Werd Christus aan het kruis verlaten?

door
John Essex

   

Bij ons algemene lezen stuiten we zo af en toe op verbazingwekkende veronderstellingen, die ons tot denken aanzetten. Een van de meest recente gaat over de betekenis van de woorden "Eloi! Eloi! Lema sabachthani?", die door Jezus aan het kruis werden uitgesproken, kort voordat Hij Zijn geest aan Zijn Vader terug gaf. Deze woorden zijn natuurlijk in het Aramees, en het artikel stelde dat het woord "sabachthani" niet verlating veronderstelt, maar besparen, en dat daarom de interpretaties die door Mattheüs en Marcus worden gegeven, onjuiste vertalingen zijn. In een Engelse versie van de Aramese Bijbel, wordt de passage in Matt. 27:46 als volgt weergegeven: "My God, my God, for this I was spared!" (Mijn God, mijn God, voor dit werd ik gespaard!)

De conclusie wordt dan ook getrokken dat God, Die zijn heiligen niet verlaat (Psalm 9:10 en 37:28) - zelfs niet de minste van hen, nooit de stervende Christus zou verlaten.

Wij houden de schrijver van het artikel in veel te hoog aanzien dan dat wij wensen met hem een dispuut aan te gaan, iets wat sowieso al tegengesteld is aan het beleid van dit magazine. Maar het artikel lezend deed het ons eigen denken in deze zaak her-onderzoeken. En de eerste gedachte die bij ons opkwam was deze: indien de vertalingen van zowel Mattheüs als Marcus (die identiek zijn, hoewel ze afzonderlijk zijn geschreven) niet helemaal accurate weergaven zijn van het Aramees, zijn ze toch precies zo als toen de heilige geest hen inspireerde ze te schrijven en daarom correct, zoals God van hen verlangde dat ze het begrepen. Indien we in dit geval twijfelen aan de inspiratie van de heilige geest, dan zullen we al spoedig gaan twijfelen aan Matt. 1:23, waar het Grieks, correct vertaalt met "maagd", niet de exacte vervanger is van het Hebreeuwse woord waaruit die passage wordt geciteerd. In Jesaja 7:14 betekent het woord in werkelijkheid "een jonge vrouw"; er was in de tijd van Jesaja geen wonderlijke maagdelijke geboorte toen de oorspronkelijke profetie werd vervuld.

Toen onze Heer Zijn gekwelde uitroep deed vanaf het kruis, had Hij duidelijk de woorden van David in gedachten uit Psalm 22:1, en "verlaten" is hier zeker juist, want het gebruikte Hebreeuwse woord wordt vele malen zo in het O.T. vertaald.

Verder weten we uit Romeinen 8:32 dat God Zijn eigen Zoon niet spaarde. Het basisfeit achter Paulus' betoog in dit hoofdstuk is dat God Zijn eigen Zoon niets spaarde, en daarom zal Hij Hem genadevol alles schenken. Ons, daarentegen, wordt vele dingen bespaard die door Christus doorstaan werden. Bijvoorbeeld: maar weinig heiligen werden letterlijk gekruisigd, hoewel allen op figuurlijke wijze samen met Hem gekruisigd werden (Rom. 6:6).

Het is altijd belangrijk wanneer een naam twee maal tegelijk in Gods Woord wordt gebruikt, zoals het voorliggende "Eloi, Eloi!" Het is zeer interessant het gebruik van herhaalde namen in de Schrift te onderzoeken!

Er zijn vijf voorvallen in het Oude Testament, en ieder daarvan vindt plaats op een moment van crisis in het Doel van God. De eerste is in Genesis 22:11, wanneer Abraham op het punt staat het mes naar beneden te brengen dat Izaäk zou doden op het altaar. "Abraham, Abraham! En hij zeide: Hier ben ik. En Hij zeide: Strek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden." Toen volgde die grote verbonds-eed belofte, waarin God bij Zichzelf zweerde alle geslachten op Aarde te zegenen door het zaad van Abraham. Het belang van Gods woorden wordt alleen ten volle op prijs gesteld, als we nadenken over wat er werkelijk werd afgebeeld in dit typische offer van Izaäk door Abraham.

De tweede maal dat een naam herhaald wordt is in Genesis 46:2. "Jakob, Jakob. ... Ik ben God, de God van uw vader, vrees niet naar Egypte te trekken, want Ik zal u daar tot een groot volk maken." Hieruit, en uit de woorden die onmiddellijk volgen, blijkt de vestiging van de natie Israel in gevangenschap; het is passend dat de derde maal dat een naam wordt herhaald, betrekking zou hebben op de aanstelling van een Verlosser, om hen uit die gevangenschap te brengen. Een stem kwam uit een bosje, brandend, maar niet verteerd, typerend voor een natie die zo beproefd was, maar nooit vernietigd zou worden.

"4 Toen de HEERE zag, dat hij zich daarheen wendde, om te bezien, zo riep God tot hem uit het midden van het braambos, en zeide: Mozes, Mozes! En hij zeide: Zie, hier ben ik!
5 En Hij zeide: Nader hier niet toe; trek uw schoenen uit van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig land.
6 Hij zeide voorts: Ik ben de God uws vaders, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes verborg zijn aangezicht, want hij vreesde God aan te zien.
7 En de HEERE zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks, hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord, vanwege hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend.
8 Daarom ben Ik nedergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand der Egyptenaren, en het opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honig, tot de plaats der Kanaanieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten."

(Ex. 3:4-8;NBG)

En toen zij eenmaal stevig in dat land gevestigd waren, werd de stem van God opnieuw in een herhaalde roep gehoord, deze keer tot de profeet die oordeel zou aankondigen over het huis van Eli en daarna het huis van David zou zalven - "Samuel, Samuel"(1Sam. 3;10).

