Voor een eerste beoordeling van ons onderwerp zal het nodig zijn die algemene verschillen op te merken die rondom deze periode liggen, en ze te onderscheiden van alle aionen die volgen. De eerste aion begon in de allervroegste toestand, zonder dat er zonde was. Dit is niet het geval voor welke andere aion dan ook, zelfs niet voor de laatste of vijfde aion, hoewel dan de zonde er niet zal zijn en de gevolgen er van beslist in de perken gehouden zullen worden.
De vragen over de orde van wezens die bij deze aion behoren zullen zich ook in beeld opdringen. We moeten dan navraag doen naar de volgorde van kenmerken waarmee het universum in de eerste aion werd opgebouwd, alsook naar de mate waarin het zich uitstrekte, want we zullen vinden dat deze aion het karakter weergeeft van alle latere aionen.
Misschien zou men kunnen denken dat we eerst de kenmerken zouden moeten overwegen die de materiële kant tot stand brachten, maar een weinig overdenking zal spoedig laten zien waarom dit de tweede fase van navraag dient te zijn. We moeten onszelf zeker waarschuwen voor de verschillen die bestaan tussen de aarde en de hemelen, en zo klaar zijn om de wezens te beschouwen die de Schrift aangeeft voor de hemelse regionen. Dit zal een zeer effectieve methode van werken zijn, want het zal ons gemakkelijker leiden naar de toenmalige toestanden, omstandigheden en verbanden op de aarde.
Mensen bepaalden zeker niet de eerste aion, en ook waren er in deze periode nergens in het universum rationele schepselen die het vermogen van zelf-vermenigvuldiging hadden. Daarom kan de eerste aion niet gekenmerkt worden door geslachten; in feite zal de voortgang van tijd, zoals wij die nu kennen, heel wel grotendeels niet bestaan hebben. Ook van de geschapen factoren of kenmerken zouden we niet moeten denken dat zij onmiddellijk, op een bepaald moment, stand kwamen.
In sommige opzichten moeten we een oordeel maken met betrekking tot de vreemde materie, zelfs door een uitspraak die gegeven wordt met betrekking tot de week werk in Genesis één. Voor zo'n zaak kunnen we verwijzen naar de woorden "en de sterren"(Gen. 1:16). Ongetwijfeld behoorden deze tot de eerste aion, maar, in relatie tot het werk van de eerste week werd hen een nieuwe taak gegeven, die van het worden tot een van de zaken binnen het heersen over de nacht, zelfs al behoorden ze nog steeds tot de hemelse regionen.
Op deze manier komen we te weten we dat duisternis een indringer is, oprijzend in de eerste aion, in de bedeling van de aarde, en kijkend naar het uiterlijk hield het een zekere mate van de originele heerlijkheid achter. Ten dele blijft de duisternis verbonden aan de aarde, en is ze gemaakt geworden om een belangrijk kenmerk te zijn van de aanpassing met het oog op de tweede aion. De sterren, hoewel een kenmerk van de eerste aion, worden gebruikt om ons een beeld te leveren waarmee enkele van de hemelingen aan ons verstand gebracht kunnen worden.
Deze zaak van duisternis, vanuit de eerste doorkomend in de tweede aion, is een zekere zin weggenomen van voortgaan om de leegte of slechts de begeleider te zijn van de chaos op de aarde, want niet alleen werd het uiterlijk er van verminderd, ze werd ook verspreid tussen die lichamen, de sterren, die echt tot de eerste aion behoorden. De sterren kwamen niet door de duisternis heen tot de nacht van de vierde dag (Gen. 1:19). Maar de duisternis is gebleven, niet alleen tot in de tweede aion, maar ook verder, in de derde en vierde aionen. Ze zal pas verdreven worden in de vijfde aion, wanneer er geen nacht is. Begrepen binnen de onthulling van de Schrift, dient de duisternis als een aanduiding van het gevolg van een tegengestelde wil in het universum, en het verslag over de duisternis zal voortgaan totdat de Tegenstander weerhouden zal worden van enige verdere functie binnen de aionen.
De scheiding die opgekomen is rond de eerste aion, die anders makend dan andere aionen, was een echte verdeling. Toch zijn enkele eerdere gevolgen er van, zowel fysiek als geestelijk, behouden doorheen de volgende aionen, twee, drie en vier. Maar de hemelen werkten opnieuw samen met de aangepaste aarde, om een geheel te maken, dat wil zeggen: het UNIVERSUM. Dat wat door de Concordant Version de "nederwerping" is gaan heten, droeg de relatie met de duisternis met zich mee. Het wordt ook gebruikt als een aanwijzing voor een paar belangrijke kenmerken van Gods wegen. Dit is in het bijzonder opmerkzaam met betrekking tot die wegen die voortkomen uit Zijn raadgevingen die door Hemzelf geformuleerd zijn, voorafgaand aan de schepping. Daaruit (uit Zijn raadgevingen) komen de geheimen van Paulus' bediening voort, en zij zijn in het bijzonder van belang met betrekking tot de ecclesia, te midden van haar lot met Hem Die het Hoofd van het universum is.
