Het rechtsgebied van de duisternis

Essay # 141

door E.H. Clayton


God is licht, waar kwam de duisternis vandaan?

Hoe kwam het rechtsgebied van de duisternis tot stand, waaruit de heiligen gered worden(Kol. 1.13)? Welke relatie heeft die duisternis met de duisternis die we zo goed kennen als deel van de bedeling rondom ons - deel van iedere dag van 24 uren? Vlees en bloed hebben dagelijkse ervaringen van deze duisternis en het leven is er op afgestemd.

Maar er is een duisternis die gericht is en gecontroleerd wordt door andere dan menselijke krachten. Dit "rechtsgebied van duisternis" beïnvloedt de houding ten opzichte van geestelijke zaken, en het bevordert de heersende filosofieën.

Deze krachten zijn geestelijke wezens - de hemelse soevereiniteiten en gezaghebbers. Zulk begrip geeft perspectief aan onze vraag - hoe kwam het rechtsgebied van duisternis tot stand?, aantonend dat het rechtsgebied van de duisternis verbonden is met de Tegenstander. Dit rechtsgebied was betrokken bij de arrestatie van de Here Jezus, en hierover zei Hij tot de belangrijkste priesters en ambtenaren van het heiligdom: "Dit is jullie uur en het gezag van de duisternis"(Luk. 22:53;SW). Dit liet hen zien dat zij niet hun ambt vervulden als dienaren van het licht.

Gods schepping zou niet het kenmerk van nacht en dag gehad hebben, als er niet de intrede van zonde was geweest, en daarmee duisternis - bij de nederwerping - voordat Hij de mensheid op de aarde plaatste. Het fysieke wordt een gelijkenis voor geestelijke zaken.

Niet alle hemelse wezens zijn onder de overheersing van de Tegenstander. Er zijn hemelingen die hun trouw aan God bewaarden en die verlangen Hem te kennen en geïnteresseerd zijn in Zijn wegen. Naar sommige hemelingen wordt verwezen als "gekozen boodschappers" (1Tim. 5:21).

Er wordt van de Heer gezegd - Die aan Gods rechterhand is, Die in de hemel gegaan is - dat boodschappers en gezaghebbers en machten aan Hem onderworpen zijn (1 Petr. 3:22). Andere hemelingen, ook aangewezen boodschappers, soevereiniteiten en krachten, zouden, als het mogelijk zou zijn, ons willen scheiden van de liefde van God (Rom. 8:38,39). Uit deze korte verwijzingen zien we de werkelijkheid en de complexiteit rond Gods schepselen die buiten het aardse bestaan - onbekend bij de mensheid. Zij hebben een verbinding met die zaken die God bewerkt onder de mensen. In deze speuren we de lijnen na die leiden naar die toekomstige regering, wanneer allen samengevat zullen zijn in Christus.

Onze toekomstige bediening is 'onder de hemelingen'
- onder de hemelse wezens

Wanneer we ons bewust worden dat zo'n situatie onder de hemelingen bestaat, zijn we er klaar voor meer bevredigend het belang van de uitspraken en verwijzingen voor de hemelingen te begrijpen die in de brieven voorkomen, in het bijzonder die van Paulus' bediening vanuit de gevangenis. We onderscheiden enige reden voor wat betreft de noodzaak voor een bediening onder de hemelingen, die voor hen een waarde zal brengen die vergelijkbaar is met die van het evangelie dat God verkondigde onder de mensen. Feitelijk is het een bediening die door onze Heer uitgevoerd zal worden onder de hemelingen, via Zijn complement - de ecclesia die Zijn lichaam is.

