Wat is er een scherpe verandering in taal die de overgang markeert van het achtste hoofdstuk [van Romeinen]! In de afsluiting van het achtste hoofdstuk heeft Paulus gekeken naar de optocht van zijn vijanden terwijl zij allen voor hem laten marcheren die overwonnen en geketend zijn. Zijn geloof spreidde z'n vleugels uit in machtige bevestigingen van triomf; hij heeft hoog gevlogen en de hemelen zelf doorkliefd, gedragen op de aanzwellende volheid van goddelijke liefde. In de hoofdstukken één tot drie lerend over de onbeschaamde ongerechtigheden en flagrante zonden, mogen we geroepen hebben: "Wat kan ons scheiden van de toorn van de Schepper, God?"
Maar nu de verzoening is onthuld en Gods magische macht in Christus is geopenbaard, is de beving van angst veranderd in de roep van overwinning, en de vraag van dreiging in de klinkende uitdaging van Paulus' eigen woorden "Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus?"(Rom. 8:35;SW).
Op het hoogtepunt van zijn extase schiet er een gedachte aan Israel in hem op, en zijn hart ervaart een steek van dodelijke pijn als hij zich bewust wordt dat zijn natie niet deelt in zijn vreugde. Hij was aangekomen in het achtste hoofdstuk van zijn brief, maar Israel had niet eens het derde bereikt. Daarom houdt Paulus' vlucht naar de hemel voor dit moment op, en in sympathie met zijn broeders, zweeft hij naar beneden om zich bezig te houden met het onderwerp Israel in relatie met het doel van God.
Vanwege het karakter van Paulus' evangelie aan de heidenen, dat, op z'n minst, weinig werk scheen te maken van de voorrang die bij Israel hoorde, en ook vanwege de dispensationele taak die hij te vervullen had in het uitspreken van de banvloek over zijn volk, kon Paulus' patriottisme gemakkelijk uitgedaagd worden door een fouten zoekende Jood. Paulus was de officiële beul van de natie, en het is nog altijd waar: "Niemand houdt van de beul." Ja, zij die Paulus en zijn evangelie haatten konden insinueren dat zijn liefde voor de heiden niets anders was dan de andere zijde van zijn haat voor de Jood. Paulus bewijst nu zijn patriottisme met de woorden "mijn verwanten," "mijn broeders," en niet slechts dat, maar bekent zijn gewilligheid om een tweede Mozes te worden voor zijn natie, "gescheiden te zijn van Christus", als dat hen zou redden.
In het voorbijgaan zouden we de attentie van de lezer willen trekken naar de bijzondere tijdsvorm die gebruikt wordt in verband met Paulus' heroïsch verlangen. Het schijnt te zijn wat we alleen kunnen omschrijven als "onderbroken verlangen." Waarom "WAS wensend"? Was hij niet langer een held? Was de vlam van zijn liefde gedoofd? Het antwoord is niet moeilijk te vinden. Maar we zullen nu niet aanwijzen waar het ontdekt kan worden, of waaruit het bestaat. Het volstaat te zeggen dat iets zijn "wensen" tot een einde had gebracht. Dat "iets" moet of een afname van zijn liefde zijn geweest, of een toename van zijn kennis.
Israel was een rijke natie, en Paulus ging voort met het opnoemen van hun weelde. Aan de andere kant was Israel een arme natie, want hun weelde bestond uit cheques die nooit verzilverd waren geworden. Ze bezaten een mijn die nooit in gebruik was genomen, een schat waarvan zij nooit iets hadden genomen. Maar laat ons de rijkdommen van Israel tonen zoals ze hier door Paulus worden opgesomd:
(a) Het zoonschap;
(b) De heerlijkheid;
(c) De verbonden;
(d) De wet - Moraal - Regering;
(d) De riten - Ceremonieel - Priesterschap;
(c) De beloften;
(b) De vaders;
(a) De Zoon - de Messias.
(Verzen 4 en 5).
Paulus was de vallei van pijn in gegaan om alles op te noemen wat God aan Zijn natie had toevertrouwd, en hij klimt nu richel na richel op tot hij aan het hoogtepunt van alles komt - de geboorte van de Messias; en nu is het alsof hij de hoogste trede van de ladder heeft bereikt. Terwijl hij de hemel zelf in gluurt verdwijnt zijn pijn in zalig genoegen en barst hij uit in een zaligspreking: "Die is boven allen. God zij gezegend in de aionen"(Rom. 9:5;SW).