In andere contexten wordt deze zelfde zaak, de nederwerping, aangehaald om te ontkennen en corrigeren dat alles zo voortgaat vanaf het begin van de schepping. Dit is 2 Petrus 3. En er zijn andere passages die verwijzen naar de eerste aion. Deze zijn van groot belang, want zij voorzien ons van details die gidsen zijn met betrekking tot de volgorde van het maken van de hemelingen, en over wanneer hun intrede in de orde van het universum gebeurde. We hebben ook aanwijzingen in Job 38 en Spreuken 8, en naar deze zullen we later terugkeren om passende commentaren te leveren op hun band met ons onderwerp, de eerste aion. In Hebreeën 1:10, citerend van Psalm 102:25, leren we dat God, sprekend tot Zijn boodschappers, over Zijn Zoon tot hen zei dat Zijn Zoon de aarde grondvestte in overeenstemming met de oorspronkelijke beraadslagingen. In deze oorspronkelijke zaken zijn we terug gegaan naar vóór de aarde, in feite naar vóór de schepping, anders dan dat Gods Zoon het oorspronkelijke Origineel was. De Zoon ging vooraf aan al het andere: Zijn voorrang over al het andere is gevestigd. Hij was meer uitstekend dan iedere andere hemelse dienaar. De heerlijkheid die de Vader, in Zijn aanwezigheid, aan Hem toekende, wordt volledig bevestigd en alle anderen van de schepping worden hierover ingelicht.
Dit voorgaan van de Zoon moet goed in gedachten worden gehouden, want het zal dienen om ons er aan te herinneren dat andere details hun volgorde van verschijnen hebben. Dit is in het bijzonder het geval met betrekking tot de hemelingen, want de zaak over wanneer zij verschenen is, inderdaad, zeer belangrijk. Bestonden de hemelingen al voorafgaand aan de schepping van de aarde? We zullen dit punt ter hand nemen wanneer we ons bezig houden met Job 38, want daar zullen we het antwoord vinden.
Het binnen brengen in de schepping van degene die het ambt van Tegenstander moest gaan vervullen moet gezien worden als een van de leidende zaken in de eerste aion, op gelijk niveau als aan het punt toen hij voor het eerst verscheen te midden van geschapen wezens en waarop de fysieke elementen van de schepping moeten worden beschouwd. Het zal niet van pas komen deze de schepping binnen te laten dringen vooraf gaand aan die van de aarde, want hij zou niet meedoen in het gejubel dat opsteeg van de zonen van Elohim bij het in positie brengen van de hoeksteen van de aarde (Job 38:7).
Terwijl studie en overdenking rond de Tegenstander ons hebben geleid tot het begrip dat de schepping aan hem het karakter gaf dat hem aanstelde en toerustte om het ambt te vervullen, hebben we niet geheel de vraag onder ogen genomen over het rechtstreekse en onmiddellijke gevolg van zijn intrede in zaken. De schepping zou op z'n minst niet als tevoren voort kunnen gaan, want dat element van tegenstand dat gelijk op gaat met de gedachte aan een tegenstander werd daarom geïntroduceerd. Vanaf toen bestond er vijandschap binnen het domein van de schepping.
Welke vorm het gevolg van de intrede van de Tegenstander zou aannemen, kan al snel beoordeeld worden wanneer we denken dat de Eerstgeborene van de schepping aangesteld was als de Ene door Wie de schepping uitgevoerd zou worden. De schepping was rechtstreeks aan deze Ene onderschikt. Toch was het het karakter van de tegenwerker om het tegendeel van onderschikt te zijn, en daarom moest dit onmiddellijk het geval zijn, met het overeenkomstige effect op de schepping. In feite veranderde, vanaf het punt van intrede van de Tegenstander in zijn ambt, het karakter van de aionen. Samen met dit feit moeten we de rest van de aionen beschouwen.
Er is alle reden om aandacht te schenken aan de wijde insluiting die het eerste vers van Genesis stelt. De uitdrukking "begin" krijgt z'n waarde niet als deel van een absolute uitspraak, maar ze is veeleer relatief aan alles dat tot stand komt door middel van schepping, en ook als inwijding van alle uitwerkingen van toekomstige aion.
