Wat is er mis met de kerk?
-
Niet gezonden om te dopen

door H. Bultema

"Ik ben dankbaar, dat ik niemand uwer gedoopt hebt dan Crispus en Gajus; zodat niemand kan zeggen, dat gij in mijn naam gedoopt zijt. Ook heb ik nog het gezin van Stefanas gedoopt; verder weet ik niet, dat ik nog iemand gedoopt heb. Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken"
(1 Kor.1:14-17)
Deze dankzegging van de apostel der volken blijkt, wanneer we haar in het tekstverband bestuderen, van grote betekenis te zijn. Zij heeft niet de aandacht gekregen die ze om verschillende redenen verdient.

Veelbetekenend
Allereerst toont zij aan dat Paulus nimmer heeft bevolen dat mensen in water moesten worden gedoopt. Het zou immers volstrekt willekeurig en zelfs onzinnig zijn om aanvankelijk opdracht tot een ritus te geven en vervolgens te danken voor het feit, dat men die ritus niet voltrekt. In feite zou het ook bijzonder onlogisch zijn om de volken eerst volstrekte vrijheid van de wet te onderwijzen en hen vervolgens onder een wet op de waterdoop te plaatsen. Zo’n inconsequentie kan men van de man uit Tarsus niet verwachten.

In de tweede plaats toont zij aan, dat Paulus geen baptistenpredikant of een hoogkerkelijke pastor, hetzij Rooms danwel protestants is geweest, want dan zou hij deze dankzegging nimmer hebben kunnen uitspreken. Integendeel, dan zou hij God hebben verheerlijkt vanwege het feit dat hij juist velen in plaats van enkelen, of slechts zeer weinigen, had gedoopt.
Ten derde ontdekken we hier, als een interessante nevenwaarheid, dat Paulus er geen doopregister op nahield, want nadat hij Crispus en Gajus als uitzonderingen heeft vermeld, noemt hij op basis van zijn herinnering het gezin van Stefanas, en voegt er veelbetekenend aan toe: "Ik weet niet, of ik verder nog iemand gedoopt heb". Eén blik in het doopregister zou zo’n uitspraak hebben belet. Zou een groot zendeling en kerkorganisator er geen doopregister op moeten nahouden? Indien er evenveel doopplechtigheden hadden plaatsgevonden als vandaag, dan zou er beslist een register zijn geweest.
In de vierde plaats zien we duidelijk in, dat Paulus het Woord en de "sacramenten" niet verbond zoals Protestanten dit thans over het algemeen plegen te doen, want hij stelde de doop tegenover de prediking van het evangelie. Deze onverenigbaarheid of tegenstelling heeft niet de aandacht gekregen die zij verdient. De onlangs overleden Dr. Harry Ironside doopte nooit iemand in zijn grote Moody Church. Toen schrijver dezes hem naar de reden daarvan vroeg, antwoordde hij met dit woord van Paulus: "Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen". Waarop ik antwoordde: "Dat is mooi, maar dat is evengoed van toepassing op je hulpprediker en op alle leden van je kerkenraad". Daarmee kon hij echter niet instemmen.
Ten vijfde: zij weerlegt duidelijk de valse leer van wedergeboorte in het doopvont, want in dat geval zou Paulus gedankt hebben dat er slechts enkelen, in ieder geval niet velen, wedergeboren waren, en dat zou zijn dankzegging tot een boze en zondige daad hebben gemaakt. Met leedvermaak heeft men dit woord de sacramentariërs naar het hoofd geslingerd, maar bedenk wel: deze roem van Paulus bewijst veel meer dan over het algemeen en op het eerste gezicht wordt gedacht.
Ten zesde: deze dankzegging toont tenslotte nog aan, dat er geen enkele werkelijke zegen in de waterdoop schuilt, noch schuilen kan. Ze laat er geen twijfel over bestaan, dat het doopwater de dopeling geen enkele bijzondere genade schenkt. Onder geen beding en op geen voorwaarde zou Paulus immers God ooit hebben kunnen danken vanwege het feit dat hij niet doopte, indien er door middel van de doop ook maar de geringste zegen werd verleend.

Tegenwerping
Men heeft tegengeworpen dat Paulus God op deze manier dankte vanwege het misbruik dat er van zijn naam en zijn werk werd gemaakt. Dit is volkomen juist, maar de conclusie die men op grond van dit feit heeft getrokken, is onjuist. Het was immers een uitgesproken regel en principe van onze apostel, dat hij de waarheid nimmer verzaakte vanwege enig misbruik dat er van die waarheid werd gemaakt. Denk alleen maar eens aan de leer betreffende Gods genade en van rechtvaardiging door het geloof zonder de werken der wet. Hoewel hij wist, dat deze waarheden verafschuwd en misbruikt werden, aarzelde hij nooit om ze vrijmoedig te onderrichten en op zijn hoorders toe te passen.

