Het recht stellen van iedere zaak en daad is iets waarmee God zal handelen zodra Zijn uiteindelijke doel zal zijn bereikt. Zelfs in het geval van de heiligen is het niet een zaak die ontweken zal worden. Het Grote Witte Troon oordeel zal alle zaken met betrekking tot hen die ervoor verschijnen bij die zitting afhandelen, maar geen van hen die de redding kan opeisen die in Christus Jezus is, door geloof, zal daar in hun midden staan. Bij de dais van God is de handelwijze geheel anders dan die bij de Grote Witte Troon, en in het geval van de heiligen zijn er kenmerken die geheel ontbreken in de zaak van hen die voor de Grote Witte Troon komen. Wat er voor de dais gebeurt kan daarom er niet mee worden vergeleken, want het zijn Gods heiligen die voor Hem verschijnen (Openb. 20:11-15).
Het evangelie heeft ons geleerd dat wij daardoor de grootst mogelijke voordelen genieten, en deze kunnen kort samengevat worden in die kostbare uitspraak: "Daarom: er is nu geen veroordeling voor hen in Christus Jezus"(Rom. 8:1;SW). We geloven dan ook graag dat onze God, in Christus Jezus, dat probleem op die manier stevig en onherroepelijk heeft opgelost, tot onze zegen en Zijn eigen heerlijkheid. Wij kunnen niet in welke toestand dan ook komen die de redding kan minimaliseren of van ons wegnemen. Redding wordt niet besloten voor de dais, want die is daar in geen enkele zin aan de orde. Waarom, dan, lezen we van onze presentatie voor de dais van God (Rom. 14:10) en onze manifestatie bij de dais van Christus (2 Kor. 5:10)?
Het gebruik van de term "rechterstoel" heeft geleid tot een een misleidende kleur over deze uitdrukking. Het woord tribunaal is wel verondersteld, maar er zijn kenmerken aan het gebruik daarvan die het niet toepasbaar maken. De term van het origineel wordt overgebracht door dais of platform; dit zijn geheel onpartijdige woorden (Hand. 7:5; Joh. 10:3). Letterlijk is het de staanplaats die is toegewezen voor het vestigen van een uiteindelijke positie; daar stapt iemand op om zijn zaak voor te stellen met als doel het onderzoek er van door de Heer (1 Kor. 45:4), en het recht zetten van bepaalde onderdelen daarvan. Dit is voorafgaand aan Zijn beloning. Hoewel het niet een rechtbank is voor veroordeling, schijnen maar weinigen van ons een heldere waardering van de functie er van gekregen te hebben, of de reden er voor in Gods handelen met Zijn heiligen. Nu we bij dit deel van de Romeinenbrief zijn aangekomen, zal het goed zijn een poging te wagen om tenminste een breder begrip er van te verkrijgen.
Deze vraag van ons voor de dais van God moeten staan, komt voort uit onze wandel - de mate waarin wij echt het evangelie in ons leven hebben uitgedrukt. In onze voortgang door de Romeinenbrief hebben we gezien dat wij, als heiligen, dienen te wandelen in de nieuwheid van leven. Tegelijkertijd is, hoewel het zondelichaam traag is geworden, de zonde nog niet uit ons lichaam verwijderd; we moeten onszelf als dood houden voor de zonde en levend voor God (Rom. 6:4-11), want wij verwachten de toekomstige verlossing van ons lichaam wanneer onze redding een gecompleteerde zaak wordt (Rom. 8:23).
In de tussentijd is het voor ons een logisch, goddelijk dienstbetoon onze lichamen te presenteren als een offer, levend en heilig en aangenaam voor God. En in de mate waarin we omgevormd zijn door de vernieuwing van ons denken, zullen we ontsnappen, ons schikkend naar de aion, welke positie zeer achtbaar zal zijn wanneer we voor de dais bekend gemaakt zullen worden (Rom. 12:1,2).
