemzelf, vrede gemaakt hebben door het bloed van het kruis van Christus(Kol. 1:20). Zo is heel de operatie "tot eer van God, de Vader!"

Toen nu vóór aionische tijden het geschenk van de genade aan de ecclesia was gegeven, was ook dit er een van het soort: "een daad die blijdschap voortbrengt." Het is in dit verband niet "een voordeel dat gegeven wordt aan iemand die het tegengestelde verdient," want er was op dat moment nog niets gebeurd dat vervreemding veroorzaakte of tegenstand tegen God. En de blijdschap die dit geschenk veroorzaakt is niet beperkt tot de ecclesia zelf, want, zoals we later in deze studie zullen zien, de ecclesia is bedoeld om het middel te zijn waardoor de verzoening van allen voltooid zal worden(Efe. 1:23).
Zo hebben we tot dusverre een situatie bereikt waarin we in staat zijn vast te stellen dat de ecclesia oorspronkelijk in Christus werd geschapen als gevolg van Gods liefde, die zichzelf wilde uitdrukken, en aan wie een geschenk van genade werd gegeven als gevolg van Gods verlangen om blijdschap te brengen aan al Zijn schepselen. Wat een bevoorrechte positie!

Maar als dit zo is, waar is dan de ecclesia geweest in heel de periode die door de Hebreeuwse geschriften wordt beschreven, sterker nog: in de helft van de periode die door de aionen in beslag wordt genomen - het deel voorafgaand aan het kruis?

Het complement van Adam.

We kunnen deze vraag het beste beantwoorden door opnieuw naar onze natuurlijke illustratie te kijken en te letten op de volgorde van gebeurtenissen in Genesis 2:18-25.

"En Yahweh Elohim zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. En Yahweh Elohim formeerde uit de aardbodem..."(18,19;CV). We pauzeren een moment en vragen: Wat formeerde God uit de aardbodem?

Formeerde Hij de vrouw? Het antwoord is Nee.
We gaan verder: "al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou" We mogen vragen: Wat heeft dit allemaal van doen met het vinden van een complement voor Adam? Maar wacht. Laten we verder lezen. "en zoals de mens elk levend wezen noemen zou, zo zou het heten. En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds. Maar voor de mens vond Hij[God] geen hulp, die bij hem paste"(vs.19,20;CV).

Zien we nu de kracht van dit deel van de Schrift? Dat onder alles wat geschapen was er niet één gevonden kon worden die een complement voor de man zou kunnen zijn. Alles kon bij hem gebracht worden om een naam te krijgen, en de namen die hij hen gaf konden voor altijd aan hen verbonden blijven, maar er was er geen aan wie de titel van complement gegeven kon worden. Waarom?
Omdat al deze van buiten hem waren en van een andere soort, en degene die zijn complement moest worden moest van binnen hemzelf komen en van dezelfde soort zijn. Het woord "complement" betekent "dat wat vult" of "dat wat aanvult en heel maakt" en er zou geen vulling kunnen plaatsvinden als er niet eerst een leegte gemaakt zou zijn. Voordat de vrouw uit hem werd weggenomen was Adam compleet in zichzelf; daarna maakte de vrouw hem compleet.

Het complement van Christus.

Dit alles leert ons een zeer grote Schriftuurlijke waarheid met betrekking tot Christus en Zijn ecclesia. De analogie is dezelfde. Onze Heer, zo weten we, schiep alle dingen; Hij was Gods Uitvoerder; buiten Hem om is niets tot stand gekomen dat tot stand gekomen is.
Alles ontving zijn naam en karakter van Hem. En toch..., in al de grootsheid van de schepping, onder al de menigten van de hemelen die de uitgestrektheid van de ruimte bewonen(en in de hemelen is er geen gebrek aan inwoners) was er niemand die met recht betiteld zou kunnen worden als Zijn complement. Er waren er geen van Zijn soort. Nee, ook Zijn complement moest van binnenuit komen en daarom hebben wij het "in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld"(Efe. 1:4).

Dit is het aspect van de ecclesia dat God altijd voor ogen heeft. Hij ziet ze uitblinkend, niet als een veelzijdige samenstel van individuen, gekozen van buitenaf, om in Christus gebracht te worden(alhoewel dit, vanuit een andere gezichtshoek, wel een feit is), maar God ziet ze als één enkel individu, heilig en kostbaar, en gekozen van binnenuit.

We willen stilstaan bij het "van binnenuit" aspect van de ecclesia. Het is dit "van binnenuit" aspect dat het het recht geeft om "de ecclesia die Zijn lichaam is" genoemd te worden, en wat haar een absoluut unieke positie geeft in het universum. Het is de meest verhoogde positie die Gods schepselen kunnen krijgen, afgezien van Christus Zelf natuurlijk; het is ook de meest intieme positie in haar relatie met God. Het plaats van de ecclesia voor God wordt alleen beïnvloed en bepaald door de plaats van de Zoon van Zijn liefde in de ogen van Zijn Vader. De relatie van de ecclesia met Christus, de band die tussen hen bestaat en de kracht van de liefde die Christus heeft voor Zijn complement, zijn zaken die alleen gewaardeerd kunnen worden, en dan nog zwakjes, door hen van wie het denken voortdurend bezig is met zaken van "boven."

Het complement is niet een bruid.