Deze dankzegging van Paulus vertelt ons eenvoudigweg, dat er in de waterdoop nog niet het minste goed schuilt: geen vertroosting, geen heiligmaking, geen afzondering, geen zegel, geen teken, geen getuigenis, geen begrafenis, geen Goddelijke inzetting, geen navolging van Jezus tot in de wateren des doods – want zodra we er enige zegen in leggen zijn we genoodzaakt om te concluderen, dat Paulus God dankte vanwege het feit dat hij de meeste christenen die zegen had onthouden. Deze redenering is uit uitlegkundig oogpunt volkomen correct, maar net zoals de wassingen van de Talmoed tot op de huidige dag binnen het Jodendom worden gehandhaafd – vanwege de overlevering der ouden – zo heeft ook de kerk van Christus met veel te weinig hartstocht voor de keiharde feiten van Gods Woord een grote ijver voor de overlevering der ouden aan de dag gelegd.
In het oordeel van Paulus kan de doop nooit een openbare belijdenis van Christus of een belijdenis van zonde zijn geweest, want hij zou God nooit hebben gedankt vanwege het feit, dat slechts weinigen voor Christus hadden gekozen of hun zonden hadden beleden. Deze hele gedachte is vanzelfsprekend ongerijmd. En nogmaals, het is precies even zeker dat hij in de doop geen begrafenis of opstanding heeft gezien, want het is volstrekt ondenkbaar dat hij God ooit zou hebben gedankt vanwege het feit, dat slechts een enkeling met Christus was gestorven en opgewekt. Evenmin is de doop een kwestie van een goed geweten, want dan zou hij God hebben gedankt voor het feit dat dit goede geweten bij velen ontbrak.

Alleen op Korinthe van toepassing?
Dat Paulus deze dankzegging niet uitsluitend op de bijzondere omstandigheden in Korinthe van toepassing achtte, zoals door velen is beweerd, blijkt uit het feit dat zijn uitspraak even globaal en alomvattend is als zijn prediking. Net zoals hij overal heen (en niet uitsluitend naar Korinthe) was gestuurd om te prediken, zo was hij, vanwege het absolute contrast dat hij aanbrengt, nergens heen gestuurd om te dopen. Overal naar toe om te prediken, nergens naar toe om te dopen – dat is wat Paulus over zijn zending opmerkt, en dit bewijst, tussen haakjes, dat hij niet tot de twaalven behoorde en niet onder het mandaat van de zogenaamde "Grote Opdracht" heeft gewerkt. De omstandigheden in Korinthe beperken zijn argument in geen enkel opzicht, want geheel afgezien van aanleiding, plaats en bedoeling moeten allen toegeven, dat hij God dankte vanwege het feit dat hij niet doopte, en hij zou dit eenvoudig nooit hebben kunnen doen, als er enig werkelijk nut in had gescholen. Zouden lasterende Korinthiërs voor een man als Paulus ooit een reden kunnen zijn geweest om ermee op te houden het goede te doen?

De maaltijd des Heren werd in Korinthe ook op totaal verkeerde wijze gebruikt, maar Paulus hief dit gebruik niet op, doch hervormde het op allerlei punten aan de hand van een bijzondere openbaring die hem vanuit de hemel ten deel was gevallen. Het is een vaste regel in gezonde theologie, dat misbruik van een waarheid de prediking van die waarheid niet opheft. Indien de waterdoop destijds werd misvormd, waarom hervormde Paulus haar dan niet? In negatieve zin: omdat hij dienaangaande geen openbaring van Godswege had ontvangen, en in positieve zin: omdat hij wist dat God de waterdoop niet voor de huidige bedeling der genade had geboden, maar voor de periode van het nabije koninkrijk der hemelen waarin ze met tekenen en wonderen voor Israël gepaard was gegaan. De gemeente moest leven door het geloof alleen, en dit sluit tekenen, visioenen, verschijning van engelen en stoffelijke riten als de waterdoop uit. Voor het Lichaam van Christus, welks vorming aan Paulus werd geopenbaard (Efe.3:3,8-9), is er slechts één doop (Efe.4:5), die "geen werk van mensenhanden aan het vlees is" (Kol.2:11) en waar geen druppel water aan te pas komt.



© www.hetbestenieuws.nl