Heiligen, hoewel gezegend door God, gaan voort in de wereld te leven (1 Kor. 5:10). Ze zijn niet vrij van de gewone relaties met en taken voor andere mensen. In feite maakt hun geloof heel hun leven een echt dienstbetoon. Hier raken we aan het aspect dat maar weinig op prijs wordt gesteld, want we hebben een besliste neiging om goddelijk dienstbetoon te beschouwen als alleen toepasbaar op hen die zich specifiek bezighouden met het werk van pastors, leraren en evangelisten (Efe. 4:11). Zulke mensen brengen zeker diensten aan God en Zijn heiligen, maar het is speciaal, een apart geschenk van God (1 Kor. 9:17). In de aanvankelijk overweging bestaat goddelijk dienstbetoon uit onze gehoorzaamheid aan het geloof; het is ons praktisch leven van het evangelie met betrekking tot onze medegelovigen, met onze vijanden, met mensen in het algemeen, en met de staat.
Romeinen twaalf tot zestien laten het evangelie in de praktijk zien. Inzettingen worden gegeven als voorbeelden van het uitvoeren van de eerder gestelde leer. Ze laten een goddelijk dienstbetoon zien dat rationeel overeenkomt met ons leven in Christus. Op een bepaalde wijze kunnen ze corrigerend zijn bij enige ongehoorzaamheid aan het geloof, en een aanmoediging voor juist gedrag in de Heer. Iedere twijfel over de juiste koers wordt opgelost door de inzettingen.
Het leven is voor de gelovige niet zomaar iets, maar vraagt om de meest serieuze overwegingen. Voor de dais leggen we verantwoording af aan God (Rom. 14:11,12). Dit is voor Zijn heerlijkheid, en het zou ook voor onze meest volledige zegen zijn. Wanneer wij de knie buigen en God loven voor Zijn daius, zou dat het hoogtepunt moeten zijn van wat wij tijdens ons leven hebben uitgewerkt, want als we de leiding van de geest van Zijn Zoon hebben gevold (Rom. 8:14), het bezit van iedere heilige, dan zal er geen vraag zijn naar enige vergoeding van het kwade, maar veeleer een beloning voor het goede dat wij, door de kracht van Zijn genade, hebben uitgewerkt (2 Kor. 5:10). Laten we terecht opmerken dat het woord vergoeding geen onwenselijke gedachte bevat; het is precies zo thuis wanneer het met de woorden goed of slecht wordt gebruikt. Het geeft de vervulling aan van alle verplichting door een vergoeding, die een volledig gelijke is, zoals waargenomen door Gods rechtvaardigheid.
Onze schriftuurlijke positie is dat alles wat we doen, zou gedaan moeten worden als voor de Heer, en niet voor de mens (Efe. 6:8,9). Onze compensatie is van Hem (Kol. 3:23-25). Het is het genieten van een lotdeel van de Heer. Dat Hij deze compensatie zal toewijzen wordt bevestigd wanneer er gezegd wordt dat hij die beschadigt zal vergoeden wat hij beschadigd heeft. Het woord beschadigen is bijzonder instructief. Beschadigen is dat doen wat ON-RECHTVAARDIG is, niet zoals in onze taal iets wat zich toevallig voordoet. Iedere onrechtvaardige daad (beschadiging), gedaan door de heiligen, zal recht gezet worden.
Om zaken ruim te kunnen zien is een bewustwording nodig van het feit dat God ons gered heeft, en dit houdt ons leven voor Hem in, wat niet slechts betrekking heeft op enige speciale dienst zoals die van het bedienen van Zijn woord, maar ook in al ons contact zowel met heiligen als met de rest van de mensheid. Er zal vrucht en beloning zijn voor het dienstbetoon dat gedaan is in antwoord op enige bediening die God geeft. Dit vraagt om geschiktheid bij de uitvoering er van, want de pastor, evangelist of leraar kan bij zulk werk gediskwalificeerd worden (1 Kor. 9:24-27). Voor ons goddelijk dienstbetoon, voortvloeiend uit ons geloof, zullen we onze vergoeding ontvangen voor het goede of het kwade dat wij in het lichaam hebben gedaan. Genade maakt ons verplicht om te leven naar God, en dit is werkelijk de grote vraag van ons verantwoording afleggen voor de dais (2 Kor. 5:10; Gal. 6:7,8; Rom. 8:12).