Het vijfde en laatste voorval in het Oude Testament is die welke we al in Psalm 22:1 opgemerkt hebben, die profetisch is voor Jezus' lijden aan het kruis. Het is de enige van deze voorvallen die doorgezet wordt in het Nieuwe Testament. Doch wanneer daar herhaalde namen door de Heer worden gebruikt, is er altijd een geur van terechtwijzing of berisping, soms gepaard gaande met een waarschuwing. Bijvoorbeeld:

"31 Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd ulieden te ziften als de tarwe,
32 maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken. En gij, als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt, versterk dan uw broederen.
33 Hij zeide tot Hem: Here, met U ben ik bereid ook gevangenis en dood in te gaan!
34 Maar Hij zeide: Ik zeg u Petrus, de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult geloochend hebben, dat gij Mij kent."

(Luc. 22:31-34;NBG
"Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen;
42 Maar een ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden"

(Luc. 10:41,42;NBG)
"Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?"
(Hand. 9:4)
"Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild."
(Matt. 23:37;NBG)

En dan, tenslotte, dat schrijnende voorbeeld, die schreeuw van intense benauwing: "Eloi! Eloi! Lema sabachthani?" (Matt. 27:46; Marc. 15:34).

Wanneer bekeken tegen de achtergrond van de andere voorvallen met dubbele namen, speciaal zoals gebruikt bij Jezus, was het God die riep tot lofprijzing naar Abraham, want Abraham typeerde God Zelf als de Ene Die Zijn eigen Zoon niet zou weghouden van de slacht; Izaäk, het offer, lag verstomd op het altaar. In het antitype is het God Die verstomd is, Zijn gezicht afgewend van Jezus, en het is de bevreesde Lijder, Die, die persoonlijke titel gebruikend waarmee Hij Zijn Vader kende, het als in bijna een berisping uitschreeuwde: "Eloi! Eloi! Waarom hebt U Mij verlaten?"

En ja, ook wij mogen vragen: Waarom? Waarom verliet God Zijn eigen Zoon op deze manier? We zullen proberen het antwoord te vinden.

Laten wij er aan denken dat de kruisiging van Christus in twee delen gebeurde. Van de totale gebeurtenis is opgetekend dat ze duurde vanaf het derde uur (Marc. 15:25) tot rond het negende uur (vs. 34), dat wil zeggen: van ongeveer 9 uur voormiddag tot 3 uur namiddag in ons tijdschema. Vanaf het derde tot het zesde uur (9-12 uur) was er daglicht, en was Jezus in verbinding met Zijn Vader, dat bijzondere verzoek doende tot vergeving van Zijn vijanden, ziende dat zij niet wisten wat zij aan het doen waren (Luc. 23:34). Maar vanaf het zesde uur (12 uur) kwam er duisternis over het hele land, tot het negende uur (Matt. 27:45), en het was pas tegen het einde van deze periode, toen de duisternis begon weg te trekken, dat Jezus Zijn pijnlijke schreeuw deed.

De duisternis die op het middaguur neerdaalde is een factor die we proberen te verstaan. Waarom gebeurde dit? Doorheen al die jaren sinds Israel bij de berg Sinaï een bijzondere natie was geworden, zijn er heel wat offers en zond-offers gebracht, maar toch is er geen enkel opgeschreven voorval dat het daarbij donker werd. Waarom zou het dan wel donker worden terwijl de Heer aan het kruis hing???

Het antwoord is te vinden in 2Korinthe 5:21.

"Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem."

Het was omdat Christus de verpersoonlijking van de zonde was geworden, zodat er met de zonde zelf totaal en definitief afgerekend kon worden door met Hem gekruisigd te worden, dat God Zich van Hem afwendde. De duisternis was er het bewijs voor.

God keerde Zijn geliefde Zoon niet Zijn rug toe, alleen maar omdat Hij aan het kruis hing! Tijdens de drie eerste uren van de kruisiging, toen de Heer dat vervulde wat door de brandoffers in Leviticus 1, en ook de vlees(of maaltijd-) offers van Leviticus 2 en 3, werd getypeerd - en die waren alle een zoet geur voor God, omdat zij loyale dienst aangaven; gedurende deze eerste drie uren was er geen barrière tussen Jezus en Zijn Vader. Maar in die tweede periode van drie uren, toen Hij een zond-offer en een overtredingsoffer werd (zoals getypeerd in Leviticus 4 en 5), toen Hij, Die geen zonde kende, tot zonde was gemaakt, pas toen verliet God Hem. Maar zodra deze periode voorbij was keerde de gunst van God weer terug en was Jezus in staat weer met Zijn Vader te spreken. Maar de benauwdheid van de scheiding was zo groot geweest, dat Jezus deze gedenkwaardige woorden uitsprak, die bijna een berisping leken.

Het is al enige tijd onze overtuiging dat het de komende dreiging van scheiding van Zijn Vader was, die Jezus' benauwdheid in de hof van Gethsemane veroorzaakte. Natuurlijk zou Hij niet gevraagd hebben om de beker aan Hem voorbij te laten gaan, als het alleen een ontsnapping zou zijn van lichamelijk pijn of marteling, of zelfs van de beschimpingen van domme menselijke wezens. Hij zou deze gedragen kunnen hebben zonder bovenmatige smart. Maar om zelfs maar voor die korte tijd de eenheid te verbreken die er altijd tussen Hem en Zijn Vader had bestaan, dat vreesde Hij, en er was een uiterste inspanning van Zijn kant voor nodig om te zeggen: "Niet Mijn wil, maar de Uwe". Dit is wat echte betekenis geeft aan de zinsnede: "gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises"(Filip. 2:8;NBG)

   


© Grace and Truth Magazine