Er kunnen vijf algemene verdelingen worden gemaakt als dekking van het geheel van de apostel Paulus' loopbaan van zijn roeping tot zijn overlijden. Ze zijn als volgt:
-
Handelingen 9:1-30 - Damascus - Arabië - Jeruzalem - Tarsus - Antiochië.
- Handelingen 13:1 tot 14:26 - Eerste stappen en mededelingen van Gods keuze voor leven onder de natiën.
- Handelingen 15:1 tot 19:20 - Verbonden met de Twaalf (verg. Romeinen 15:19).
- Handelingen 19:21 tot 28:31 - Gebaseerd op israels afwijzing (de verzoening).
- Na Handelingen 28. De geheime bedeling.
Het derde deel is de periode waarin Paulus samenwerkt met de Twaalf. Ze is aan iedere zijde gebonden door een vervulling (zie 14:26 en 19:21). Tijdens deze periode getuigt hij in het bijzonder over het Messiasschap van de Ene Die gekruisigd werd (zie Handelingen 17 en 18). De Bereeërs waren in staat zijn beweringen te controleren vanuit de Schrift. Het thema is de "zekere genadegaven van David," en hoe die verbonden zijn met de opstanding van de Messias. Dit is het uitzicht van Handelingen; het is het evangelie van de Messias en daarom is de apostel in Handelingen 19:20 in staat te zeggen dat hij dit evangelie ten volle heeft gepredikt(Rom. 15:19), maar niet het evangelie van Gods genade(zie Handelingen 20:24). Handelingen doet geen verslag van de boodschap buiten de synagogen; dit is te vinden in de brieven, en is gegrondvest op zaken die met Abraham zijn verbonden. De aankondiging aan afgodendienaren, zoals opgetekend in Handelingen, is gebaseerd op de opdracht van Lukas. Hij roept de Atheners op om zich te bekeren met het oog op oordeel (verg. Hand. 17:30,31 en Lukas 24:46,47). Zijn bediening aan afgodendienaren, zoals verbonden met het evangelie van God, is niet het aspect in Handelingen, maar is gegeven in de vroege brieven. Bij Thessalonica is de tegenstand (Hand. 17:5) vanwege het Messiaans getuigenis; in de brieven is het omdat Paulus tot de heidense afgodendienaren spreekt die niet optrokken met de synagoge (zie 1Thess. 2:16). De brief spreekt van hun wegkeren van afgodendienst (1:9,10) en stelt de dood van Christus voor als handelend met zonde (5:10).
Het vierde deel komt grotendeels overeen met de geschreven bediening; Handelingen geeft weinig details over de zaak die de apostel op dit moment presenteert. We vinden het in Romeinen, 2 Korinthe, en in Galaten. 1 Korinthe heeft z'n historische basis in Handelingen 19.
De terugblik en het bereik die Paulus te Milete worden gegeven(Hand. 20) geven een paar details die op deze aanwijzingen volgen. Vers 20 verwijst naar het synagoge getuigenis - publiek - en het private getuigenis - huis aan huis. Bijzonderheden van het laatste zijn in de brieven. Vers 24 geeft een definitie aan Paulus' toekomstige koers; die is helemaal op grond van het evangelie van de genade van God, maar wordt in Handelingen niet in details weergegeven. De basis moet verkregen worden uit de pré-gevangenisbrieven.
Paulus was afgezonderd voor het evangelie van God; hij was afgezonderd van anderen en geïnstalleerd in iets waarmee hij noch zij waren verbonden; de afmetingen van de beweging zijn slechts vaag duidelijk in Handelingen. Paulus' bediening is niet strikt een vooruitgang; een vooruitgang houdt een vooruit gaande beweging in in het zelfde. Paulus' handelen is alleen progressief in relatie tot het evangelie van God; een vol zicht op zijn bewegingen wordt het best gedefinieerd als overgang - van de ene toestand naar een andere - waarbij de daarop volgende toestand de essentiële elementen van het origineel bevat. Deze laatste zijn hoe God handelt met zonden en rechtvaardigheid en leven geeft, en zij ontvangen nieuwe relaties tijdens de verandering.
Romeinen 11 brengt ons een bijzondere toestand in het proces voor ogen; het is de vraag naar de nationale status. Israel is als natie afvallig, en we leren dat Israels blindheid zal voortduren. God wil hen geen oren geven om te horen en ogen om te te zien. De duur van Israels toekomstige blindheid wordt nu gedefinieerd door een punt dat aangegeven wordt als "de volheid van de natiën."
