Israels voorbije goddelijk dienstbetoon op aarde was een voor hen een voorbeeld en een schaduw van het goddelijk dienstbetoon van de hemelingen, dat wil zeggen, het goddelijk dienstbetoon waar de hemelingen bij betrokken waren (Hebr. 8:5). Zo was dat waarvan Mozes bericht gaf al, tot op zekere hoogte, werkzaam te midden van de hemelingen. Het model van de tabernakel dat aan Mozes werd getoond, op de berg, had betrekking op de details van het goddelijk dienstbetoon dat Mozes op de aarde moest instellen onder het volk van JAHWEH, de zonen van Jakob. Op die manier werd de gelijkheid van noodzaak en toestand te kennen gegeven van iedere klasse van schepselen, de hemelse en de aardse.
Er werd in Israels goddelijk dienstbetoon geen waarde weerspiegeld naar de hemelse dingen. Zij hadden betere offers nodig dan die welke in Israel werden gegeven om het voorbeeld te begeleiden dat aan hen werd gegeven door de goddelijke dienst van de hemelingen. De betere offers waren vereist voor de hemelse dingen (deze kwamen tot hen tijdens Christus' intrede in de hemel), want Christus, bij het Zichzelf offeren, ging het heiligste van het hemelse heiligdom binnen (Hebr. 9:24). Dit maakte duidelijk dat Hij een "beter offer" was, want het reinigde de hemelse dingen(Hebr. 9:23). Ook was er geen enkel element van herhaling in Zijn offer (9:25), want de effectiviteit reikte terug tot aan de nederwerping (9:26). Zo stootte Christus op een bediening die waardevol is voor de hemelen en ook voor Israel, en uiteindelijk, doorheen Israel, aan de natiën op de aarde. Gods Zoon, Die de Lotdeler van allen is, bracht een reiniging tot stand die overeenkomst met Zijn lotdeel (Hebr. 1:2).
Deze hemelse schepselen waren betrokken bij een goddelijk dienstbetoon dat geen systeem van offeren kon inhouden, noch konden zij die betrokken waren bij het goddelijk dienstbetoon dit leveren. Toch was er noodzaak voor de geestelijke waarden die uit offeren voortvloeien. Deze positie is zeer opmerkelijk, en dat is ook de oplossing er van. De parallel bestond in het priesterschap van Melchizedek, die een dienstbetoon was zonder offer, maar met een doelstelling om rechtvaardigheid en vrede te bevorderen. Hoewel de Here Jezus, door het zweren van JAHWEH (Psalm 110:4), aangesteld was als een Priester van die orde, die zich niet bezighield met offeren, leverde de Here Jezus toch het benodigde offer om de hemelingen te reinigen, alsook om hen van het nieuwe verbond te heiligen dat JAHWEH zal sluiten met het huis van Israel en het huis van Juda. Vanwege Zijn voorzieningen zullen deze zaken uitvloeien in de hemelen en de aarde.
In het verleden hadden de hemelingen niet de kennis van de uitgebreide wijsheid van God; noch was deze kennis voor hen ophanden toen Christus in de hemel zelf binnentrad. Maar nu wordt dit aangepast, want van buiten hun gebied nemen de hemelingen de waarden waar van deze huidige bedeling op aarde. De genade van Gods evangelie levert voor hen een vertoon waardoor zij, door de ecclesia, die wijsheid leren kennen. Dat dit zo is benadrukt het feit dat de huidige bedeling een geheim was, niet alleen onnaspeurbaar in de Schrift die aan Israel was gegeven, maar echt in God verborgen tot het punt bekend was gemaakt aan Zijn apostel voor de natiën.
Dat het goddelijk dienstbetoon in Israel niets opleverde voor het hemels dienstbetoon, geeft aan hoe hoog geestelijke exclusief de aard was van de bediening van Hem Die de betere offers uitvoerde. Voor Hem had het aardse heiligdom, dat met handen was gemaakt, geen houvast. Nog afgezien van afstamming, Hij kon hen niet volgen die betrokken waren bij een bediening die slechts een type was. Zoals werd gezegd tot Nicodemus: "...hoe zult gij geloven, wanneer Ik u van het hemelse spreek?"; en onmiddellijk vertelde Hij van het type, door Mozes in de wildernis gebruikt, van de vervulling die zou komen door het betere offer voor de hemelse dingen (Joh. 3:12,13), en dat later ook voor Israel zou zijn. Echt, de wijze van Zijn dood was niet tevoren bekend, hoewel er een kenmerk was dat gebruikt kon worden om het te laten zien. Deze woorden (Joh. 3:14 - verg. 8:28 en 12:33) waren geestelijk onderwijs en informatie, gegeven door Hem Die neergedaald was uit de hemel.