Hemelingen hebben een belang bij de doelstelling van de aionen

Zelfs nu komen, door de ecclesia, de hemelingen de veelkleurige wijsheid van God te weten. Dit zegt ons dat de wijsheid en de genade die uitgedeeld wordt in de huidige bedeling, van groot belang is voor enkelen van de hemelingen. Bovendien worden we ook geïnformeerd dat hun leren over deze genade en wijsheid overeen komt met het doel van de aionen (Efe. 3:10,11). Zijn we niet geneigd alleen aan mensen te denken als zij die een belang hebben bij de doelstelling van de aionen? Wordt ons niet aangegeven dat ook de hemelingen, op de een of andere manier, soortgelijke geestelijke waarden en lessen nodig hebben als wij? Zij moeten nog zich bewust worden van aspecten van de heerlijkheid van God en Zijn Zoon, anders dan die waarvan zij zich tot op heden bewust waren. Zij, zo schijnt het, worden zich bewust van de liefde van God en het vermogen van de werkingen er van in Zijn Zoon die voortbewegen naar de aion van de aionen. Dan zullen we dichtbij het allerhoogst vertoon en resultaat zijn van Gods liefde. Hierover moeten de hemelingen meer leren, net als de mensen dat moeten.

De hemelingen waren in de duisternis vóór de schepping van mensen

De eerdere bedeling, weergegeven in de wet die aan Israel werd gegeven, had een goddelijk dienstbetoon dat een voorbeeld en schaduw was van het goddelijk dienstbetoon van de hemelingen (Hebr. 8:5; 9:23). Mogen we vragen, niet alleen waarom de wet zo'n goddelijk dienstbetoon moest hebben, maar ook naar de reden voor zo'n dienstbetoon onder de hemelingen? Natuurlijk is er hierin een hint te vinden naar de noodzaak er voor die bestaat, niet alleen rond het rechtsgebied van de duisternis, maar ook voor dat deel van de hemelingen dat niet met de Tegenstander verbonden is. Dat rechtsgebied is niet exclusief voor de aarde, maar het omvat, tot op zekere hoogte, een controle onder de hemelingen (Kol. 1;12,13). In feite waren de hemelingen eerder in de duisternis dan de mensen, en door dat wat bij de Sinaï werd ingesteld werd een deel van de bevolking van de aarde op de hoogte gesteld van de genade van IEUE en de vluchtplaats waarin Zijn goddelijk dienstbetoon voorzag. Bestond dit begrip al niet onder de hemelingen? Zij die Paulus' bediening verkeerd begrepen en leerden, wensten in werkelijkheid door te gaan onder het ritueel van geesteswezens (Kol. 2:18). Niet alleen was dit een ritueel dat door boodschappers werd gegeven, maar het schijnt een goddelijk dienstbetoon te vertegenwoordigen onder de hemelingen.

Petrus' evangelie aan de Besnijdenis (de Joden) was die fase waarin hij zijn herdersopdracht uitvoerde aan de uitverkoren landgenoten buiten het land, waarin deze boodschappers verlangden een kijkje te nemen (1Petr. 1:12). Kennelijk was dit een genade van hogere waarde dan die zij kenden. Petrus verkondigde zeker zaken die in verband stonden met de bediening van Christus (Hebr. 8:6). Die bediening van Christus was nog excellenter dan die van Mozes en de Levitische ordening die er tot dan toe aan verbonden was. Ze had een beter verbond en was gebaseerd op betere beloften. Dit schijnt ook een vooruitgang te zijn op dat wat de hemelingen wisten.

Het geheim van toewijding dat nu verkondigd wordt (1 Tim. 3:16), is een zaak die voortvloeit uit het evangelie van de huidige bedeling, en daarvan wordt verteld dat het door boodschappers is gezien. Informeert ons dit niet opnieuw over de belangen van de hemelingen in deze zaken die vandaag verkondigd worden bij de roeping van de ecclesia (Efe. 3:10)? Dit belang schijnt een waarde aan te geven die naar de hemelingen toekomt. Hoewel ze snel zullen instemmen en zich verheugen in de heerlijkheden van God, zien ze toch in de genade die aan de ecclesia wordt getoond iets van de geestelijke waarden die nog steeds voor hen beschikbaar zijn.

Dit belang van de boodschappers, en hun leren over de huidige genade, moet niet verward worden met dat dienstbetoon waarmee enige dienende geesten zijn belast. Dat was ten behoeve van hen van Israel die het lotdeel van redding zouden genieten (Hebr. 1:14; Matt. 18:1O; Luk. 12:8; 15:16). Kennelijk zijn deze geesten hen die partners van Gods Zoon zijn (Hebr. 1:9), en opdracht hebben voor het dienen van de heiligen van Israel (Hebr. 1:13). Deze boodschappers hadden zonder twijfel een band of relatie met het wetsmandaat dat via boodschappers werd gegeven (Hand. 7:53) en dat niet door Israel werd gehouden.