Wat betekent deze laatste zinsnede? Het geeft een gevolg aan dat opstijgt uit het enten van de wilde olijf op de ware olijf. Deelnemend aan de wortel en vetheid van de olijfboom moet er een daaruit volgende vrucht van de wilde olijf komen. Er zal een punt in deze richting worden bereikt, genaamd "de volheid van de natiën." Er zal een overblijfsel opstaan uit de natiën dat de individuele verzoening geniet die volgt op het vertoon van Gods verzoening met de natiën(als zodanig). Zo hoeven ook op dit punt individuen van Israel die Paulus' evangelie horen God niet te naderen door de wet, maar door de rechtvaardiging en verzoening die veroorzaakt wordt door de dood en opstanding van de Here Jezus Christus. Hier krijgen we een blik op waarom we het "lichaam" kunnen hebben in Romeinen; Jood en heiden zijn voor God gelijk in zaken als zonde, rechtvaardigheid, redding en intimiteit met God. Efeziërs informeert ons verder dat nu Jood en heiden in de feitelijke gang van zaken van hun redding niet terugvallen op de voorrang van Israel; zelfs in dit opzicht zijn zij met elkaar verzoend (Efe. 2). Daaruit volgt logischerwijze de besliste positie van Efeziërs 3 met betrekking tot een gezamenlijk lichaam en een gezamenlijk lotdeel.
Jood en heiden, onder de bediening van de Twaalf en Jakobus, of zelfs die afstammelingen van Abraham die Paulus' getuigenis hoorden maar niet de geestelijke kracht er van waarnamen, kwamen niet tot het wederzijds verstaan dat geloof, gegeven in het onderwijs in Romeinen, Korinthiërs en Galaten, inprentte (verg. Handelingen 11 en 21, en neem waar dat zij gelovigen zijn).
De werkelijkheid waarop de redding en verzoening van het individu zullen uitlopen, wordt niet in Romeinen 11 besproken, maar er wordt getoond dat de status die toegekend werd aan de natiën (als zodanig), hachelijk is en afhankelijk van het geloof onder hen. De status waartoe de natiën worden opgewekt is dat zij het licht geven dat doorheen de wortel Israel komt, en dit is door de voortdurende afwijking van Israel. Israel heeft de rechtvaardigheid niet verkregen; de natiën verkrijgen die, want zij zoeken die door geloof. Zal Israel uitgelokt worden om met de natiën te wedijveren? Dit is de grote vraag op dit kruispunt (Rom. 11:14). Omdat Israel afvallig is, handelt God rechtstreeks met de natiën; Hij is verzoend met de natiën (als zodanig). God stelt nu Israel niet op tussen Hem en de natiën.
Dit is de positie vóór Handelingen 28. Indien de gebeurtenissen de normale koers hadden gevolgd zoals aangegeven door de profeten, de Here Jezus en de Twaalf, zou het Koninkrijk gevestigd zijn geworden, ondanks Israels volharding in afvalligheid. Het Koninkrijk zal uiteindelijk een feit worden door Gods oordelen; bekering zal bewaring brengen tijdens zulke oordelen.
Tijdens Handelingen is de "dag van de Heer" nog toekomstig; het was alleen nodig dat de gebeurtenissen die in overeenstemming zijn met profetieën als Daniël gebeuren en dan zullen de oordelen leiden naar het Koninkrijk. Zou dit punt bereikt worden, dan zou zegen door Israel naar de natiën vloeien. Dit is het uitzicht vanuit het Oude Testament. En vóór de eerste gebeurtenissen van de dag van de Heer zullen de samen geroepenen door de apostel Paulus, weggenomen worden volgens 1 en 2 Thessalonicenzen.
Door middel van uitweiding wordt hier opgemerkt dat de geheime bedeling zal eindigen door hetzelfde op handen zijnde kenmerk: De dag van de Heer. We zullen ten tijde van de eerste gebeurtenissen van Daniël 7 verwijderd worden, gebeurtenissen die de weg vrijmaken voor de zevende jaarweek. 1 Thessalonicenzen neemt toe in belang door het kenmerk van Efeziërs dat wij een hemels lotdeel zullen genieten. De gebeurtenis van 1 Thessalonicenzen 4 zal deze bedeling afsluiten.
Om terug te komen op ons thema: we krijgen de leer van Romeinen 11 geïntroduceerd in overeenstemming met Handelingen 20. Dit geeft ons een geheim: dat God de oordelen verder zal uitstellen. Hijzelf zal een complement uitroepen uit de natiën. Als Israel niet naar de natiën zal gaan, dan zal God zelf naar hen toe gaan. Wat zal de uitkomst daarvan zijn?
Jesaja 6 geeft een bepaalde lengte aan Israels hardnekkigheid; het beantwoordt de vraag van de profeet: Hoe lang? Maar het deelt ons niet mede dat, daardoor, enige zegen aan de natiën zal toevallen. Romeinen 11 breidt de periode uit en geeft er nieuwe waarde aan, ons informerend over een geheim dat voor de profeet verborgen was.