Het zou een feit van het universum moeten zijn dat verdrukking heerlijkheid voortbrengt, zeker wanneer het verbonden is aan de Weldadige. Zo, ook, schijnt het dat verzoening wordt veroorzaakt door lijden, wat vervreemding verwijderd. Zonde deelt aan hemelingen geen dood uit, maar het vervreemdt hen van God. De omstandigheden van de hemelingen stonden niet de middelen toe om hen door een offer terug te brengen bij God. Om in zo'n middel te voorzien was het noodzakelijk dat Gods Zoon een beetje lager dan boodschappers gemaakt moest worden, vanwege het lijden tot de dood. De terugkeer van Gods Zoon in de hemel, na de ervaring met de dood, was duidelijk voldoende om de aandacht van sommige van de hemelingen te trekken (1Pet. 3:22). Het verstaan van de zaak, wat het voor mensen en hemelingen betekent, de waarneming hiervan, moet volgen en duidelijk worden (1Pet. 1:12).
Door de dood en opstanding van Christus leren niet alleen mensen Gods liefde, maar ook de hemelingen. Ze ontvangen informatie door naar de ecclesia te kijken, waarvan de leden de waarden van geloof in de dood van de Zoon van God en het bloed van Zijn Christus tentoonspreiden. De hemelingen zien de volharding en de triomf van het geloof van de heiligen, hen intieme vrienden van de Vader makend. Ook zij zien hoe geloof hen betrekt bij de Zoon van Zijn liefde.
Op welke wijze kunnen we begrijpen dat Israels goddelijk dienstbetoon een voorbeeld en schaduw is van het goddelijk dienstbetoon van de hemelingen? Het schijnt zeker te zijn dat het feit van een dienstbetoon van de hemelingen, dat een model zou kunnen leveren met sleutels voor zondigende en vervreemde schepselen op de aarde, ook moet wijzen op de vervreemding van de hemelingen van de onzichtbare Onderschikker. Er was zeker zonde en de vervreemding er door in het aardse volk, om maar niet te spreken van andere kenmerken die zich ontwikkelden te midden van hun onvrede met God.
Het model dat aan Mozes werd getoond was zodanig dat het aan Israel duidelijk maakte dat de weg naar de aanwezigheid van God voor hen niet open stond. Hetzelfde moet de waarheid zijn voor de hemelingen, want de details van hun goddelijk dienstbetoon hadden betrekking op de toestand die in het model werd uitgebeeld. We kunnen moeilijk de conclusie trekken dat de hemelingen zich bezig hielden met een offersysteem zoals, of er mee vergelijkbaar, dat waarmee de priesters van Israel dienden voor zichzelf en voor het volk. Maar het bestaan van een dienst, waarvan zo'n model kon worden afgelezen, hield in dat, voor de hemelingen, er een bepaalde zin was waarin de goddelijke aanwezigheid wordt aangegeven of gelokaliseerd, en dat de toegang daarin beperkt was. Er kon niet vrijmoedig genaderd worden, zelfs niet door de hemelingen.
Deze gedachten maakten het tabernakelmodel, op de berg getoond aan Mozes en door Mozes gereproduceerd door de handen van Bezaleël, tot de tegenhanger die toonde welke dingen in de hemelen bestaan voor de hemelingen en hun goddelijk dienstbetoon en hun goddelijk dienstbetoon. Dit model, zo geleverd aan Israel, was ook behoorlijk overeenkomend met het offerritueel dat het in Israel omringde. Zo ook moet de reden voor het goddelijk dienstbetoon, in ieder geval, een gezamenlijke basis vinden, die van het bestaan van weerhouding van de nadering to JAHWEH. Uit deze details, gezien in omgekeerde volgorde, kunnen we het karakter en de betekenis bevestigen van het goddelijk dienstbetoon van de hemelingen: zij waren van God vervreemd en waren niet in staat de middelen te leveren om de vervreemding te verwijderen. Deze tekortkoming aan de kant van het goddelijk dienstbetoon van de hemelingen wordt net zo duidelijk als de zonder gevolg zijnde offers van Israels herhaalde goddelijk dienstbetoon. In ieder geval werd het tekort alleen tegemoet gekomen en gevuld door het bloed van HEM Die gezeten is aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogten (Hebr. 1:3).
De onderdelen van het dienstbetoon van de hemelingen en het karakter van enige ceremonie die er binnen ging, kan nauwelijks in precieze termen worden uitgedrukt, maar we mogen er zeker van zijn dat het dienstbetoon de kenmerken zou leren die niet alleen verbonden zijn aan de nadering van het schepsel naar God, maar ook de uitdrukking van onderschikking en trouw aan Hem. We zullen naar hoofdstuk vier van de Openbaring kijken en opmerken welke bevestiging daar kan zijn.