Het nieuwe leven waarvan de heiligen genieten vraagt om, en zou moeten uitlopen op, gedrag van een zeer hoog karakter. De breedste blik er op vereist dat ons leven de meest volledig mogelijke bevestiging en lofprijzing van God zou moeten zijn. Dit is de grote bedoeling en het vereiste van Godheid, en het is niet alleen waar voor de eerbiedigen in het heden, maar uiteindelijk ook voor de oneerbiedigen. Zelfs de gelovige heeft een denken dat zo zwak en defect is dat hij maar zelden er in slaagt aan God ware en volledige erkenning te geven, en zijn groei in de bewustwording van Hem is mager. Dit wordt ons aangeduid wanneer de Schrift ons raadt onze medegelovigen niet te oordelen of te minachten (Kol. 1:9,10; Rom. 4:1-4).
Oordelen, in dit verband, is een positie innemen die God geheel voor Zichzelf reserveert, omdat alleen Hij geschikt is om zulk een taak uit te voeren (Rom. 14:3-10). En een heilige minachten is iemand achter stellen die God tot Zich heeft genomen. Kennelijk zijn wij, om het maar zachtjes te zeggen, niet superieur aan God! Dat wij gepresenteerd zullen worden voor de dais van God zou ieder oordelen van onze medegelovigen uit moeten sluiten; daar kunnen wij niet oordelen, maar moeten we ons beperken tot verslag doen over onszelf aan God; daar moeten we de knie buigen en Hem loven. Zal onze verantwoording voor God zijn dat wij iemand geoordeeld of geminacht hebben waarmee Hij niet zo handelt, en daarbij onszelf in een positie geplaatst hebben die tegen God in ging? Veeleer zou onze houding en activiteit er een moeten zijn van druk bezig zijn om onze broeders te helpen en er op toe te zien dat wij geen aanleiding geven om voor hen een valstrik te zijn of om iemand van hen te laten struikelen (Rom. 14:11-13).
Het wordt duidelijk dat wij een lange en lastige weg voor ons hebben, een weg waarop het voor ons gemakkelijk is om te falen en onrechtvaardig te worden tegen onze broeders, en hen zo te beschadigen. Dit kan op vele manieren gebeuren en in verband met vele zaken, wanneer we het leven bezien in al z'n details en in verband met de soorten en toestanden van mensen met wie we in contact komen (Rom. 14:15).
Is het niet ons genoegen te begrijpen dat onze God, in Christus Jezus, iedere mogelijkheid van veroordeling van ons heeft weggenomen? Hij heeft onze redding veilig en zeker gesteld, en Hij heeft geregeld dat alle daden van Zijn heiligen recht gezet worden. Voor die daden in onze verslagen die goed zijn in Zijn ogen, zullen we de compensatie van ons lotdeel hebben, maar wat minderwaardig is in ons gedrag, dat zal ook vergolden worden. En zouden wij, Zijn heiligen, het anders willen hebben? Zeker, het evangelie brengt ons naar de geest die ons er toe brengt te verlangen en bedoelen dat iedere gedachte, ieder woord en iedere daad in onderschikking is aan Hem als onze Heer (2 Kor. 10:5). Indien we in de minste mate gefaald hebben om dat te bereiken wat overeen komt met de rechtvaardigheid van het nieuwe leven, dan wensen we zeker dat zulk falen wordt gecorrigeerd, ook als dat ons verlies zou brengen. En zelfs daarvoor zullen wij Hem danken en ons verheugen dat Hij capabel is waar wij gefaald hebben.
Laten wij het feit verwelkomen dat God voorzieningen heeft gemaakt voor ieder debet aan onze verantwoording om kwijtschelding te ontvangen door Zijn rechtvaardigheid en vermogen (1 Kor. 4:5). Alleen zo kunnen we op juiste wijze en met vertrouwen uitzien naar het applaus van onze grote God en Redder met betrekking tot ons goddelijk dienstbetoon. In de tussentijd maken we volledige gebruik van Zijn mogelijk makende genade!
©A. Maclarty - Grace and Truth Magazine
Heeft u een woord gelezen waar u meer over wil lezen, vul het dan hieronder in.
©
www.hetbestenieuws.nl