Hier krijgen we een verdeling van Paulus' bediening die beslist gebaseerd is op Israels afwijking; zelfs op dit punt is het niet duidelijk dat zij ingewijd zullen worden in een hemels lotdeel. Deze toestand, in z'n verschillende details, vormt een basis voor de volgende verdeling van Paulus' bediening die volgt op Handelingen 28.
Aan Rome kondigt de apostel in het openbaar aan de dat de beschrijving van Israel door de heilige geest perfect waar is en hij zegt feitelijk dat het onmogelijk is om Israel er toe te brengen ze te laten wedijveren met de natiën. Zullen Gods oordelen daarom gebeuren? Niet nu, zegt de volgende bediening van de apostel. Hij onthult nu de geheime bedeling, die gegrondvest is op de historische en leerstellige toestand die tegelijk met Handelingen in de vroege brieven werd ontwikkeld. Het is buiten het bereik van Handelingen om de toevoeging van de geheime bedeling mede te delen. Handelingen sluit het goddelijk verslag van Israels geschiedenis af.
Uit Paulus' rondreizende verkondiging zijn gelovigen opgestaan, Jood en heiden, en zij zijn het lichaam, zelfs vóór Handelingen 28. Het zal ons verstaan van de relatie er van tot de geheime bedeling vergroten als wij de koers overwegen waardoor ze tot stand kwam. Strikt genomen is het lichaam buiten het ontwerp van Handelingen; aan de andere kant is het gelijktijdig met veel van de geschiedenis van deze periode; zo is het ook met betrekking tot de vroege brieven van Paulus. Het lichaam had z'n ontstaan in het Pisidische Antiochië. Ze is het gevolg van Paulus' verkondiging daar en later; het is beslist verbonden met zijn onderscheiden activiteiten sinds zijn afzondering. Nadenken over de hele lijn van gebeurtenissen vanaf dit punt zal onthullen dat het lichaam een zaak is die of voor een aards of voor een hemels lotdeel aanneembaar is.
In Handelingen 15 verwijst Jakobus niet beslist naar het lichaam, maar zijn opmerkingen en overwegingen laten zien dat een gezelschap uit de natiën niet tegen de Oud-Testamentische Schrift is; zulke mensen moesten echter onderschikt zijn aan Israels eerste positie, aangetoond door de handeling van de raad, die z'n gezag ter hand nam en door Paulus bevelen naar de wereld verstuurde.
De eerste brief aan de Korinthiërs geeft meer details over de zaak, maar geeft het lichaam niet over aan enige bepaalde bestemming. Het is de status binnen het lichaam die overwogen en gedefinieerd wordt langs verschillende lijnen van Oud-Testamentische vereisten in Paulus' latere brieven, en dit samen met een vaste bestemming.
Vanwege de lijn van gebeurtenissen wordt het lichaam de kern voor latere onthulling. Een passende analogie hiervan kan waargenomen worden in de ketting die Paulus bond; in Handelingen 28:20 is het voor de "hoop van Israel;" in Efeze (zie 3:1 en 6:20) is het voor "jullie, natiën." Nu was het niet een nieuwe of andere ketting. Precies zo is het met het lichaam, het komt in een nieuwe en blijvende relatie.
Een verdere illustratie van het lichaam in de twee eras - voor en na Handelingen 28 - kan gezien worden in Paulus zelf. Hij was duidelijk verbonden met wat hij in een bepaalde fase leerde. Als we twee lichamen maken die overeen komen met twee perioden, dan moet Paulus op z'n minst overgezet worden in de tweede; en waarom dan niet de andere leden? De apostel alleen als een kern overbrengen is duidelijk absurd, en maakt het werk nutteloos dat tevoren was gedaan, dat zaken tot een duidelijk omschreven positie had gebracht.
Er moet niet over het hoofd gezien worden dat tijdens Handelingen 13 tot 28, de natiën bijwoners waren van de verbonden (Efe. 2:12), en zij schoten hun verplichtingen voor voor zo'n voorrecht (Rom. 15:27). Hier hebben we opnieuw een aspect van de innerlijke status van het lichaam, voorafgaand aan de geheime bedeling, en dit is waarom we het nieuwe verbond afgebeeld zien in 1 Korinthe. Bepaalde aspecten van Paulus' bediening in Handelingen en vroege brieven zijn echt raadselachtig. Dit is in het bijzonder zo in 1 Korinthe (zie 13:12), en het is nodig dit te herkennen om zo waarde te geven aan het karakter er van. Wanneer we onmiddellijk terecht komen vóór Handelingen 28, is het meer definitief geworden zoals het in dit artikel wordt aangegeven. Bijdragen en voorwaarden zijn geweken en God gaat voort met het aanpassen van de aionen om, in de huidige geheime bedeling, overeen te komen met Zijn wegen. Zo krijgen we de laatste en huidige vorm te leren van Gods genade, en we hebben hier het geheel van Paulus' brieven voor nodig.
© A. Maclarty - Grace and Truth Magazine