Het visioen dat in Openbaring vier gedetailleerd wordt weergegeven, schijnt ons een kijkje te geven in wat er in de hemel gebeurt. Het kan heel goed zijn dat deze blik meer kenmerken geeft dan er bestonden in de aanbidding ten tijde van de dagen van Mozes. Dit zien we in de verwijzing van de oudsten naar het gedode Lammetje: "Want U werd geslacht en koopt voor God door Uw bloed uit iedere stam en taal en volk en natie"(Openb. 5:9;SW). De oudsten vervullen kennelijk een officiële functie, vertegenwoordigend en de aanbidding van de hemelse regering leidend. Zij zitten op tronen en presenteren de aanbidding van anderen, en spreken voor God (4:10-5:5). Zij hebben ook kransen en deze werpen zij voor Hem Die leeft voor de aionen van de aionen. De gegeven beschrijving schijnt aan te geven dat de oudsten het ambt van profeet, priester en koning combineren, zoals getypificeerd in de loop van Israels goddelijk dienstbetoon, welke zaken ook naar de kenmerken wezen over Hem Die het gedode Lammetje is.
De tabernakel, gebouwd op aarde, in overeenstemming met het model, bracht aan Israel grote lessen bij rond de rechtvaardigheid van God en Zijn heiligheid. En zo ook voor de hemelingen; aan hen zou de werkelijkheid die achter het model zat dezelfde geestelijke waarden leren. Toch zou er gebrek zijn met het oog op het verstaan van de liefde van God. Dit was een onderwerp voor het toekomstige begrip en openbaren.
De offers van het aan Israel gegeven ritueel waren kennelijk een toevoeging, een dienst verbonden aan het aan Mozes op de berg getoonde model, en waren bedoeld om de vervreemding te benadrukken die getoond werd in het ontwerp van het model. De offers, eenmaal gedaan door Israel, door middel van hun priesters, zouden vragen om de aandacht van de hemelingen, waarvan het type nog ver weg lag in de dood en het bloed van Christus. Zo was het goddelijk dienstbetoon van de hemelingen, ten dele gekopieerd ten voordele van Israel, gemaakt om dieper inzicht en meer kennis te brengen aan de hemelingen. Dit was zonder aan de hemelingen enig onmiddellijk voordeel te brengen, anders dan bevestiging van het bestaan van disharmonie in het universum, dat riep om rechtzetting.
Vanuit het gezichtspunt van het tentoonspreiden van geestelijke waarden aan de hemelingen, zouden de offers in Israel niet slechts vooruit wijzen, maar ook achterwaarts, naar het feit dat het Lammetje al geslacht was vanaf de nederwerping van de wereld. Dat doden kom in doel overeen met de roep om licht in Genesis 1:2. Deze roep om licht was het begin van de beweging die, te zijner tijd, zou lijden tot het echte slachten, en dood, van Hem Wiens titel "het Lammetje" is. Door het ritueel in Israel zouden de hemelingen deze twee punten verbinden en daardoor leren dat een reiniging gedaan moest worden, de inleiding tot de uiteindelijke verstoting van zonde, wanneer die niet langer meer tegen het schepsel in gedachten zal zijn. Dit komt overeen met het einde van de vierde aion voor de aardsen en het zal een voorbereiding zijn voor de intrede in de laatste aion, wanneer allen samengevat zullen worden in Christus.
Door hun goddelijk dienstbetoon zouden de hemelingen de noodzaak kennen van het "vergieten van bloed," of tenminste het gelijkwaardige er van voor hen vereist was. Maar het was iets dat zij in het geheel niet konden leveren. Jezus werd "een beetje minder" gemaakt aan de boodschappers met het oog op het doodslijden. Dit doodslijden moest voor allen zijn. Toen Christus de hemel binnen ging, ontving het goddelijk dienstbetoon van de hemelingen z'n werkelijkheid. Dit was lang aan hen voorgehouden, want hun goddelijk dienstbetoon had betrekking op hun behoeften.
De boodschappers (onderscheiden van de hemelingen) konden dit voor het goddelijk dienstbetoon niet leveren, hoeveel ook sommigen van hen deelgenoten waren van Gods Zoon (Hebr. 1:9). Op geen enkel moment zei God tot iemand van hen: Zit aan Mijn rechterhand. Die plaats is voor HEM Die in staat is Gods rechtvaardigheid over te dragen op het schepsel. De boodschappers kunnen onderschikking niet zo bereiken als de Zoon. Sommige boodschappers kunnen handelen als hulp om tekortkomingen bij te staan die liggen rondom hen die niet in staat zijn het lotdeel van redding te genieten (Hebr. 1:13), met het oog op Israel. Maar dit zal niet zo zijn in de volgende aion(Hebr. 2:5), wanneer de bewoonde aarde niet aan de boodschappers onderworpen zal zijn.