Hoe had Israel op deze goddelijke geschenken gereageerd? Hoe had het Joodse volk deze gunsten ontvangen? Als tekenen van genade? In het geheel niet! Ze ontvingen ze als de goddelijke erkenning van hun eigen waarde! "Wij danken U dat wij niet zijn als andere mensen," was de last van het roemen dat zij "gebeden" durfden noemen. Ze hadden deze voorrechten niet ontvangen als geschenken, maar als loon. God stond bij hen in het krijt, in plaats van dat zij Hem iets schuldig waren. Ze verdienden wat ze kregen. Dit is de wanstaltige achtergrond van uitdrukkingen als "God koos Israel omdat het een geestelijke natie was; het was niet een geestelijke natie omdat Hij het verkoos." Elke mens-gemaakte theologie die God maakt tot iemand die de tweede viool speelt, is een duivelse belediging van de God van de heilige Schrift.
Israels verkeerde houding en gebrek aan geestelijk begrip over al deze geschenken wordt heel duidelijk getoond door hun houding en activiteit ten opzichte van het achtste en bekronende punt in de uitspraak van Paulus. Hoe zij Hem behandelden is een aanwijzing voor hoe zij hen behandelden. Israel bespotte de wet lang, lang voordat zij de Heer bespotten. De beloften werden vertrapt in de modder, voordat ze haast maakten met het aan het kruis nagelen van de Messias. Was het niet door Hem dat de "adoptie" werkelijkheid werd? Was het niet het Hem ontvangen dat gezag overdroeg om zonen van God te worden? Was Hij niet de heerlijkheid van alle heerlijkheden die verbonden waren met de natie? En wat "de wet" betreft, was Hij niet de vervulling er van? En wat "regering" betreft, was Hij niet de Koning? En als het over "riten" gaat, was Hij niet het Offer en de Priester? In Hem, ook, waren de "beloften" Ja en Amen! En als aan Israel "de vaders" gegeven waren, was de dag van de Messias niet het visioen dat vreugde bracht aan Abrahams hart? En een kruis was Israels antwoord op dit alles! "Geestelijke natie?" Wat een bazelende, knettergekke nonsens!
Maar wat betekent deze clausule in het achtste vers: naar het vlees? Waarom is er die verandering van taal, van "van wie zijn" naar "uit wie," met de toegevoegde kwalificaties? Israel bracht Christus niet voort. Hij was niet het product van natuurlijke of nationale evolutie. Dat is de waarheid die Paulus zou etsen of graveren in de herinneringen van zijn "broeders." Hij was door God voortgebracht. Zo wordt de eerste gouden toon ten gehore gebracht in de heerlijke symfonie van Gods soevereine genade. Het was God Die het deed, niet Israel. Israel kon z'n Herodessen en z'n Judassen voorbrengen en alle andere giftige zwammen en paddenstoelen die zo natuurlijk groeien in de moerassen van de afgescheiden mensheid, maar er was een God voor nodig om een Christus voort te brengen.
Het voortbrengen van een Paulus was een niet minder goddelijk werk en de apostel had dit feit al herkend in zijn zinspeling op Israel, zijn broeders en verwanten, maar alleen "naar het vlees." Israel kon een Saulus voortbrengen, maar God was nodig om zijn karakter en ook zijn naam te veranderen. En God deed dat.
Wanneer zullen mensen zich bewust worden dat afgescheiden van God, "vrij" zoals zij zeggen, zij alleen kunnen rotten, rotten en nog eens rotten? Zoals de hand die afgescheiden is van de arm alleen maar kan vergaan, maar "gebonden" in de organische eenheid van het lichaam hij zijn vrijheid en gezondheid behoudt, zo moet de mens gegrepen worden door de soevereine God en "gebonden," opdat hij vrij gemaakt kan worden als een lijfeigene van Jezus Christus. De soevereiniteit van de mens is zonde, de soevereiniteit van de mens is zijn slavernij. Gods soevereiniteit is redding.