"en Ik zal zijn naam niet uitwissen vanuit het boek van het leven en Ik zal zijn naam belijden vlak voor Mijn Vader en in het zicht van Zijn boodschappers"
(Openb. 3:5;SW)
De verwijzing is naar de "laatste woorden van David" in 2 Samuël 23. Zij volgen op "de woorden van dit lied" in het voorafgaande hoofdstuk.
Deze "laatste woorden van David" werden uitgesproken toen hij op het punt stond de troon en het koninkrijk over te dragen aan Salomo, toen het conflict tot een einde was gekomen en zou uitlopen op heerschappij en in een heerlijke regering van vrede, de tijd voorafschaduwend wanneer deze belofte (Openbaring 3:5) vervuld zal gaan worden en de apocalyptische gerichten op punt staan over te gaan in milleniale heerlijkheden.
"Ik zal zijn naam niet uitwissen."
"Ik zal zijn naam belijden."
Zo gaat de dubbele belofte, en het is precies wat we zien in de geschiedenis waar zo naar wordt verwezen. David belijdt de namen van die met hem overwonnen, en het belijden van hen begint: "Deze zijn de namen van de machtigen die David had" (2 Sam. 23:8;SW).
"En zij komen samen bij hem" (1 Sam. 22:2) in de dagen van zijn verwerping. Want hoewel hij tot koning was gezalfd, zat hij nog niet als zodanig op zijn eigen troon, maar was in de grot van Adullam of de plaats van getuigenis.
Ze waren in hun wanhoop en schuld en bitternis van ziel naar hem toe gegaan (1 Sam. 22:1-2), en David werd leider over hen. Ze hadden hem dwars door al zijn conflicten heen gevolgd en nu, aan de vooravond van het tijdperk van heerlijkheid en vrede, worden hun namen ten overstaan van allen beleden.
Hun daden worden aangekondigd en hun heldendaden worden opgeschreven; maar er waren een paar die "uitgewist" werden.
Joab is er niet, hoewel "Abishai, de broeder van Joab" er wel is (2 Sam. 23:18). "Asahel, de broeder van Joab," is er bij (vers 24); "Nahar, wapendrager voor Joab" is er (vers 37), maar niet Joab zelf. Hij was een "machtig man," hij was de top-generaal van Davids strijdkrachten geweest, een dapper soldaat, een groot staatsman en wijs raadgever; maar hoewel hij dit alles en meer was geweest, was hij niet een overwinnaar, want zijn hart was niet bij David. Hij bleef trouw toen Absalom rebeleerde, maar hij nam deel aan het verraad van Adonijah.
Ahitofel is er niet, hoewel we lezen van "Eliam, de zoon van Ahitofel" (vers 34). Hij was Davids hoofd raadgever. Hij was zo wijs dat wanneer hij sprak, het "was als een man die naar een woord van de Elohim vraagt" (2 Sam. 16:23). En toch was hij geen overwinnaar en wordt hij niet beleden, zelfs niet voor de mensen. Hij nam plaats aan de zijde van Absalom in diens rebellie en hij is gewist uit deze lijst van namen.
Ook Abiathar werd gewist, want zelfs zijn naam is hier niet te vinden. Hij was Davids geliefde vriend (zie 1 Sam. 22:20-23), maar hij was geen overwinnaar. Hij bleef trouw bij het verraad van Absalom, maar voegde zich bij dat van Adonijah.
De andere namen worden naar behoren beleden.
Het toneel is onuitsprekelijk plechtig en heeft, door de toepassing, een waarschuwing voor allen. Maar door interpretatie krijgt het speciale kracht in deze belofte aan de ecclesia in Sardis, en verwijst naar de vervulling van Matteüs 10:32,33 en Lucas 12:8,9.
"Een ieder dan die Mij zal belijden vlak voor de mensen, hem zal Ik ook belijden vlak voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Maar die Mij zal loochenen vlak voor de mensen, hem zal Ik ook loochenen vlak voor Mijn Vader, Die in de hemelen is"
Zo verwijst deze belofte niet alleen naar dat plechtige voorbije toneeltje in de geschiedenis van Israel, maar laat het zien dat het nauw verbonden is met de vier evangeliën, en wijst vooruit naar de tonelen van het laatste gericht en heerlijkheid in verband met Davids Heer, en "een grotere dan Salomo."
Daniel 12:1 profeteert van dit "boek des levens," en Openbaring 13 vertelt ons dat de tijd voor de vervulling er van dan gekomen zal zijn.
"Ik zal zijn naam belijden vlak voor Mijn Vader en in het zicht van Zijn boodschappers"
(Openb. 3:5)
Hier is de associatie van Christus, de Vader en de engelen (zoals in hoofdstuk 1:4,5). Zie Mattheüs 16:27. Deze belofte verwijst, zoals we gezien hebben, naar het latere toneel in het leven van David, wanneer hij de namen belijdt van zijn waardigen, kort voordat de heerlijkheid van het koninkrijk opgezet wordt door Salomo (2 Sam. 23). Sommige van de namen worden uitgewist. De andere worden beleden. Dit is het toneel waarop hier wordt gezinspeeld en dit is wat door de Heer in Mattheüs 10:32, Lucas 12:8 en Marcus 8:38 wordt beloofd. Deze woorden verwijzen, zoals de Heer Zelf uitlegt, naar de tijd waarin Hij komt om het zwaard over de aarde te zenden (Matt. 10:33-42).
Commentaar op Openbaring, pp. 94-96, 196.