Het beeld van hoofdschap toont een belangrijke geestelijke waarheid

Als we nadenken over de details van de voorgaande zaken, neigt de verwijzing naar boodschappers in 1 Kor. 11:10 meer waarde te krijgen dan we ons tot op heden bewust zijn geweest. De vrouw zal, door haar praktijken rond haar eigen letterlijke hoofd, toegeven aan het gezag dat over haar door de man wordt uitgeoefend. Hierin eert ze ook het feit dat de man onlosmakelijk het beeld en de heerlijkheid van God is.

Het hoofd van de man beeldt Christus' hoofdschap over hem uit (1 Kor. 11:3). Dit feit van hoofdschap moet niet verborgen worden wanneer een man bidt. Door het hoofd van een man bij zulke gelegenheden te verbergen onteert hij Hem Die het Hoofd van de man is. Op gelijke wijze, maar vanuit een ander gezichtspunt, geldt dat als een vrouw bidt met onbedekt hoofd, ze ontkent dat de man haar hoofd is, en op deze wijze wordt oneer weerspiegeld op Christus als het Hoofd van de man. Het uitvoeren van deze zaak is een zaak van wijsheid. Het is niet zomaar een afspraak zonder enige waarde, maar het toont een belangrijke geestelijke waarheid rond de man en Christus, en het toont ook het feit van Christus' universele hoofdschap naar boodschappers en hemelingen. De verwerping van heer-schap, of het lasteren van heerlijkheden is een verdervende zaak en moet zeer benadrukt worden bij de hemelingen en ook bij de aardsen (2 Petr. 2:11). Michael kende de noodzaak er van en eerde die (Judas 9). Onderschikking aan de Allerhoogste is het ultieme kenmerk voor de schepping, zodat deze verwijzingen niet zomaar of incidenteel zijn. De aionen ontvouwen dat onderschikking bereikt zal worden door liefde en voort zal gaan in liefde.

Achter de voorgaande gedachten ligt de rede en de noodzaak voor het gebed van de apostel met betrekking tot zijn bediening vanuit de gevangenis. Hij had het punt bereikt dat duisternis zijn verkondiging zou beëindigen, en het zou verhinderen dat ze voortgang zou krijgen om enkele waarden daaruit aan de hemelingen aan te kondigen. Geleidelijk had Paulus' bediening ontvouwd dat er een intieme band is tussen alle verwantschap in de hemelen en op de aarde. Door dit te doen werden de waarden die in en rond het geheim van Christus liggen niet alleen in bereik verbreed, maar er werd ook bekend gemaakt dat de liefde en rechtvaardigheid en de genade van God zaken van gelijk belang voor de hemelingen zijn.

Israels goddelijk dienstbetoon is op aarde;
het onze is te midden van de hemelingen

Dit soort onthulling levert echt een aanleiding voor de huidige bedeling. Net zoals Israel nodig is op aarde voor goddelijk dienstbetoon, zo is de ecclesia, die Zijn lichaam is, nodig voor soortgelijk goddelijk dienstbetoon onder de hemelingen. Op één punt liep onthulling onder de hemelingen voor op die aan hen op aarde, maar met Paulus' bediening raakte deze positie omgekeerd. Maar het stemt in met Gods aionische doelstelling dat de hemelingen de veelkleurige aard van Zijn wijsheid leren kennen. En, lerend dat Gods wijsheid zo veelzijdig is dat wanneer Israel faalt, Hij nog steeds de andere natiën kan bereiken, en, ook nog eens met grotere waarden, zij niet anders kunnen dan te weten komen dat er intimiteit en heerlijkheid is in Zijn liefde, meer dan voldoende om een insluiting van henzelf te bereiken in die liefde die Zijn uitgebreide doelstelling om allen te omvatten zal afsluiten.

[Terug naar de indexpagina]