Elders in de Schrift vinden we verwijzingen die beknopte details geven van een paar leidende zaken van de eerste aion. Die rechtsreeks spreken van de afsluiting van die aion zijn ons bekend. Sprekend rond de schepping, en de hemelen en de aarde daarvan, wordt gezegd (2 Petrus 3:5) dat de "toenmalige wereld" verging. Die aarde bestond uit en door water, want de lagen er van werden gelegd door middel van water, zoals verondersteld door het noemen van de bovenste aardlagen (Spreuk. 8:26). Er was in die aion geen zee. Het water was tot rust gekomen onder het oppervlak van de aarde, en het was door middel van het interne water dat de eerste aarde werd overspoeld.
Hierdoor kwam de overstroomde chaos tot stand van het tweede vers van Genesis één. IEUE bedekte de puinhoop daarvan met somberheid en wolken (Job 38:9; Spreuk. 8:27-29). Ze was, zo gezegd, door deze middelen buiten afgesloten van onmiddellijke blik, om later terug gebracht te worden naar een gedeeltelijke blik op een punt van het werk van de week toen de lichtdragers werden gemaakt om in de hemelen te verschijnen. Op een later moment in de aionen zal de duisternis geheel weg zijn, en dit zal overeen komen met de voleinding. Voordat Elohim een aanpassing maakte aan dit duistere toneel, riep Hij eerst om licht ((Gen. 1:13). Het wrak van de eerste aion kon niet verwijderd worden zonder dat Hij eerst Zijn fiat gaf, en overeenkomend daarmee moet er noodzakelerwijs het geestelijk tegendeel zijn, en dit verbleef in het LAMMETJE. Daarom hebben we de uitspraak dat het Lammetje geslacht werd vóór de nederwerping van de wereld (Openb. 13:8). Echt, in het Lammetje was het geestelijke licht waaruit de impuls geroepen moest worden om door te gaan naar een andere aion en naar een aarde die de gelegenheid zal bieden die het mogelijk maakt om HEM te slachten DIE het LAMMETJE is.
Het is zeker dat de voorafgaande gebeurtenis, die de aarde verwoestte, het punt was waar de Tegenstander zijn ambt aanvaardde, en zo voorkwam dat er mensen op de eerste aarde waren, want die werd nooit bewoond (Jes. 45:18). Dit was een teken, een tegenactie, oprijzend uit het rechtsgebied van de duisternis, een actie die schijnbaar de eenheid vernietigde die de schepping tot dan had vertoond. Dit was het onmiddellijke gevolg van het ambt van de Tegenstander, want geheel onwetend bleef hij klaar en beschikbaar voor Gods vervolg, voor wat zou uitlopen op de start van de tweede aion (Gen. 3).
Door de details wordt het duidelijk dat de hemelingen in de eerste aion de dominante schepselen waren. Deze hemelse ambten, die tronen, heerschappijen, soevereiniteiten en gezaghebbers worden genoemd (Kol. 1:16), vragen ons te begrijpen dat er samenwerkende onderschikten waren; ook al zouden die voor ons onzichtbaar zijn. Tot de eerste aion behoorden de soevereiniteiten, gezaghebbers en wereldmachten, die, zelfs in de huidige aion en in het bijzonder de huidige bedeling, tot doel hadden alles tegen GOD op te zetten. Ze werden door de Tegenstander in dienst genomen om zijn krijgsplannen uit te voeren. Hieruit komt de geest voort die nu werkzaam is in de zonen van de koppigheid (Efe. 2:2). Dit zijn de tegenstanders van de ecclesia in de huidige bedeling; zij hebben de ecclesia doorheen de eeuwen tegengewerkt en het tegenwerken schijnt nu z'n hoogtepunt te bereiken. Maar de afsluiting van de derde aion zal een merkbare beperking opleggen aan de activiteiten van de Tegenstander en aan diens invloed. Dit zal de bediening van de ecclesia te midden van de hemelingen mogelijk maken.