Was het maar zo dat gelovigen in het algemeen de echte relatie verstonden tussen Adam en degene die tot zijn complement werd gemaakt, dan zouden zij veel beter het karakter kunnen begrijpen van de band die bestaat tussen Christus en Zijn ecclesia. Adam hoefde nooit een bruid te zoeken. Hij hoefde niemand het hof te maken. Zoals we al gezien hebben was er in heel de schepping niemand die passend was om zijn complement te zijn. Het was aan God om er voor hem een te vinden en God formeerde niet een ander wezen uit de aardbodem. Zo een zou mogelijk Adam's metgezel geworden zijn, maar zou nooit gefunctioneerd kunnen hebben als zijn complement. Nee, God voorzag Adam van een echt complement, genomen uit Adam zelf.

En zo is het ook met Christus. Om de ecclesia te vinden, die Zijn lichaam is, komt de Heer nooit als bruidegom naar de Aarde om een bruid te zoeken. Hij komt nooit om te zoeken naar een complement van buitenaf: Hij laat het aan God over om te voorzien "van binnenuit."

Indien, zoals gezegd, de gelovigen in het algemeen dit zouden verstaan, dan zouden ze niet zulke liederen zingen als "The Church's one foundation is Jesus Christ, her Lord," zonder onder andere de zinnen "From heaven He came and sought her to be His holy bride." te veranderen. Het is prachtige poëzie en een favoriet gezang, maar het is eenvoudig niet waar in verband met de ecclesia, die Zijn lichaam is.

Het is natuurlijk juist dat de Heer in de Schrift afgebeeld wordt als een Bruidegom, maar dat is in verband met Zijn relatie met de natie die Hij diende toen Hij op Aarde kwam. Het getrouwe Israël zal de bruid zijn, en uiteindelijk de echtgenote, van het Lammetje; maar de uitdrukking "de Bruid van God" is in de Schrift nergens te vinden. De positie van de ecclesia waarover we nu schrijven, is oneindig veel dichterbij en veel heerlijker verbonden met haar Heer en Hoofd dan de Israëlitische bruid van het Lammetje ooit kan zijn.

Hoe verkreeg Adam dan zijn complement als hij er niet op uitging om haar te zoeken? Het antwoord wordt gegeven in Genesis 2:21,22,23.

"21 Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn hoekige organen en sloot haar plaats toe met vlees.
22 En de Here God bouwde uit het hoekige orgaan(*), dat Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens.
23 Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal ‘mannin’ heten, omdat zij uit de man genomen is"

(CV; * hier staat "etzlo" - hoekig orgaan{zie ook 1Kon. 6:8; Eze. 41:5; 41:11} en niet "grm" - rib)

Wie deed dit? Wie verrichtte dit wonder? Yahweh Elohim! Adam was tijdens de hele operatie buiten kennis. En zo, om een gelijke reden, zien we Paulus zeggen, in Efeze 1:3,4

"Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen onder de hemelingen gezegend heeft in Christus.
4 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren voor de nederwerping van de wereld, "

(CV)

En zo was, om een eerdere vraag te beantwoorden, de ecclesia doorheen de eeuwen die door de Hebreeuwse Schrift beschreven worden, verborgen in Christus, onbewust van het verstrijken van de tijd, onbewust zelfs van haar bestaan, niet gekend en niet gezien door wie dan ook. Ze was echter al vanaf het begin een grote werkelijkheid in het denken en de doelstelling van God. Op het juiste moment veroorzaakte God een diepe slaap in Zijn Zoon, de slaap des doods. Drie dagen lang lag hij in het graf en werd toen opgewekt door de machtige kracht van God en vanaf dat moment begon, in Gods ogen, de ecclesia een apart bestaan - een heerlijk hemels bestaan, in overeenstemming met de status van haar verrezen Heer, want haar woon- en werkgebied is "een rijk in de hemelen"(Filip. 3:20) - en ze zal zonder vlek of gebrek aan Christus worden gepresenteerd als Zijn complement, zonder welk, zelfs in Zijn hoogste verhoging, Hij niet compleet zou zijn.

Christus' liefde voor Zijn ecclesia.

Adam's slaap was voor goed voor hemzelf, dat is waar, zodat hij een levensgezel zou hebben, maar in een speciale zin was het voor de vrouw, opdat zij een bewust en zelfstandig bestaan zou hebben. Christus' dood was, zoals we weten, voor allen, maar in een speciale zin was het voor de ecclesia, zodat ook zij een bewust en zelfstandig bestaan zou hebben. En daarom lezen we: "evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft ... en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet"(Efe. 5:25-27), een ecclesia waarin, door haar eenheid met Christus, God Zelf in staat zou zijn heerlijkheid te vinden doorheen alle geslachten van de aion der aionen. Amen!

Aldus is niet de minste van de zegening die aan Christus werden toegwezen als gevolg van Zijn gehoorzaamheid tot in de dood, het feit dat Hij nu een complement heeft, de ecclesia, die Hij zeer liefheeft(Efe. 5:25), en die deze liefde zou moeten beantwoorden.

Wij besluiten dit deel van onze studie met het citeren van het gebed van Paulus in Efeze 3:14-21.

"14 Om die reden buig ik mijn knieen voor de Vader,
15 naar wie alle geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt,
16 opdat Hij u geve, naar de rijkdom zijner heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door zijn Geest in de inwendige mens,
17 opdat Christus door het geloof in uw harten woning make. Geworteld en gegrond in de liefde,
18 zult gij dan samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is,
19 en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods.
20 Hem nu, die blijkens de kracht, welke in ons werkt, bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen,
21 Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen."




© Grace and Truth Magazine