Deze gedachten onderscheiden geschapen wezens in categorieën. Het zijn de hemelingen die bijzondere behoefte hebben om zich bezig te houden met goddelijk dienstbetoon, en het schijnt dat de boodschappers niet in staat zijn de toevoegingen te leveren voor het hemels goddelijk dienstbetoon, dat wil zeggen, de toevoegingen die de omarming en het bereik en de aard hebben die gelijk is aan wat nodig is om met God te verzoenen, want echt, er is in de hemelen behoefte aan het tot stand brengen van verzoening (Efe. 1:10).
Hier bereiken we het zicht dat instemming vindt met het bekendmaken aan de hemelingen, door middel van de ecclesia, van de veelzijdige wijsheid van God (Efe. 3:10). Dat dit in het vooruitzicht lag was voor hen geheim gehouden, hoewel ze er een weinig van geleerd kunnen hebben door de toevoegingen die aan Israels ritueel werden gedaan, rondom en voorbij het kenmerk waarvan hun eigen hemelse dienstbetoon het model leverde aan Israel. Nu zien de hemelingen genade tentoon gespreid, genade die in staat is Gods bedoelingen tot stand te brengen, ondanks het falen aan de kant van Israel. Dit is een zeer belangrijk aspect en een dat we goed moeten markeren, want het toont de echte diepte van de plannen van onze God en Vader, en Zijn vermogen om ze voortgang te laten hebben en ze te bereiken wanneer alles tegen lijkt te zitten.
De hemelingen zien nu Gods liefde in werking. Ze zien Zijn liefde enigen uit de natiën aannemen om het complement(*1) van Christus te zijn, Zijn Lichaam, want Gods genade geeft aan de leden er van de status die bij hen past voor het dienstbetoon aan de Zoon, dat Hij zal uitoefenen onder de hemelingen, een bediening die hen verzoening laat zien. Dat zijn de zaken die in deze toekomstige bedeling in beeld zijn die het complement(*1) van de eras is, waarin allen samengevat zullen worden in de Christus, die in de hemelen en die op de aarde.
De voorgaande gedachten schetsen de loop die de gebeurtenissen van het universum hebben gevolgd met betrekking tot de hemelingen. Ze rijzen op uit het feit, en de gevolgen van het feit, dat voortkwam uit het feit van het scheppen van de Tegenstander. Toen kwam het teniet doen van deze waarden van Gods Zoon in Zijn capaciteit van de onzichtbare God. In plaats van onzichtbaarheid kwam Gods onbenaderbaarheid tot stand: dit was te wijten aan het ambt van de tegenwerker, want hij zaaide het zaad van onvrede en dit vereiste dat de hemelingen werd onderwezen wat er was gebeurd en de betekenis er van. Dit onderwijs wordt gegeven door middel van hun goddelijk dienstbetoon. De positie was ongeveer als die in Israel, want zij leerden geleidelijk hun positie en hun behoeften, uit het aan hen gegeven goddelijk dienstbetoon.
De oorspronkelijke positie van Gods Zoon was die van het verwijderen van de barrière van onzichtbaarheid rond God. Door de intrede van zonde, die een zaak is die verbonden is aan de Tegenstander die zijn rechtsgebied binnen ging, werd duisternis de overheersende zaak. Heerlijkheid moet door Gods Zoon verkregen worden met het oog op, en ondanks, duisternis, en dit is om de vervreemding te verwijderen en verzoening te bereiken. Met dit doel werd Gods Zoon de Eerstgeborene uit de doden - maar dat vereiste eerst dat het schepsel zijn vervreemding in en aan het kruis toonde. Opgewekt uit de doden werd Hij de Eerstgeborene uit hen, en is dan Gods Complement(*1), in die God alle schatten van wijsheid en kennis heeft verborgen. Nu zijn deze schatten onthuld en worden ze tentoongesteld in de loop van de aionen die nog moeten komen. Door deze gedachten is aangegeven hoe de mensheid, en de gebeurtenissen op de aarde, er toe kwamen een onlosmakelijke band te hebben met de hemelen.
© A.Maclarty - Grace and Truth Magazine. Vertaling: Het Beste Nieuws.
*1 - Complement - het deel dat een groter geheel compleet maakt.