Komend bij een van de passages die we eerder noemden, die van Job 38, vinden we dat Elihu net is opgehouden met spreken. Hij meende dat zijn spreken tot Job Jobs probleem zou oplossen en Jobs blik op dingen zou corrigeren. Maar, net als bij Jobs eerdere vrienden, de zaak bleef bestaan. Dit spreken van Elihu werd gevolgd door een godsspraak waarin IEUE Job aanspreekt (hoofdstuk 38). Onmiddellijk was IEUE in staat Job te onderschikken, want Jobs uitspraken schoten te kort in kennis. Het is zeer opmerkelijk dat IEUE Job antwoordt door het gebruik van details die, over het algemeen, overgenomen zijn van een belangrijk moment in de eerste aion: "Waar was jij toen Ik het land fundeerde?" (Job 38:4;SW). Deze introductie begint aan te tonen dat de wortel van Jobs dilemma ligt bij de omstandigheden die een parallel hebben in die van de eerdere aion. Job was niet in staat de dingen uit te leggen die hem hadden overweldigd. Hij had het met woorden geprobeerd, maar was zich gewoon niet bewust van het hele gebeuren. IEUE had de aarde gefundeerd, maar de zee was er overheen gespoeld, als komend uit een baarmoeder (Job 38:8). Dit was een heel andere zaak dan die van het gejubel van de sterren van de morgen (Job 38:7). Het gebeurde had de aard van een ramp; IEUE moest de zee overschaduwen met deksels, want het spoot naar buiten. IEUE maakt ook wolken om te dienen als kleding voor de zee, en ook als verband voor de somberheid.
Er was een speciale verordening van IEUE nodig geweest om dit in te dammen (Job 38:10). En van waar kwam deze gebeurtenis in de eerste aion? Was het niet, zoals in het geval van Job, te wijten aan de activiteit van de Tegenstander? Het uitbarsten van de zee, zoals uit een baarmoeder, bracht echt de ondergelopen chaos voort (Gen. 1:2). Job leert dat wat hij te verduren had, opgekomen was vanuit de Tegenstander. Jobs geval liep parallel aan wat eerder al de aarde had overgenomen, voordat mensen er op woonden.
IEUE, nadenkend over wat vooraf ging aan Zijn grondleggen van de aarde, dat wil zeggen: over de afmetingen en het laten afzinken van de fundamenten, en het als een meetlint uitstrekken over de aarde, maakt al deze details om te vergelijken met de zorgvuldigheid van Job waar het zijn familie en zijn bezit betreft. Beide waren een ramp geworden, en dat was aan dezelfde oorzaak te wijten. Maar de ene gebeurde in de eerste aion en Jobs geval is in de derde aion.
De verhandeling over de wijsheid in Spreuken 8 verbreedt de overdenking van het thema, zodat het iedere hoek bedekt die er maar kan zijn. Het onderzoek is niet beperkt tot de zaken van wijsheid in verband met mensen, maar vanaf vers 22 bouwt het op om wijsheid te onderzoeken in de wegen van IEUE. We hebben een nauwkeurig onderzoek dat de wegen van IEUE beslaat vanaf hun begin tot aan het punt waar het de wijsheid in staat stelde zich te verheugen in de bewoning van de aarde (31); daarin zou op den duur die factor tot stand komen die al deze zaken zou aanpassen die zich om de ondergelopen chaos bevinden (vers 23; verg. Gen. 1:2). Wijsheid kon zulke dingen met volle vreugde zien.
Om meer precies te zijn: we kunnen wijzen op de details van de verzen 23 tot 31 van Spreuken 8, want zij beginnen zaken te noemen die gelijk zijn aan Genesis 1:1, bevestigend dat IEUE als eerste zaak wijsheid vergaard had. Zo te spreken over wijsheid, in verband met IEUE, is zeker stellen dat Hij met meest volledige gebruik van al Zijn kennis maakte toen Hij ieder detail en kenmerk van de schepping opstelde. Er was het meest volledige raadsbesluit en overweging, voordat er met de schepping werd begonnen.
We worden vervolgens geïnformeerd dat de aard van Genesis 1.2, dat wil zeggen, de ondergelopen chaos, vooraf gegaan werd door wijsheid, en dus ook voordat daar bergen of heuvels werden afgezonden. Ook was de aarde en z'n buitenkanten, of de toplaag van de grond van het bewoonde, nog niet gemaakt. In feite keek de wijsheid, verpersoonlijkt als ware het Gods Zoon en Zijn genoegen, vooruit naar de zonen van de mensheid. We zien ook, door de verwijzing naar de bovenste grondlaag, dat de aarde in het begin aangelegd werd in ordelijke grondlagen. Daarom, beginnend met het begin van de eerste aion, komt deze passage (Spreuken 8) beeld, regelrecht tot aan de mensheid, wanneer Hij Die onze wijsheid is, het genoegen vervuld zal hebben dat Hij voorzag te midden van de zonen van de mensheid. Zijn verwachting zal Zijn gehoorzaamheid aan Zijn Vader naar voren gebracht hebben. De heerlijkheid van Gods Zoon is zodanig dat, voordat de aionen begonnen, Hij met genoegen vooruit keek naar de wil en de doelstelling van Zijn Vader. Later, in Gethsemane, toen de dag van Zijn genoegen uiteindelijk was aangebroken, toen, onder de directe spanning, zodanig dat het vlees de wil zou scheppen dat de beker aan Hem voorbij zou gaan, toen, in de heerlijkheid van de dag van Zijn kruis, zei Hij: "Niet Mijn wil, maar de Uwe zal gedaan worden."
Ons onderzoek naar de eerste aion leidt ons over deze eerste aion te zien dat een van de leidende zaken de introductie is van het rechtsgebied van de duisternis. Dit is de meer volledige uitspraak met betrekking tot de Tegenstander. Het is niet een terloopse zaak, noch gebeurde het zomaar, want degene die dit ambt vervult wordt gekenmerkt door een genialiteit die past bij het werk dat hem is opgelegd.
De Tegenstander moet iemand zijn van wie de houding zo positief is in volharding, dat hij falen zal aanvaarden als succes, en zo nooit door falen afgeschrikt zal worden. In feite kunnen we zeggen dat hij er geen begrip van heeft, ondanks zijn opmerkelijke capaciteiten. Hij was gelijk aan het testen van Gods Zoon, proberend Hem af te keren van de weg van het kruis, maar toch, toen hij er niet in slaagde dat te doen, sloeg hij een weg in die verzekerde dat Gods Zoon gekruisigd zou worden. De Tegenstander had niet ingeschat dat de God en Vader van de Here Jezus, in staat was Zijn Zoon op te wekken uit de doden, want had hij niet de macht van de dood?
Ook maakte de tegenwerker zich geen zorgen over zichzelf. Maar Gods Zoon, net als Zijn Vader, kende de vreugde die voor Hen in het vooruitzicht ligt bij de verzoening van de Tegenstander, want zelfs voor iemand zoals hij zal God eens Alles worden. De vereisten van de eerste aion zullen de heerlijkheid van Gods Zoon niet in de weg staan, noch de doelstelling van Zijn Vader.
We hebben de complexiteit en de capaciteit gezien die verbleef in die kwam om de heerser van de eerste aion te zijn. Die aion zou de periode worden waarin de Tegenstander zijn loopbaan begon te midden van Gods wegen. Die loopbaan bevestigde de doelstelling van God; ze deed niet het tegengestelde, ook al was dat het doel van de tegenwerker.
Laten we ook zien dat de Eerstgeborene van de schepping niet van de eerste aion was, want Hij ging er aan vooraf. Dit moet zo zijn, want de aionen werden door Hem gemaakt (Hebr. 1:2). Daarom, met de schepping eerst geformeerd in God, om zo uit Hem te kunnen zijn, en dan in de Zoon, opdat het doorheen Hem zou zijn, bracht de Zoon op tijd de Tegenstander voort op het noodzakelijke punt van de eerste aion.
Toen ondervond de Tegenstander dat de hele schepping onderschikt was aan de Eerstgeborene van de schepping. Het goddelijk dienstbetoon van de hemelingen schreef ongetwijfeld heerlijkheid aan Hem toe en doorheen Hem aan El. Dit was helemaal tegengesteld aan de houding van de tegenwerker. Het geheel van het goddelijk dienstbetoon raakte verstoord en wel tot in die mate dat het niet gevormd kon worden. In feite ontbrak, toen het goddelijk dienstbetoon van de hemelingen een voorbeeld werd voor het dienstbetoon in Israel, het dat dienstbetoon aan effectiviteit voor Israel. Het bloed van stieren en geiten bracht geen rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid had Gods Zoon en Zijn geloof nodig. Maar Israel, in de derde aion, werd in grote mate bewaard voor het rechtsgebied van de duisternis. De dwaasheid van Israels wegen en hun afgoderij, echter, brachten hun koninkrijk onder de controle van de Tegenstander, zodat in de dagen van de Zoon van Abraham en de Zoon van David de Tegenstander in staat was Hem het koninkrijk aan te bieden, als Hij hem zou aanbidden. De Tegenstander hield nog steeds vast aan zijn voornemen van de eerste aion.
Met het begrip over de eerste aion, verliezen Gods wegen alle mistige kanten. Mist wordt verdreven van Zijn wegen en we ontwaren de heerlijkheid van de God en vader van onze Heer, Christus Jezus.
We zien Gods wegen terwijl zij ons voorbereiden voor Zijn evangelie dat niet alleen Zijn liefde en Zijn rechtvaardigheid zullen onthullen, maar ook het ook aan ons zal schenken en aan heel de schepping.